| |
| |
| |
Carel Swinkels
Twee vertellingen
Het bezoek aan dokter Himpe
Toen wij nog in Boxtel woonden, had ik geregeld last van buikpijn, en omdat mijn moeder meende dat dat op de duur wel eens minder goed zou kunnen aflopen, besloot zij op zekere dag onze huisdokter te laten komen.
Onze huisdokter heette Smit, en was een dik mannetje met een bol gezicht. Hij droeg een blauw pak en een brilletje, en toen hij binnenkwam begon hij mij onmiddellijk de pols te voelen. Om een of andere reden vond ik dokter Smit van meet af aan een vervelende man, en toen hij mij vroeg om de tong eens uit te steken, trachtte ik dat daarom zo beledigend mogelijk te doen.
Toen hij een tijdlang naar mijn tong had gekeken, begon dokter Smit tegen mijn buik te kloppen.
- Waarschijnlijk, zei hij tegen mijn moeder, die achter mij stond, zijn de ingewandjes wat van streek. Drinkt uw zoontje wel eens koffie?
- Ja, zei mijn moeder, dat doet hij zeker. Denkt u dat het daarvan komt?
- Tja, zei dokter Smit, men moet natuurlijk voorzichtig zijn met een overhaaste diagnose. Een stoornis als deze kan meerdere oorzaken hebben. Ik zou u echter raden hem voorlopig geen koffie meer te geven, dan kom ik binnenkort nog wel eens kijken.
Toen mijn vader 's avonds hoorde wat dokter Smit gezegd had, begon hij kwaadaardig te lachen.
- Koffie, zei mijn vader, hu, hu, het wordt steeds gekker met die duitendieven. Ik vraag me af wat die Smit tegen een buspatiënt gezegd zou hebben.
- Och, zei mijn moeder, dat moet je nu weer niet direct zo zeggen. Smit is een heel correcte man en Eudard drinkt inderdaad erg veel koffie.
- Ja natuurlijk, zei mijn vader, drinkt die jongen koffie. Maar dacht je nu wer- | |
| |
kelijk dat hij daar buikpijn van kreeg? Het is nog te dwaas om over te praten. Hoewel ik het standpunt van mijn vader het beste vond, omdat het tegen dokter Smit ging, besloot ik nadien toch naar mijn moeder te luisteren en geen koffie meer te drinken. Het bleek echter al spoedig dat mijn vader gelijk had gehad. Nog geen week nadat dokter Smit mij onderzocht had, kreeg ik weer hevige krampen in mijn buik en de volgende dag werd het nog erger. Mijn moeder gaf mij pepermunt en warme melk, maar toen dat op de duur geen van beide bleek te helpen, besloot zij voor de tweede maal dokter Smit te laten komen.
- Hij kan dan meteen wat medicijnen voorschrijven, zei mijn moeder. Dat is altijd gemakkelijk als het weer eens terug mocht komen.
Toen dokter Smit mij voor de tweede keer onderzocht, liet hij mij a zeggen en diep ademhalen. Vervolgens haalde hij een stethoscoop te voorschijn, die ik in die dagen nog buiktelefoon noemde, en zette die op mijn borst en mijn rug. Toen hij klaar was, begon hij weer met regelmatige tussenpozen tegen mijn buik te kloppen.
- Het is zoals ik reeds vreesde, zei hij daarna tegen mijn moeder. Uw zoontje zal voortaan dieet moeten houden. Geen koffie, geen fruit en geen peulvruchten. Voorzichtig met vet en vooral warme kleding. U kunt hem, dunkt mij, het beste een lange wollen borstrok aan geven.
- Ja maar, zei mijn moeder, Eduard heeft nooit last van de kou. Hij loopt midden in de winter nog zonder jas.
- Wellicht, zei dokter Smit, is die onvoorzichtigheid niet vreemd aan deze aandoening. Ik zal daar in ieder geval rekening mee houden bij het samenstellen der medicijnen.
Het drankje dat ik die middag bij dokter Smit moest gaan halen, had een vaalgroene kleur, en toen ik onderweg de stop van het flesje afdeed, kreeg ik een lucht in de neus die mij onmiddellijk aan zure melk deed denken. Ik vond het vreemd dat iemand die last had van buikpijn, moest genezen van een drankje met een dergelijke lucht, en toen mijn moeder mij 's avonds een lepel in wilde geven, kon ik mij niet weerhouden om dat te zeggen. Mijn vader die de krant zat te lezen, nam het flesje van de tafel toen ik dat zei en rook eraan.
- De jongen heeft gelijk, zei mijn vader, nadat hij enige malen met nadruk boven het flesje had gesnoven. - Die rommel stinkt.
- Ja maar, zei mijn moeder, dat is toch heel gewoon met medicijnen. Die ruiken toch nooit lekker.
| |
| |
- Dat kan wel zijn, zei mijn vader, maar ik begrijp niet waarom je die jongen niet eens naar Himpe stuurt.
- Himpe? zei mijn moeder, wie is dat nu weer?
- Himpe, zei mijn vader, is de man die ze in het dorp ‘de Vliegende Snijer’ noemen. Hij woont op de weg naar Vught in de bossen.
- Wát? zei mijn moeder, en ik zag aan haar gezicht dat zij schrok. Bedoel je die bruut die altijd op dat paard rijdt? Zou je werkelijk willen dat ik Eduard daar naar toe stuurde?
- Wat bruut? zei mijn vader. Himpe is een verduiveld knap arts en of hij op een paard rijdt of in een auto doet daar niets aan af.
- Ja maar, zei mijn moeder, die man vloekt, en sommige patiënten behandelt hij niet eens.
- Ik weet zeker, zei mijn vader, dat Himpe onze jongen behandelt zonder te vloeken. Als ik van de week naar Vught moet, zal ik hem aan de weg wel even afzetten.
Toen mijn vader mij in de loop van die week had afgezet op de grote weg naar Vught, liep ik langs een bospad naar het huis van dokter Himpe. Nadat ik drie keer gebeld had werd de deur opengemaakt door een magere oude juffrouw die mij onmiddellijk naar de spreekkamer bracht. In de spreekkamer zag ik voor het eerst dokter Himpe, die voor het raam een sigaar stond te roken. Hij was een grote man met een rossige knevel en inplaats van een jas droeg hij een schipperstrui.
Nadat hij een tijdlang afkeurend naar zijn sigaar had gekeken, wees dokter Himpe mij zwijgend een stoel.
- Zo, zei hij, nadat ik daarop was gaan zitten, en nu vertel het maar eens. Zo goed en zo kwaad als ik mij alles kon herinneren, vertelde ik daarna het verhaal van mijn buikpijn en het drankje van dokter Smit. Op het moment dat ik klaar was met mijn verhaal, zag ik dat dokter Himpe zijn sigaar op de grond gooide en er met een venijnig gebaar zijn hak op zette.
- Het is altijd hetzelfde liedje, zei hij. Eerst naar Smit en naar Flit en naar Pit, en als ze verpest zijn dan gaan ze naar Himpe. Vertel me eens jongen, kun jij ook op je hoofd staan?
- Jawel dokter, zei ik. Bijna vier minuten.
- Het zal wel gelogen zijn, zei dokter Himpe, maar ik wil je een kans geven. Ga ginds maar eens in de hoek staan.
Nadat ik in de hoek, die dokter Himpe mij gewezen had, op mijn hoofd was gaan staan, begon ik voor mijzelf te tellen tot ik duizelig werd en mijn oren ervan suisden. Bij 250 kon ik het niet langer uithouden. Ik liet mij op
| |
| |
mijn voeten vallen, en zag toen dat dokter Himpe met een horloge in de hand naar mij zat te kijken.
- Nou jongen, zei hij, dat was niet veel. Bijna een minuut, maar je zult het nog wel leren. Kun je dit ook?
Terwijl hij dat zei, duwde dokter Himpe met de wijsvinger van zijn rechterhand zijn neus omhoog en trok tegelijkertijd met twee vingers van zijn andere hand zijn oogleden naar beneden. Daar wij dit op school altijd deden om het gezicht van meester Rutten na te bootsen, kostte het mij weinig moeite om dokter Himpe in zijn bewegingen te volgen, en de snelheid waarmee ik dat deed, scheen hem om een of andere reden wel te bevallen.
- Juist, zei hij, toen hij mijn gezicht zag, en er kwam een goedkeurend licht in zijn ogen. Dat is het. Kun je nog meer gezichten?
- Jawel dokter, zei ik. Dit is dokter Smit. Ik blies mijn beide wangen zo bol mogelijk en kneep mijn ogen dicht tot smalle spleetjes. Toen ik mijn ogen weer open deed, zag ik dat dokter Himpe achter zijn zakdoek zat te lachen.
- Dat was heel goed, zei hij, terwijl hij zijn neus snoot. Wat heeft dokter Smit jou ook weer allemaal verboden?
- Koffie, zei ik, en peren en sinaasappelen. Bovendien wil hij hebben dat ik een borstrok draag en warme kleding.
- Mooi, zei dokter Himpe, dan zullen wij nu de waterproef maar eens nemen. Doe je kleren maar uit, dan zal ik het vat even halen. Toen ik mij uit had gekleed kwam dokter Himpe terug met een grote regenton en een tuinslang. Hij liet de ton vol lopen, en tilde mij vervolgens over de rand in het ijskoude water, dat mij, toen ik eenmaal stond, tot aan de kin reikte.
- Als het te koud wordt, zei dokter Himpe, moet je maar tegen het vat slaan. Ik zal je er dan weer uithalen.
Toen ik enige tijd in het water had gestaan, begon ik te rillen van de kou, en omdat ik even later het idee kreeg dat mijn benen helemaal verstijfd waren, begon ik uit alle macht tegen de bovenrand van de ton te kloppen. Onmiddellijk daarna hoorde ik dokter Himpe op de ton af komen. Hij tilde mij eruit, en nadat hij mij een paar maal in een ruige handdoek over de tafel had gerold, zette hij mij op een mat.
- Zo jongen, zei hij, laat me nu dat gezicht van dokter Smit nog eens zien. Toen ik voor de tweede maal die ochtend mijn wangen bol blies en mijn ogen dichtkneep bulderde dokter Himpe van het lachen.
- Het is een uitstekend gezicht, zei hij, toen hij een beetje tot bedaren was gekomen. Ik geloof wel het beste gezicht dat ik in jaren gezien heb. Kleed
| |
| |
je nu maar aan, dan zal ik je een brief meegeven. Je bent nu voorgoed genezen.
Na mijn thuiskomst van dokter Himpe heb ik maandenlang getracht om de brief te vinden die hij mij mee had gegeven voor mijn ouders. Ik verbaasde mij er namelijk over dat ik na mijn bezoek aan dokter Himpe weer koffie mocht drinken en geen wollen borstrok hoefde te dragen en dat ik niettemin nooit meer last had van buikpijn.
Het moet echter wel meer dan een jaar na mijn bezoek zijn geweest, dat ik op zekere dag de enveloppe van dokter Himpe herkende tussen een aantal oude brieven op het bureau van mijn vader.
Daar er niemand in de kamer was, haalde ik de brief uit de enveloppe en las toen:
Geachte Mijnheer en Mevrouw,
Voor consult aan uw zoontje is u mij verschuldigd tien gulden.
U moet uw zoontje luchtig kleden en veel fruit laten eten.
Hij moet op tijd een bad nemen in ijskoud water, en driemaal daags een kop koffie drinken.
Mochten ondanks deze voorschriften toch nog abdominale storingen (z.g. buikpijn) optreden, dan kunt u hem het beste een tijdlang in een donker hok sluiten.
Met vriendelijke groet,
Uw toegenegen Himpe.
| |
Oom Halmert en de Wereld der Zielen
Mijn eerste contact met de muziek dateert vanaf mijn tiende jaar, toen ik op advies van mijn Moeder naar Juffrouw Trip werd gestuurd. Juffrouw Trip, die met haar voornaam Adèle heette, gaf pianolessen, en zonder op de feiten vooruit te willen lopen, moet het mij van het hart dat ik in stilte altijd overtuigd ben geweest van een zekere verwantschap tussen haar persoon en haar piano. De piano van juffrouw Trip had voor mij namelijk veel meer van een levend wezen dan menig mens en de respectabele, maar niet zichtbare ouderdom, die hij met zijn meesteres
| |
| |
deelde, had hem een hoog trillend geluid gegeven, dat ik vaak met verbazing heb beluisterd in de stem van juffrouw Trip als zij toonladders zong. Verder waren zij beiden van een onmiskenbare goedmoedigheid en waarschijnlijk ben ik daarom enige maanden trouw iedere Woensdag naar mijn les blijven gaan. Daarna heb ik op een stralende lentedag echter laten weten dat ik wegens ziekte de lessen voorlopig niet meer zou kunnen volgen.
Toen mijn Vader dat bedrog ontdekte was juffrouw Trip reeds bedlegerig en enige tijd later stierf zij, nadat ik gelukkig nog ruimschoots de gelegenheid had gehad om haar vergeving te vragen.
Op een druilerige morgen is juffrouw Trip daarna begraven en bij die gelegenheid heb ik voor het eerst in mijn leven Oom Halmert ontmoet, een grote zwijgende man, voor wie ik van meet af aan een diepe verering heb gekoesterd.
Hoe de verhouding tussen juffrouw Trip en Oom Halmert in het verre verleden precies geweest was, is mij grotendeels ontschoten, hoewel mijn Moeder mij dat nadien meerdere malen verteld heeft. Ik herinner mij alleen dat Oom Halmert met juffrouw Trip zou zijn gaan trouwen, maar dat hij op de dag van het huwelijk spoorloos verdwenen was. Maanden later had hij een kaart gestuurd uit Spanje en enige tijd daarna had men vernomen dat hij in Frankrijk woonde. Van daaruit was hij voor de eerste keer naar hier gekomen bij de begrafenis van juffrouw Trip en ik geloof zeker dat hij per kerende gelegenheid weer naar Frankrijk zou zijn gegaan, als er niet één omstandigheid was geweest die hem daar van had terug gehouden. Die omstandigheid was een regel uit het testament van juffrouw Trip, waar in stond dat zij haar piano vermaakte aan Oom Halmert.
Een eerste gevolg van die beschikking was dat Oom Halmert enkele weken bij ons bleef. Daarna verhuisde hij echter naar ‘'t Wachterke’, een vreemd oud gebouwtje in het venland, dat het midden hield tussen een toren en een zomerhuisje. De uren die ik met Oom Halmert in dat huisje heb doorgebracht behoren tot de gelukkigste van mijn leven, al moet ik daar onmiddellijk aan toevoegen dat zij nooit helemaal vrij zijn geweest van een zekere beklemming.
Aanvankelijk werd ik vooral aangetrokken door de geheimzinnige sfeer van ‘'t Wachterke’ waar ik vanaf mijn prille jeugd de vreemdste verhalen over gehoord had. Daarna begon ik echter vanzelf mijn aandacht meer te richten op Oom Halmert en de piano van juffrouw Trip, die tegenover de deur een plaats had gekregen. Het is moeilijk te zeggen hoe dat precies in
| |
| |
zijn werk ging, maar nog levendig herinner ik mij de dag waarop ik de ontdekking deed die mij de sleutel leek tot alles, maar die mij tegelijkertijd verbijsterde.
Het was op een grijze wintermorgen en daar het 's nachts tevoren gesneeuwd had, was de verre omgeving van ‘'t Wachterke’ een eindeloze witte vlakte geworden. Ik zat op de grond voor het houtvuur te lezen terwijl Oom Halmert op een steen wat brood roosterde en juist op het moment dat wij aan tafel gingen, begonnen er buiten weer enkele verdwaalde sneeuwvlokken te vallen. Dat bleef zo terwijl wij aten en nadat ik Oom Halmert had geholpen met afruimen, nestelde ik mij opnieuw voor het vuur. Ik was alweer verdiept in mijn boek, toen ik onwillekeurig ophield met lezen om naar Oom Halmert te luisteren, die zachtjes op de piano was gaan spelen. Het was alsof hij iets speelde dat ik sedert jaren kende, zonder dat het tot mij door wilde dringen wat het eigenlijk was. Ik liet daarom mijn boek in de steek en ging naast Oom Halmert staan, die al spelend zachtjes begon te vertellen. Zonder mij ook maar een ogenblik aan te zien, bleef hij daarbij onafgebroken naar buiten kijken door het ronde koekoekraampje boven de piano. Buiten was het inmiddels harder gaan sneeuwen en grote en kleine vlokken dwarrelden steeds dichter dooreen.
Van het verhaal dat Oom Halmert daarna al spelend vertelde, heb ik niet veel onthouden. Ik herinner mij alleen dat het over een jongetje ging dat ergens aan de hemel sterren plukte, die later als sneeuwvlokken naar beneden vielen. Beter dan die feiten herinner ik mij echter de angstige gewaarwording die mij ineens, buiten het verhaal om, bekroop. Ik meende namelijk plotseling zeker te weten dat alles in en rond ‘'t Wachterke’ gebeurde vanuit de piano, die Oom Halmert had geërfd van juffrouw Trip. Het was alsof ieder sneeuwvlokje een geluid had, dat ergens in de piano weerklonk en het verhaal dat Oom Halmert erover vertelde, was eerder en beter dan hij het zelf kon zeggen tot mij doorgedrongen uit de muziek die hij speelde.
Een wirwar van gedachten bestormde mij.
Het hoorbaar geluid van de sneeuw en de eerste stem van Oom Halmert gaven de piano een vreemd en beklemmend leven. Daarnaast schoot mij echter door het hoofd dat meester Rutten op school met nadruk had uitgelegd dat ieder redelijk levend wezen in het bezit moest zijn van een onsterfelijke ziel, die, naar ik mij stellig herinnerde, bij de dood het lichaam verliet om verder te leven in het Hiernamaals. Het verband tussen de woorden redelijk en ziel was mij bij die gelegenheid wel niet helemaal duidelijk geworden, maar niettemin had ik voor mij zelf uitgemaakt dat
| |
| |
een ziel er ongeveer uit moest zien als een lange rode ballon, teneinde bij de dood het lichaam zo spoedig mogelijk te kunnen verlaten.
Toen ik 's avonds al deze dingen nog eens overdacht, besloot ik daarom bij gelegenheid eens te onderzoeken of er in Oom Halmert's piano ook zo'n ballon zat, zonder overigens te vermoeden dat die gelegenheid zich de volgende dag reeds voor zou doen.
Die volgende dag had iets van het naderend voorjaar.
Er scheen een grote gele zon door het grijze licht van de ochtend en hoewel de sneeuw was blijven liggen, kwamen er tegen de middag voor het eerst weer mussen, die naar korstjes zochten.
Na het middageten ging oom Halmert aan de tafel zitten en begon muziek te schrijven. Hij neuriede daarbij aanhoudend, bekeek zichzelf zo nu en dan met een goedkeurende verstrooidheid in de spiegel en eerst tegen de schemering begon hij voorgoed mijn aandacht op te eisen. Hij deed dat door mij een aantal vellen papier in de hand te geven, waar hij met een trekpen ‘O! Liefde der eerste jeugd’ boven had geschreven. Vervolgens trok hij mij aan mijn oor mee naar de piano. Ik wist nu dat ik de kaarsen boven de piano aan moest steken en verder alleen maar stil hoefde te luisteren. Wat daarna precies gebeurde laat zich moeilijk beschrijven.
Na een voorspel van enkele lage accoorden, begon Oom Halmert van zijn papier een vreemde slepende wijs te spelen, maar dat trof mij eigenlijk pas later. Vanaf het moment dat Oom Halmert speelde, zag ik namelijk alleen maar zijn gezicht, dat in een krampachtige aarzeling tot spreken of zingen vertrokken bleef.
Toen, even onverwachts als bij het geluid van de sneeuw, wist ik plotseling zeker dat in de piano de stem was van juffrouw Trip zoals ze daar vroeger geweest was: hoog en trillend.
Ik voelde mij één moment opgenomen in een grotere beklemming dan ik ooit tevoren gekend had, maar onmiddellijk daarna was het alsof ik de spanning daarvan zag breken op het gezicht van Oom Halmert, toen hij, met een bruusk gebaar, ophield met spelen.
- Het is een vreemde boel, zei hij, terwijl hij zenuwachtig begon te lachen.
- Die piano moet, geloof ik, eerst eens gestemd worden.
Zonder dat het tot mij doordrong dat Oom Halmert van plan was om dat zelf te gaan doen, zag ik even later, hoe hij met een beitel de bovenkant van de piano begon los te maken. Op het moment dat het deksel meegaf, realiseerde ik mij echter plotseling dat er nu beslist ging worden over die vreemde verborgen ziel die binnen enkele minuten als een gloeiend rode
| |
| |
ballon zou opstijgen uit het binnenste der snaren, om daarna door de schouw te verdwijnen in het Hiernamaals.
Toen Oom Halmert het krakend deksel doorboog, gebeurde er echter niets.
Er viel alleen wat as op de grond van een vergeten sigaar en het kaarslicht danste even verwilderd. Hoelang ik daarna in tweestrijd heb toegekeken naar Oom Halmert, die steeds verder met zijn hoofd in de piano verdween, zou ik met geen mogelijkheid kunnen zeggen. Ik herinner mij alleen dat ik op zeker moment mijn eigen stoel naar de piano heb gedragen om met grote angstige ogen in de donkere ruimte te kijken. Ik zag echter niets dat ook maar leek op een ziel, ook niet toen Oom Halmert even later wegging om het uitgesmeulde houtvuur weer aan te maken. Zonder precies te weten waarom voelde ik mij bedrogen in een heilige overtuiging en naarmate ik dieper nadacht over het gebeurde begon ik er minder van te begrijpen.
Oom Halmert, die inmiddels een tang en een oude hamer te voorschijn had gehaald, durfde ik niet in mijn moeilijkheden te betrekken en ten einde raad besloot ik daarom maar in stilte een boterham te eten en naar bed te gaan.
Boven, in de nok van ‘'t Wachterke’, weken mijn verwarde gedachten al spoedig voor de snerpende kou en nog voor zij mij opnieuw in beslag konden nemen vervaagden zij langzaam in het veilige duister van de eerste slaap.
Alles wat er in die nacht na mijn eerste slaap gebeurd is, groepeert zich voor mijn geest steeds rond één groot beeld dat zich vanzelfsprekend beweegt opeen en hetzelfde geluid. Zonder mij aan een tijdsbepaling te willen wagen, moet het, naar ik meen, al niet zo vroeg meer zijn geweest, toen ik een vreemde wilde muziek meende te horen.
Bij nader toezien zag ik hoe op dat moment Oom Halmert, die zich met zijn bovenlichaam geheel in de piano bevond, naar beneden stortte om onmiddellijk daarna de vorm aan te nemen van een lange, rode ballon met vleugels en gloeiende ogen.
Toen, op een staccato van hoge gierende stoten, kwam hij fier en rechtstandig omhoog en nog voor ik goed begreep wat er gebeurde zag ik hem in vliegende vaart door de schoorsteen verdwijnen.
Toen ik mij even later herstelde en door de schoorsteen omhoog keek, zag ik aanvankelijk niets. Heel geleidelijk als door de lens van een pas verstelde verrekijker, ontwaarde ik daarna een jongen van mijn eigen leeftijd, ge- | |
| |
bogen over een wolk vol sterren. Ik rekte mij zover mogelijk om beter te kunnen zien en zag toen plotseling Oom Halmert, die als een vreemde rode komeet de wolk pijlsnel doorboorde.
Een dicht en wollig gordijn van langzaam vallende sterren benam mij daarna een tijdlang het uitzicht en pas later, toen ik, rechtop in bed, de afstanden kleiner zag worden, bemerkte ik dat het sneeuwde.
Ondanks de kou, voelde ik een onweerstaan bare behoefte om alles wat ik gezien had nog eenmaal in ogenschouw te nemen en daarom opende ik rillend het kleine venster boven mijn bed. Buiten scheen een grote maan, wit en hooghartig spottend en vergeefs zocht ik naar een gat in de hemel of een ander spoor van Oom Halmert.
Het was alsof ik op dat moment voor het eerst in mijn leven voor die beslissende keuze werd gesteld tussen droom en werkelijkheid, die men op die leeftijd gewoonlijk oplost door zichzelf in de arm te knijpen.
Ik acht het daarom nog steeds een gelukkig toeval, dat ik op dat ogenblik iets anders heb gedaan.
Zonder er verder bij na te denken, heb ik namelijk een handvol sneeuw genomen van de vensterbank, en op hetzelfde moment dat ik de kou voelde aan mijn hoofd en ontelbare kleine sterren zag glanzen in mijn hand, heb ik geweten dat er ergens boven dit leven een witte wereld moet zijn voor de zielen van redelijk levende wezens. |
|