| |
| |
| |
| |
Christine d'Haen
Harmonie
I
Psychè
Toen gij ontwaakt waart uit mijn moeders slaap,
sliept gij opnieuw en moest opnieuw ontwaken,
en duizendmaal werdt gij uit dezen schoot
door 't licht gebroken, en geleverd naakt
uit de bescherming van het lauwe laken
aan de bedreiging van het morgenrood.
Gij sliept in mij, mijn ziel, en slaapt nog even
en wilt u niet uit u laten verstoren,
maar ligt en ademhaalt, uw ogen dicht;
en wordt bijwijlen aan de borst geheven,
maar sluimert voort en wordt opnieuw geboren
met dromenvliezen om uw klaar gezicht.
Zo slapend ligt ge in u, en in uzelf
richt gij uw zachte ogen vol rein licht;
gij vraagt in u naar u; want zuchtend ziet
gij u inwaarts verdiepen, elk gewelf
verder zich welven; open en gans dicht
reikt gij naar u en raakt uzelve niet.
| |
| |
II
Het Heerlijke
In slappe sneeuw ontbindt de straat,
in winter heel uw warm gelaat,
in leegte smelt mijn wens.
Het land wordt kleiner en de tijd,
en samenkrimpend waar hij bijt
Maar zie 'k de struise beukenlaan
bruin in het rosse zonvuur staan,
ze is schoon en rijp voor mijn gezicht
En luistren naar een lijn die stijgt
van klanken, en weer nedernijgt,
voleinding die mijn geest verblijdt.
Uw volontbloeide ogen zien
met diep daarin het hart der ziel,
is schaduwloos volkomen licht.
En vlees aan vlees aaneen gegloeid
als lust voltooid in slaap vervloeit,
is heerlijkheid, is heerlijkheid.
III
Uw leden gaven aan mijn lichaam vrede,
verzadigden mijn leden met hun maat.
Stilte, die nu in slapen overgaat,
vrede van al uw leden in mijn leden.
Slapen, waarin ik niet meer binnentreden
noch uit ontwaken mag, en stille staat
van onbeweeglijke en volmaakte daad,
zijnde gebed binnen de legerstede.
| |
| |
IV
Het Kind
Voorbij de vreugden van uw vlees
en dicht bij zielsverheugde wacht:
't kind in de stilte, slapend zacht.
Zoals een zucht het bos beving
met sluimering en fluistering,
doorademt het de Heilige Geest.
Gelijk het dier, gelijk de plant
is het geborgen binnen zich,
de lucht gelijk waarin het ligt.
Ik heb u helemaal herleid
tot deze slapenstijdloosheid
en houd uw adem in mijn hand.
V
Door het luchtledig van den slaap
bereik ik u in ondergronden
waar ik u eertijds heb gevonden.
Alwaar gij plotsling teer genaakbaar
wordt en voor mijn mond aanraakbaar,
en door geen tegenstand geschonden.
| |
| |
VI
Wanneer de snaren rijkbespeeld
de stilte met hun zang aanspannen,
ontwerpt mijn ziel het fiere beeld:
gelijk de gang der klanken schrijdt
zo gaat ons bloed in énen tijd
in glimlach van volkomenheid,
met tranen die de afwezigheden
weer stichten; en uw vrede
verenigt ons geluksverdriet
met maat en samenspel, o lied,
wanneer de snaren welgeleid
de stilte met hun zang aanspannen.
VII
Ik leef ontnomen aan den tijd,
Een slaap die zich door mij verbreidt
voert mij in wondren en verblijdt
waarin mijn wezen schreit.
| |
| |
VIII
Rhythme
Verwondering van 't hart, uw hart te horen,
diep in uw borst, uw bloed en uw bewegen,
waardoor uw lichaam leeft; en luistren doe'k,
uw hartslag inniger, vervoerder toegenegen
dan 't kloppend vers waarin ik de uitverkoren
Zoals het landschap groen en bruin verwisselt,
rogakker, hoeve en nobele beukebomen,
zo eert het vers wentel en wederkeer.
Maar dieper in uw borst gaan donkre en klare stromen,
stilte en geluid, slapen en waken wisslend,
IX
Binnenhuis
Het witte handdoek wordt een zengend wit
onder het duistrend bruin der avondkamer.
Ieder ding wordt in zichzelf eenzamer
en openbaart waarin 't verborgen zit:
een halo van een donkre, matte glim
geestelijk gloeiend uit de electronen;
voorwerpen die zichzelve niet bewonen
elkaar ontmoeten buiten hun begin.
In deze schemering gaat onze adem
achter de dichte deur, en stil als zij.
Elk in zichzelf, maar op de zachte sprei
van onze stralingen liggen wij samen.
| |
| |
X
Begeerte bloeiend uit de ziel:
muren die inwaarts luistren,
gordijnen die verduistren,
Stilte is ons één bewegen,
ogen en monden en handen.
Weelde der donkre wanden:
O weelde van ons één gezicht
dat met zichzelve samenligt.
XI
Klanken naar elkander reiken
in welluidend begeleiden,
strevend naar het wedervinden
der welluidend welbeminde.
Zo is 't in de milde kamer
die het luistrend wil beamen:
stilte, zuivre stilte rakend
door der zielen clavecimbel.
|
|