| |
| |
| |
L.R. Mc Colvin Het eeuwfeest der Britse openbare leeszalen en bibliotheken
(Vert. Dr H.E. Greve)
Groot-brittannië heeft in 1950 het eeuwfeest van zijn Public Libraries gevierd. Al in de 15e eeuw kende men hier voor het publiek toegankelijke bibliotheken. Maar 1850 is het geboortejaar van de moderne openbare bibliotheek met de geheel nieuwe doelstelling bibliotheken te zijn, bestemd voor en betaald door het volk in zijn geheel.
Het meest sprekende kenmerk van de Britse Public Library is, dat zij door de gemeenschap bekostigd wordt uit plaatselijke belastingen, beheerd wordt door de plaatselijke overheid (de ‘borough’ of ‘county council’) en vrij ter beschikking staat van ieder. Openbare bibliotheken naar Brits model zijn overal ter wereld te vinden. Niettemin heeft de schrijver van dit artikel elders bibliotheken aangetroffen, die weliswaar enige van de functies van de Britse instelling vervullen en die tot op zekere hoogte ‘Public Libraries’ genoemd mogen worden, maar die geheel of gedeeltelijk onderhouden worden door andere instanties dan de plaatselijke overheid. Bibliotheken, waarvan de gebruikmaking, bijvoorbeeld de uitlening van boeken, afhankelijk is van het betalen van contributie of leesgeld. Bibliotheken, die niet voor het geheel der bevolking, maar voor bepaalde categorieën opkomen, gescheiden naar politieke of godsdienstige beginselen. Een Engelsman beschouwt deze niet als ‘Public Libraries’. Hij zal niet-evenmin als de schrijver van dit artikel-ontkennen, dat het 't goed recht van een deel der bevolking is, ten behoeve van eigen kring een bibliotheek te onderhouden. Het is evenwel gewenst reeds van de aanvang af de nadruk te leggen op de wezenlijke aard van het instituut waarover wij spreken. Daarom nogmaals: de ‘Public Library’ is vrij toegankelijk voor ieder; iedereen kan er gebruik van maken zonder betaling; in de bibliotheek zal men, naar de mate van de beschikbare middelen, alles vinden wat verlangd kan worden. Er is in de doelstelling geen beperking,
| |
| |
geen bijoogmerk, doch alleen het nader brengen tot boeken en tot alles wat boeken in het leven kunnen geven.
Tot de taak van de Britse plaatselijke overheid behoren onder meer de zorg voor scholen, de opvoeding van volwassenen, bevordering van de openbare gezondheid, onderhoud van wegen, zorg voor begraafplaatsen, badinrichtingen, riolering, verkeersveiligheid en vele andere zaken. De gemeentebesturen bezitten hierbij een grote mate van vrijheid en initiatief binnen het raam der landswetten. Sommige dingen moeten zij doen, andere mogen zij doen. De zorg voor de bibliotheken valt onder de laatste categorie. Het gemeentebestuur is nooit gedwongen te voorzien in een Openbare Leeszaal. Lange jaren mocht het niet meer dan een wettelijk vastgesteld maximum voor bibliotheekdoeleinden bestemmen, maar sinds 1919 is elk gemeentebestuur vrij in het bepalen van het peil, dat zij voor de bibliotheek ter plaatse wenselijk acht, en dus van de bedragen, die zij aan de bibliotheek uit de plaatselijke belastingen, de zogenaamde ‘rates’, wil besteden. Het Britse bibliotheekwezen voorziet tegenwoordig alle plaatsen, steden zowel als platteland, van gemeentelijke Openbare Leeszalen, met uitzondering van slechts een 30.000mensen, wonend in de drie districten, waarvan de ‘councils’ de bibliotheekwet nog steeds niet aanvaarden. Meer dan een kwart van onze bevolking maakt regelmatig gebruik van zijn bibliotheken ter plaatse.
De gemeenten kregen voor het eerst wettelijk bevoegdheid geld te bestemmen voor bibliotheken door de ‘Libraries Act’ van 14 Augustus 1850. Twee mannen waren debet aan de totstandkoming ervan. De een was Edward Edwards, toenmaals jong assistent aan het British Museum, onze grote nationale bibliotheek. In de overtuiging, dat de bibliotheek waar hij werkte niet zo toegankelijk was voor het publiek en niet zo goed verzorgd als wel kon, stelde hij een onderzoek in naar bibliotheek-facili-teiten in andere landen. Hij kwam tot de conclusie, dat in Engeland zowel de leek als de gestudeerde in veel mindere mate toegang tot boeken had dan in vele andere delen van Europa of de Verenigde Staten. Hij publiceerde de resultaten van zijn onderzoek en onder degenen, die zijn artikels lazen, was William Ewart, Parlementslid voor Dumfries in Schotland. Een man met ruime humanitaire idealen, grote energie en bekwaamheid. Ewart bewoog het Parlement een commissie te benoemen, die in 1849 een rapport uitbracht dat duidelijk de grote behoefte aan betere bibliotheek-voorzieningen aantoonde. Het resultaat was, dat ondanks aanzienlijke tegenstand het Parlement het volgende jaar de eerste Bibliotheekwet aannam.
| |
| |
Het was nog maar een zeer bescheiden begin. Aan de steden met 10.000 of meer inwoners werd slechts toegestaan een bibliotheekbelasting te heffen van ten hoogste ½ penny per hoofd der bevolking. En alleen dan wanneer de meerderheid der burgers er voor stemde. Een inderdaad zeer gering en ontoereikend bedrag. Bovendien mocht het geld aanvankelijk slechts worden besteed aan gebouwen, personeel en administratie. Boeken mochten alleen gekocht worden uit giften en abonnementsgelden van de lezers. Spoedig werd echter de aankoop van boeken uit de belasting toegestaan. Ten slotte werden alle financiële beperkingen opgeheven.
Enkele - inderdaad slechts heel enkele - steden maakten aanvankelijk gebruik van hun juist verkregen bevoegdheden. De eerste stad, die na de aanneming der Bibliotheekwet een bibliotheek oprichtte, was Manchester, die Edward Edwards tot zijn eerste bibliothecaris benoemde. Daar legde deze niet alleen de grondslag voor een organisatie, die tot op de huidige dag een der vooruitstrevendste van het land is gebleven, maar hij ontwikkelde ook de werkmethoden, die het voorbeeld werden voor bibliotheken elders. De ontwikkeling van de Public Library ging in de eerste kwarteeuw traag. In de eerste tien jaar pasten slechts 24 plaatsen de Wet toe, in de volgende tien jaar niet meer dan nog eens 20.
Van de oudste bibliotheken danken verscheidene hun oprichting aan schenkingen van terreinen of gebouwen. Tegen het eind van de 19e eeuw schonk een dagbladeigenaar, J. Passmore Edwards, bibliotheekgebouwen in Londen en Cornwall. Tussen 1897 en 1913 deed Andrew Carnegie schenkingen tot een bedrag van bijna twee millioen pond voor de bouw of de uitrusting van 380 bibliotheken. Nooit bood Carnegie een schenking aan zonder voorwaarden te stellen. De plaatselijke overheid moest de volle verantwoordelijkheid op zich nemen voor de bekostiging en instandhouding van alle onderdelen van het bibliotheekbedrijf. Daar zonder kapitaalschenkingen bibliotheekgebouwen alleen uit leningen bekostigd zouden kunnen worden, - waarvan de rente en afbetaling voor vele jaren de ontwikkeling der bibliotheek zou verlammen -, hielpen de Carnegieschenkingen niet alleen bij de oprichting van nieuwe bibliotheken, maar zij stelden ook in staat de bibliotheken duurzaam op een hoger peil te handhaven.
Hier zij opgemerkt, dat bijna al onze stedelijke bibliotheken een eigen, speciaal voor het doel ontworpen gebouw bezitten. Elders in Europa heeft de schrijver van dit artikel Openbare Leeszalen gezien, die hun gebouw met andere diensten moeten delen, b.v. met gemeentebureau's, klinieken, scholen, zelfs met politiebureau's. Hij is er van overtuigd, dat
| |
| |
het bezit van een eigen afzonderlijk bibliotheekgebouw een zeer groot voordeel is. Een eigen huisvesting is geriefelijker voor het publiek. De verdeling van de localiteiten over het gebouw kan oordeelkundiger zijn. Een eigen gebouw bevordert het aanzien van de instelling.
In 1913 richtte Carnegie de ‘United Kingdom Trust’ op, die nog altijd het bibliotheekwezen blijft steunen, tegenwoordig in het bijzonder de ‘country library’, de plattelandslectuurvoorziening. Men kan de zegenrijke invloed van Andrew Carnegie's daadwerkelijke steun niet hoog genoeg schatten. Zonder die steun zouden wij in Groot-Brittannië zeker niet het tegenwoordige peil bereikt hebben. Niettemin hebben de schenkingen van Carnegie en anderen nooit meer dan een zeer klein deel uitgemaakt van het bedrag, dat jaarlijks voor onze Openbare Leeszalen werd uitgegeven. Alleen het vorige jaar b.v. kostten zij tezamen 8 millioen pond. Dat is ongeveer tweemaal zoveel als sinds 1850 uit schenkingen werd ontvangen.
Dit punt is om drie redenen belangrijk. Ten eerste zien wij uit de ervaring, dat een betrekkelijk gering bedrag, met verstand ter aanmoediging gegeven, een invloed ten goede kan uitoefenen, die buiten alle verhouding staat tot het bedrag. Ten tweede is het opbouwend gebleken aan schenkingen de voorwaarde te verbinden, dat de instandhouding verder verzekerd moet worden door de burgerij zelve, door haar belastingpenningen en haar locale offerzin. Ten derde is gebleken, dat het terrein van de moderne Openbare Leeszaal zo omvangrijk is, dat zij moet kunnen rekenen op vaste, blijvende inkomsten, die alleen de overheid in staat is te garanderen. Een van de grote lessen van een eeuw bibliotheekgeschiedenis is, dat zonder voldoende middelen een bibliotheek haar waardevolste functies niet kan vervullen. Dat, waar de middelen schriel toebedeeld zijn, alleen de minst belangrijke dingen worden gedaan, terwijl juist de belangrijke noodgedwongen worden verwaarloosd.
De totale uitgaven in 1949 bedroegen gemiddeld 3 shilling en 2 pence per hoofd der bevolking. Vele plaatsen geven minder uit dan het gemiddelde en verscheidene weer drie- of viermaal zoveel.
In Engeland is de gemiddelde prijs van een vol jaar bibliotheekservice vrijwel gelijk aan de prijs van twintig sigaretten, slechts weinig meer dan de prijs van drie glazen bier. Menigeen rookt twintig cigaretten en drinkt drie glazen bier op één dag. Laat dit gezegd zijn tot allen - en schrijver dezes heeft er over de gehele wereld velen ontmoet - die beweren, dat hun gemeente niet in staat is een goede bibliotheek te betalen. De Openbare Leeszaal werkt economisch, omdat velen er profijt van hebben. Voor zijn 3 shilling en 2 pence is iedere Engelsman in de gelegenheid het hele jaar
| |
| |
door gebruik te maken van een blijvende en aangroeiende voorraad boeken over alles wat hem belang kan inboezemen, boeken voor ontwikkeling, boeken over zijn beroep, zijn liefhebberijen, over wetenschap, economie, godsdienst, kunst, literatuur en boeken zuiver en alleen voor ontspanning. Voor zijn kinderen zijn speciale afdelingen ingericht, waar zij leren van boeken levensbehoeften te maken; waar zij prikkel en bevrediging vinden voor hun jeugdige fantasie. Hij zelf kan kosteloos profiteren van studiemateriaal en inlichtingendiensten, geleid door gediplomeerde en ervaren assistenten. Hij kan tijdschriften lezen, muziek lenen, in sommige plaatsen ook gramofoonplaten. Als hij ontwikkelingscursussen volgt, kan de bibliotheek hem de benodigde handboeken verschaffen. In vele plaatsen verschaffen technische en handelseconomische bibliotheekafdelingen de nieuwste gespecialiseerde literatuur voor de technicus en de zakenman. Om kort te gaan, niemand in Groot-Brittannië behoeft het zonder boeken te stellen.
Alle Britse bibliotheken geven tegenwoordig aan alle lezers vrije toegang tot de kasten, waar zij naar hartelust kunnen snuffelen en uit het beschikbare materiaal kunnen kiezen wat het meest geschikt is voor hun doel of wat met hun smaak en belangstelling overeenstemt. Vele tientallen jaren onthielden wij de lezers deze vrijheid van zelf kiezen. Zoals in andere landen nu nog gebruikelijk is, moesten vroeger onze lezers hun boeken kiezen uit catalogi, of zij moesten afgaan op aanbevelingen van het personeel. In 1892 introduceerde James Duff Brown, pionier op het gebied der moderne bibliotheektechniek, het z.g. ‘open boekerij’ systeem, dat gaandeweg overal werd aanvaard en dat het karakter van het werk volkomen veranderde.
Aan de ‘open boekerij’ moeten wij grotendeels de tegenwoordige kwaliteit en omvang van het bibliotheekgebruik toeschrijven. Wat de kwaliteit betreft: 35 tot 50% van de uitgeleende boeken zijn studieboeken. Wat de kwantiteit aangaat: op iedere vier Engelsen leent één regelmatig uit de gemeentebibliotheek. In 1949 leenden 12 millioen lezers meer dan 300 millioen boeken: dat is meer dan 6 boeken per jaar per hoofd der bevolking of 25 boeken per jaar per lener. Een boekengebruik van deze omvang moet een aanzienlijke invloed uitoefenen op het culturele leven der natie. In deze getallen zijn nog niet de zeer velen begrepen, die geen boeken mee naar huis nemen, maar gebruik maken van de leestafels, de naslagboekerij en de inlichtingendienst.
Van de 12 millioen boekenleners wonen 9½ millioen in steden en 2½ millioen op het platteland. In de grote steden bestaan naast de centrale
| |
| |
hoofdbibliotheek wijkbibliotheken, die de boeken binnen het bereik van iedereen brengen. In de grootste steden zijn er 20, 30 of meer van deze wijkbibliotheken. In vele plaatsen hoeft niemand meer dan een mijl te lopen of te trammen tot het dichtstbijzijnde filiaal. Bibliotheken voor het platteland zijn van betrekkelijk jonge datum, daar de eerste ‘country’ bibliotheken eerst in 1919 werden opgericht. Misschien zouden wij, als wij opnieuw konden beginnen en ons bibliotheekwezen volgens ideale beginselen konden opzetten, trachten een nauwere samenwerking te verzekeren tussen stad en platteland, omdat de ervaring ons geleerd heeft, dat het werken in groter verband voor een grotere bevolking en dientengevolge met grotere inkomsten, zuiniger en doeltreffender is. De kleine op zichzelf staande bibliotheek is altijd in het nadeel en vele van onze 600 buiten ruimer verband gebleven bibliotheken zijn te klein om opgewassen te zijn tegen meer dan de allerbescheidenste eisen.
Toen de ‘country’-organisatie begon te werken, konden al de kleinere steden, die al bibliotheken bezaten, kiezen of zij op zich zelf wilden blijven. De meeste kozen dit. Overigens zorgt de ‘country’-bibliotheek voor het platteland: de stadjes, de dorpen, de gehuchten, de afgelegen boerderijen. De ‘country’-bibliotheek heeft zijn hoofdkwartier in een stad met voldoende transportmogelijkheden. Hier wordt een boekenvoorraad samengebracht, waaruit regelmatig collecties worden gezonden naar dorpscentra en uitleenposten, waarvan er thans in Groot-Brittannië tussen de 22.000 en 23.000 bestaan. De aangevraagde boeken, die niet in de bibliotheek ter plaatse aanwezig zijn, worden door het hoofdkwartier per post toegezonden. Reizende bibliotheken (die in snel groeiend aantal worden opgericht om goede boeken door gediplomeerd personeel naar de kleinere plaatsen te dirigeren) zijn bestemd voor de vele geïsoleerd levende plattelanders, voor wie zelfs de dichtstbijzijnde dorpsbibliotheek nog te moeilijk te bereiken is.
Zoals reeds werd gezegd, bestaan er in de kleinere plaatsen ongeveer 600 zelfstandig gebleven bibliotheekbedrijven, los van het stelsel der ‘country’-organisaties. Elk dezer wordt beheerd en gefinancierd door zijn eigen gemeente. Toch hebben ook zij deel aan een systeem van samenwerking over het hele land, dat gedurende de laatste 25 jaar is opgekomen. Wij zijn terecht trots op wat wij in deze richting bereikt hebben. De eerste stap werd gezet, toen in 1916 de ‘Central Library for Students’ werd opgericht met het aanvankelijke doel ontwikkelingscursussen voor volwassenen van boeken te voorzien. Spoedig breidde haar taak zich ook over anderen uit. Als ‘National Central Library’ werkt zij thans samen met de biblio- | |
| |
theken, die bereid zijn, ook buiten de plaats van vestiging boeken uit te lenen. Toen de voordelen van samenwerking en wederzijdse hulp duidelijk waren gebleken, werden de ‘Regionale Bureau's’ opgericht. Deze, 12 in getal, bestrijken het hele land. Elk heeft een centrale catalogus van het bezit van alle openbare en vele speciale, niet openbare bibliotheken in hun ressort. De werkwijze is eenvoudig. Een lezer die iets nodig heeft, vraagt dit eerst aan bij de bibliotheek ter plaatse. Als het boek daar niet is, gaat zijn aanvrage naar het ‘Regionale Bureau’, dat gewoonlijk een exemplaar weet te vinden in een andere bibliotheek in zijn ressort, aan welke dan verzocht wordt het verlangde op te zenden naar de bibliotheek van de aanvrager. Als er geen exemplaar in het ressort aanwezig is, gaat de aanvrage naar de ‘National Central Library’, die naar het boek verder zoekt of uit zijn eigen voorraad verschaft; soms zelfs leent van een buitenlandse bibliotheek. Door deze werkwijze is het mogelijk, uitgezonderd in zeer exceptionele gevallen, voor iedere lezer, wie en waar dan ook, elk boek, welk dan ook, te bemachtigen. De kosten van het regionale bureau worden
bestreden uit vrijwillige bijdragen van de deelnemende bibliotheken. De ‘National Central Library’ heeft ruime schenkingen van de ‘Carnegie United Kingdom Trust’ gehad en ontvangt nu subsidie van het Rijk.
Wij kunnen nog slechts één ander aspect van het Britse Openbare Leeszaalwezen vermelden. In 1877 werd de ‘Library Association’ opgericht met het doel allen te verenigen, die zich interesseren voor de verbetering van het bibliotheekwezen. Haar tegenwoordig ledental van meer dan 9.000 omvat niet alleen dienstdoende bibliothecarissen, maar ook vertegenwoordigers van besturende lichamen. Zij brengt mensen samen uit alle soorten van bibliotheken: nationale, universiteits-, wetenschappelijke, vak-, speciale en openbare. Door het houden van congressen, het uitgeven van een tijdschrift en talrijke boeken over bibliotheekwerk, het aanknopen van goede betrekkingen met organisaties met verwant doel, het instandhouden van een vakbibliotheek en een informatiebureau, enz. heeft zij een dominerende invloed. Maar haar belangrijkste functie is het bevorderen van de opleiding, het afnemen van examens en het bijhouden van een lijst van gediplomeerde bibliothecarissen. Deze lijst bevat thans de namen van 2500 bibliotheekambtenaren, mannen en vrouwen, die allen een bibliotheek-opleiding hebben genoten en zoveel practische ervaring hebben opgedaan, dat zij in staat zijn deskundige hulp te verlenen en doeltreffende bibliotheekbijstand te bieden. Daarmee heeft de ‘Library Assosiation’ er niet alleen voor gezorgd, dat zij, die onze bibliotheken gebruiken, bereidwillige en deskundige hulp ontvangen, maar ook, dat in dit land een erkend
| |
| |
beroep van bibliothecaris bestaat. Groot-Brittannië ziet in, dat goede bibliotheken alleen onder goede bibliothecarissen kunnen bestaan.
Na 100 jaar van inspanning, dikwijls tegen onverschilligheid, tegenstand en gebrek aan begrip in, hebben wij nu een bibliotheekwezen in Groot-Brittannië dat het hele land bestrijkt. Het is nog niet overal goed georganiseerd. Hier en daar kon het beter zijn. Sommige streken zijn minder goed voorzien; andere worden beter bediend. Hier werken personen, in staat en bereid leiding te geven, te experimenteren en te streven naar een bibliotheekservice, die nodig en ook mogelijk is in een vooruitstrevend democratisch land. Wij hebben altijd zelfkritiek gehad; wij zijn ons bewust, dat een volkomen voldoende bibliotheekzorg ook bij ons nog niet bereikt is. Maar wij weten ook, dat indien een paar doortastende mannen dit grote experiment een honderd jaren geleden niet op gang hadden gebracht, vele honderdduizenden thans niet het volle, vrije, gelukkige, tevreden en geestelijk gespannen leven zouden leiden, dat onze millioenen boeken, onze duizenden bibliothecarissen mogelijk helpen maken. |
|