onder elkaar, met alle deuren dicht, gefluisterd det het niet in de haak was, zoals die vrouw haar kind mishandelde. ‘Une mère dur, cette madame Merlan,’ zeiden zij vol ontzag tegen Julie, ‘vraiment très dur. Pauv' gosse, la Louisa, elle est toquée.’ ‘Ja, dat is jammer,’ antwoordde Julie, ‘anders had zij terug kunnen slaan. Ik sloeg als kind terug, als mijn oom het waagde mij aan te raken.’ Dan zwegen ze ontsteld. Een kind, dat zijn handen ophief tegen een oudere, je moest er niet aan denken! Zij deugt niet, de barones, zeiden ze, zij is een opruister, we moeten haar uit de weg gaan.
De diepste haat tegen Julie koesterde madame Merlan! Achter haar lieve en vleiende woorden smeulde een onverzoenlijke haat. ‘Hij slaat me tegemoet als een stinkende walm,’ zei Julie en nooit waren haar ogen zo groot en donker, zo doordringend als wanneer zij stond te luisteren naar de verhalen van de kruidenierster. Voor het eerst in haar leven was haar dochter iets nut, zei de tedere moeder, zij verdiende een paar sou, omdat madame de Montagny het goed met haar meende. Zij was wèl geduldig en goedhartig om het met Louisa te proberen, want het ging allemaal zó langzaam en als je niet oplette, deed zij het toch verkeerd. De koeien, die zij moest hoeden, zagen steeds kans om weg te lopen en op weiland te grazen, dat hun niet toebehoorde, inplaats van het gras en van de heggen te eten langs de weg, zoals koeien van arme mensen behoorden te doen.
Julie liet de stroom van madame Merlans woorden gelaten over zich heengaan. Zij was over Louisa zeer tevreden, zei ze, het meisje was zachtaardig en van goeden wil, dat was meer dan je van veel mensen kon zeggen. Louisa kwam iedere ochtend om het rijshout, dat de oude Fernand Julie leverde, te binden. Zij brak het op de vereiste lengte en bond het samen met een heel dun twijgje. Eén bosje was voldoende om er het houtvuur in de schouw mee aan te maken. Daarna veegde zij de kamers en de keuken en haalde drinkwater uit de bron. Zij kreeg koffi en koek of een glas rode wijn met een hard broodje, waarvan Julie de korst met knoflook inwreef, een lekkernij waarop Louisa verzot was. Zij mocht inkopen doen in de winkel van haar moeder, Julie gaf haar de hengselmand mee en het lijstje met de boodschappen. En bij al die heerlijkheden kreeg ze nog vijf Francs per uur, die ze thuis af moest geven. Geen geld in handen, zei madame Merlan, Louisa kwam niets te kort, zij had eten en drinken en een strozak om op te slapen in de stal bij de koeien.
Het waren mooie koeien met een licht koffiebruin vel, zoals alle koeien uit die streek. Zij heetten la Brune, la Belle en la Sage. La Sage was de enige, die nooit wegliep, ook al lette Louisa even slecht op haar als op de beide anderen. Zij kon het niet helpen, zij viel zittend langs de berm van de weg