| |
| |
| |
| |
Christopher Fry
Venus bespied (Venus Observed)
Een verscomedie in drie bedrijven
Vertaald door Bert Voeten (Slot)
PERSONEN
in volgorde van opkomst
De hertog van Altair |
Edgar - zijn zoon |
Herbert Reedbeck - zijn rentmeester |
Dominic - zoon van Reedbeck |
Rosabel Fleming |
Jessie Dill |
Kapitein Fox Reddleman - de butler van de hertog |
Bates - de lakei van de hertog |
Hilda Taylor-Snell |
Perpetua - dochter van Reedbeck |
Plaats van handeling:
De sterrenwacht in Stellmere Park, het huis van de hertog. De Tempel der Antieke Deugden - Stellmere Park.
| |
Derde bedrijf
(De tempel der Antieke Deugden, een uur of wat later. Het licht van het brandende huis weerkaatst in het meer. Rosabel zit in het donker te snikken. Dominic komt op. Hij draagt twee stoelen en een stallantaarn. Hij staat stilen luistert naar het gesnik).
Mag ik u in uw droefheid een ogenblik storen
Om een stuk of wat dingen hier neer te zetten?
Het is gaan regenen. Alles zal drijfnat worden.
| |
| |
Ik vraag me af of het nodig is dat u zo èrg
Wanhopig huilt. Het geeft me zo'n beroerd gevoel.
Ik ben niet bizonder geschikt om mensen te troosten,
Zelfs als ik weet waar ik ze moet zoeken. Ik ben
Dominic Reedbeck... Hoe maakt u het? En waar zit u?
O, nee, u moet niet naar me zoeken.
Ik zoú niet naar u
Kunnen zoeken; ik weet immers niet wie u bent!
Iedereen is in veiligheid, allemaal zijn ze
Terecht, moet u weten. Behalve juffrouw Fleming.
Weet u soms waar ze is?
Nee. Niemand moet haar
Meer zien.
Waarom niet? Is zij zó erg verbrand?
Wat is het, o, wat ìs het? Ik wou dat u mij
Hielp om behulpzaam te zijn; ik vind 't zo moeilijk.
Hier ben ik. Ik wou dat ik dood was.
Ik zie niet goed in
Hoe u naar iets kunt verlangen, waarvan u alleen
De naam kent. Nu het zo regent, zal ik wel niet
De enige blijven die hier komt. Misschien kunt u trachten
U wat te vermannen. Ìk zou het doen als ik u was.
Ze zouden nog niet in de hel naar me zoeken.
O ja,
Dat zouden ze zeker. Het is de voor de hand liggende
Plaats om naar iemand te zoeken, als u het tenminste
Euphemistisch bedoeld hebt.
Ik ben u dankbaar. Iederéén in de hel zou dat zijn.
Uw stem is zeer koud. Ik wil hardheid, háát wil ik voelen.
Als u me maar wilde haten, dàt zou me misschien
Helpen mezelf te verdragen. U zult het gemakkelijk
Vinden. Ìk ben het geweest die de brand heeft gesticht.
Ik deed het willens en wetens.
Perpetua was er.
De hertog was er. Het heeft maar een haar gescheeld
Of ze waren er nooit meer uit gekomen en dan...
| |
| |
Maar u hebt het niet begrepen. U kunt het niet
Begrepen hebben. Ik zeg toch dat ìk het geweest ben;
Ìk heb die onvoorstelbare daad bedreven!
Ik dacht aan mezelf.
Mijn zuster was daar, omdat ik haar zèlf had gestuurd.
Mogelijk was ú gedwongen het middel te zijn,
Het geheimzinnige werktuig, waardoor mij getoond werd
Dat ik tot zonde vervallen was. Als het zo is,
Moet ik u danken. Ik dank u zeer, juffrouw Fleming.
U bent krankzinnig! Denkt u heus dat ik me buiten
De gemeenschap van alle fatsoenlijke mensen
Geplaatst heb, ter wille van u? Haat me, haat me!
O, hoe komt het toch, dat u het niet wilt begrijpen?
Ik begrijp het best. Ik ken tè goed onze buiten-
Gemene geneigdheid tot zondigen.
Mijn vader heeft me dat wel heel duidlijk gemaakt.
O, wat moet ik doen? Wat moet ik doen?
Kent u sergeant Harry Bullen? De politieman
Uit Swinford Magna? Een heel verstandige kerel;
Ik ben er van overtuigd, dat hij u met plezier
Arresteren zal, wanneer u hem dat gaat vragen.
En hij is hier, dat is dus erg makkelijk voor u.
Ik zag hem vijf minuten geleden
Met het hoofd naar beneden een ladder afkomen
Om de hertog (naar zijn zeggen) te laten zien
Dat het in het gewone leven weinig verschil maakt
Welke kant boven is. Hij maakte een grapje, denk ik.
Ik ga hem zoeken; ik ga mezelf aangeven.
Ja, weg uit deze greppel van wanhoop. Niemand
Hoeft meer aan mij te denken. Ik kan me nauwlijks
Herinneren hoe ik vóór vandaag ben geweest.
Maar ik geloof, dat ik een gewone vrouw was.
Niemand anders zal zich dat meer herinneren.
‘Die? Die is altijd gek geweest!’ zullen ze zeggen.
Het is niet waar: nooit, tot de dag van vandaag
| |
| |
Me striemde als een tornado, god-weet-waarvandaan.
Maar nu ga ik mezelf aangeven. Hoe zie ik er uit?
Verschrikkelijk? Ben ik lelijk? Wat doet 't er toe!
Maar God geve dat ik de hertog ontlopen kan,
Waar hij ook zijn mag.
(De hertog komt op. Hij draagt een aantal dingen die uit de vlammen gered zijn. Over zijn schouders hangt een snoer Chinese lampions)
Hij is in de Tempel, geloof ik;
Hij hangt een paar lampions op die hij in een kist
Heeft gevonden. Je kunt hem daar treffen. Als ik me niet
Vergis, bereidt hij een kleine plechtigheid voor,
Ofschoon hij volkomen in het onzeekre verkeert
Of het een uitvaart wordt of een jubelfeest.
Het is of hij voelt met twee verschillende harten
En beiden wegen zwaarder dan dat wat hij had.
God zegen je, Rosabel; hou dìt even vast, als je wilt;
We hebben echt een tijdlang gedacht dat we je
Verloren hadden.
Mij verloren? Dacht je dat heus?
U moet het hem nu vertellen; het zal u nu veel
Gemakkelijker vallen; geen uitstel!
(Dominic af)
Het is van belang
Dat we het brute gesmak van die furiën daar
Compenseren met wat fatsoenlijke opschik,
Met het vertonen van heiliger, zij 't ook huislijker
Vlammen. De lampionnetjes, Rosabel! Dank je.
Ze zullen wel heel erg bleek zijn, vergeleken bij
De springvloed van wild vlammend rose die we vannacht
Aan de hemel hebben, maar och dat doet er niet toe;
Denk eens, de lentedaden die worden bedreven
Bij het gloeiworm-licht van een sleutelbloem!
Ìk heb de brand gesticht.
Hoe kwam je daarbij?
Een onachtzame vonk van je brandstichtende ogen
Misschien?
| |
| |
Je moet me geloven, ìk heb de vleugel
In brand gestoken, om de sterrenwacht te vernielen,
Om jou mèns te maken, om je omlaag te halen
Tussen ons in en om je iets te doen voelen
Van de smarten die hier beneden geleden worden.
Vandaag, deze vreeslijke dag, begon het geweld
Van een groot verdriet te schudden en het viel om
En het begroef mij ten slotte zèlf onder zich.
Ik weet hoe gemeen het was. Ik weet het voor 't leven.
Maar ik wist niet dat je daarboven zat; geloof me,
Ik wist niet dat er één levende ziel zou zijn!
O, o, o, o, Rosabel;
Had je 't me eerst maar gevraagd.
Ik had je kunnen vertellen dat geen vuur ter wereld
Voldoende zou zijn om de hemel af te doen branden
En nu het er ìs, zoek ik wel een wijdogige plek
Waar ik het ondoorgrondlijke kan onderzoeken,
Verbaasd om het feit, dat we leven kunnen in zulk een
Staat van geheimenis, zonder buiten onszelf
Te worden gebracht, buiten ons eigen vlees,
Hetgeen gebeuren zou, ware het niet dat het vlees
Ook belangwekkend is.
Jouw vuur was te klein, Rosabel, zij het dan groot genoeg
Om mijn butler in extase te doen verschroeien
En tranen tevoorschijn te brengen in ogen die daar
Allerminst aan gewend zijn, de mijne, bedoel ik.
Zoveel waarin ik behagen schiep is nu as,
As, die, als de borstveren van een duif,
Triest verwaait door de tuin...
De tijd en ik weten beiden hoe goede dingen
Tot een slecht einde gebracht moeten worden, alles
In de loop van de liefde. Geen wonder dat
‘God zij met je’ nu ‘Adieu’ is geworden,
En elke dag die ons welzijn wenst nu vaarwel zegt.
Deze nacht zal voorbijgaan, zoals een zwaan
Voorbij zal gaan - een zich herhalende droom
Op de lichte slaap van het meer,
En ik word uitgewist in het zog van de zwaan;
| |
| |
Maar ik kan je nooit teruggeven wat ik je heb doen verliezen,
En ik kan nooit verliezen wat ik geschonken heb,
Alhoewel... de oude onwrikbaarheid van de tijd
Kan misschien alles ten goede doen keren.
Zoveel waarin ik behagen schiep is nu as.
(Rosabel gaat af, met een gekreun dat haast te zwak is om gehoord te worden. Haar plaats wordt ingenomen door Perpetua, maar de hertog, die de lampions ophangt, heeft de verandering niet bemerkt).
Maar de verloren wereld van muren en trappen
Waar ik geesten verwennen kon om hun zwaarmoedige
Charme, heeft het daglicht in me toegelaten
Door een open vleugel van liefde. Geen wroeging dus, Rosabel.
Ik bemin mijn lief en mijn lief bemint mij.
Alles gaat maar alles komt.
Wij vervallen aan een toekomst, en al de zeven
Zeeën en de melkweg, de morgen, de avond
En Bill-met-de-hoge-borst, zitten daar in.
Niets is met het verleden, alleen het verleden.
Daarom kun je je vrijuit weer met de wereld
Amuseren, Rosabel. Mijn hartelijke dank.
Ik wil dat u me begrijpt.
Ik vergeef het je.
Je kunt het meer vol mijnen leggen, zodat het
Uitbarst in honderd stromende regenbogen
Boven het dak van ‘Het Timmermans Wapen’; je kunt
Kassen verbrijzelen tot er een zondvloed van
Kristal ontstaat en je kunt vervolgens de negen
Onuitstaanbare kinderen van de koeherder
Neerschieten: ik vergeef het je bij voorbaat.
Ik heb die zeldzame, weldadige plaats bereikt
Waar het verdriet van de eenzame, menslijke staat
Totaal onbekend is, en waar de tastende furie
Die we ons leven noemen... Het was Rosabel niet
Die daar sprak. Perpetua moet het geweest zijn.
Ik wil dat u me begrijpt. U moet geduld met me hebben.
God nog toe, het is de kleine vuurvogel.
Ben je wat bijgekomen? Kijk, lampions om
| |
| |
Onze liefde te belichten. Ik dacht zo dat we
Wel bij de sintels konden zitten en onze harten
Warmen, tenminste, als Bates de champagne brengt,
Zoals hem gezegd werd.
U moet me uw meest welwillende aandacht schenken.
Toon u zo ruim van begrip als maar mogelijk is.
Ik heb het nodig, al verdien ik het niet van u.
Vannacht, toen wij, en wij van alle levende
Zielen werden bezocht door een draak die een bijna
Zekere dood uitbraakte...
(Bates komt op, met een fles champagne en glazen in een mand, en met nog een lantaarn)
Die kapitein Reddleman,
Zoals hij zich verlaagt zichzelf te noemen...
Zeg, jullie gaan je toch wéér niet in een kritieke
Situatie begeven? Je mot er nu maar op je eigen
Maagdelijk initiatief uitklauteren.
Ik mag hangen als ik nòg es zo'n kostbare redding
Op touw ga zetten.
Zijn verlichte lordschap
Reddleman mot zich hiér es na laten kijken.
(wijst op voorhoofd)
Hij vliegt ìn en uit, ìn en uit het brandende huis
Als een nikker in en uit een vlammende houtmijt.
En wat hij over me zegt is genoeg om een haan
Het af te doen leggen midden in zijn gekraai
En zijn rooie kam te doen blozen. Het is niet de taal
Waarmee ik ben opgevoed.
(de lampions ontstekend)
De eerste verbazing
Van de schepping. Daarna ontstond de waanzin.
Laat me toch met u spreken, laat me toch.
Daar komt zijne witgloeiende majesteit aan,
Met zijn kop onder de tafel.
(Reddleman komt op, met een tafel op het hoofd)
| |
| |
Wat is er, maat? Ben je je tramontane kwijt?
Uwe Genade heeft ongetwijfeld bemerkt
Dat er mensen bestaan die met een té kleine ziel
Geboren zijn om voldoening schenkende daden
Te verrichten en niet alle fatsoen te verstuiken.
En het is de lakei Bates die
Het diminuendo heeft van alle kleine zielen.
Hij heeft een demi-semi ziel en dat is grootmoedig
Uitgedrukt.
Ik moet er mijn bril voor opzetten en rondspeuren
Alsof ik bezig was een luis te zoeken
In het verwilderde haar van Molly O'Magan.
Wenst u dat hier de tafel geplaatst wordt,
Uwe Genade?
Zet haar neer waar de wind niet
Binnen waait; het wordt koud. En in Christusnaam,
Willen jullie, onsterfelijken, elkaar kussen
En vrede sluiten?
Ik zou wel es willen weten
Wie hem toestemming heeft gegeven mijn ziel te gaan meten?
Ìk heb 't niet gedaan. 'k Heb ze keurig netjes
Weg gelegd, zonder één spatje, met lavendel.
O, 't was een machtige nacht vol wonderen,
Met Cuchulain aan mijn rechterhand en Daniël
Aan mijn linker, en de kleinste ziel van de wereld
Rukt hem nu van mij weg, en dat loopt daar dan
Naakt in zijn hemd.
Ai, wonderen, Reddleman,
Wonderen, vertrouw er niet op. Hoe ver kan
Een man op een wonder reizen? Het is veel beter
Je achterste pijn te doen op een zieke knol dan
Schrijlings op een bliksemstraal te gaan zitten.
Zet jullie je lauwerkransen maar recht en gedenk
Elkander in je gebeden. Het schijnt dat ik nu
Naar iets anders luisteren moet.
(Reedbeck en Dominic komen op)
| |
| |
Ha, hier is hij.
Uwe Genade, ik ben niet wat u dacht.
Ik moet u ronduit zeggen dat ik absoluut niet
Ben wat u dacht.
Nee. Als u die mannen
Verzoeken wilt heen te gaan, zal ik maar al te bedroefd zijn
U te vertellen wat ik eigenlijk ben.
(tot Reddleman)
Niks om voor te blijven, makker, ik ga weer
Kijken hoe je kiekeboe speelt met dat vuur.
Hoe laat wilt u morgen ontbijten, Uwe Genade?
De morgen moet wachten, Reddleman. Ik heb nog de rest
Van de nacht om over te denken.
(Bates en Reddleman af)
(tot Reedbeck)
Nu niet, lieveling.
Er is altijd tijd, elke dag of nacht van 't jaar.
Je kunt samen gaan wandlen en naar de varkens gaan kijken
Of naar de wintertarwe en je kunt allebei
Je hart uitstorten, maar laat me nu net déze nacht
En precies deze vijf minuten van deze nacht
Alleen met hem praten.
Ik heb mezelf opgedraaid,
Ik sta op springen; het zou niet goed zijn om 't nu...
Om 't nu uit te stellen... veel te vlug gelopen...
Zeer kortademig... hart gaat te keer... Verbeelding
...Losgeslagen... te hevig: ik zie jullie tweeën
Daarboven, in doodlijk gevaar, en wie anders dan ik,
Ik, wie ik ook zijn mag, aansprakelijk?
Nee, nee, geef mij daar de schuld van en sta me toe
Te weten wèlke zonde bij wié behoort.
We krijgen alleen maar verwarringen, vader, tenzij je
Je nauwgezet bepaalt tot je eigen misstap.
Buitensporig moeilijk te weten waar je
Op moet houden, als je eenmaal begint te
| |
| |
Geloven, dat je niet helemaal bent die je zijn moest.
Laat me 'ns kijken, er was iets ergers, dat ik u
Op moest biechten, zei Dominic.
Hij weet 't, hij weet 't.
Jij arme, geplaagde Poppadillo, je bent halfdood
Van de slaap, je moet nu meteen terug
Naar bed gaan, anders begin ik te huilen.
Maar ik weet helemaal niet wat jíj weet dat hìj weet,
En ik geloof dat ik beter kan...
Drinken, Reedbeck,
Ik geloof dat je beter kunt drinken. Wij hebben nog iets
Te vieren, jij en ik, dat me meer verlicht
Dan de ergste brand die ooit een stadswijk verlichtte.
O, laat me toch met u praten!
Ik sta op springen.
Ik heb mezelf opgedraaid, tot ik het punt had bereikt,
Het stadium, waarin ik was toen ik aan kwam rennen...
Maar je hebt volkomen gelijk: halfdood van de slaap
En dan in paniek gewekt...
Waarde heer Dominic, wilt ge aan uw vrome vader
Dit glas champagne doorgeven?
Neem me niet kwalijk,
Maar ik weet dat er een goede reden bestaat
Waarom ik zal moeten weigeren. Nu mijn aandacht
Getrokken is naar wat gewoon een bijziendheid
In mijn morele visie moet zijn... Ik moet er
Mijn hele leven aan hebben geleden... Vannacht
Voel ik eensklaps iets van het laatste oordeel... ja, ja...
De Toorn van God: wat zijn wij toch zwakke vaten
En van zo tijdlijke aard temidden der vier
Verschrikkelijke elementen
(De regen en de slang van de brandweerlieden
Herinnerden me aan het vierde...)
Wat wilde ik ook al weer zeggen? O ja, ik vind
Dat het niet passen zou met u te drinken vóór ik
Me heb aangegeven bij sergeant Bullen.
| |
| |
Drink op,
En bewaar je zonden voor een engel met veel vrije tijd;
Ìk heb er niets mee te maken. Luister 'ns, Dominic:
Als je gekweld wordt door wat je als discrepanties
In je vaders boeken beschouwt, laat ìk je dan zeggen:
Ze lijken misschien ongewoon, maar ze zijn zo correct
Als de boord en de das van sergeant Bullen. Er is
Een stuk waarin je papa worden toegewezen
Alle percenten van huren en verkopen die
Jij voor onrechtmatig gehouden hebt.
Bedoelt u dat u de discrepanties hebt opgemerkt
En gelegaliseerd?
Mijn lief geweten-aanporrend,
Ouders-pestend, door-schuld-verteerd kind,
Als 'k je met zoveel genegenheid toe mag spreken,
De overeenkomst was volkomen in orde.
Ze heeft geen van beiden in moeilijkheden gebracht.
Neem een slokje, om dat geweten van jou
Schoon te spoelen. En hier is een vol glas voor jou,
Een bleke vertegenwoordiging van mijn hart,
Perpetua.
't Is echt te vol, het is veel te vol.
U bent goed geweest voor mijn vader. Wilt u het daar
Alsjeblieft neerzetten? Want ik weet dat mijn hand
Niet vast genoeg is om het aan te nemen.
Welnu,
Laat me dan even nippen aan de westlijke rand
Het oosten blijft voor jou.
Nu daar gaat ie dan. Waarop zullen we drinken?
Op het kind dat geboren werd in het vuur,
Op de kroning der zielen in het uiterste uur?
Zolang als we leven, Perpetua, zullen we kunnen
Vertellen hoe we eens, omtrent middernacht,
Schaatsten over het felverlicht ebbenhout
Van de dood en hoe we het donker hoorden
Luiden om ons heen met een helle toon,
| |
| |
Terwijl overal elders de klokken dreunden
Met de klank van een zwart, ongelukkig einde.
En dan zullen we in staat zijn te zeggen hoe een
Herfstige hertog...
...ondervond dat een dwaas
Meisje een ogenblik vrees voor liefde aanzag.
Ze weet nu dat het vrees en geen liefde was,
Ze hoopt dat u haar vergeeft en ze zou het liefst
Wegzakken met de nacht naar waar zij u geen
Verdriet meer kan doen.
(heft, na een lange pauze, zijn glas)
Dan is de toast ditmaal: vrees.
(Zij drinken nu allen in stilte)
Denk je dat ik je niet vergeven kan? Ik vergeef
Ons beiden omdat we geboren zijn uit het vlees,
Hetgeen zeggen wil dat ik àlles vergeef, al het draaien,
Al het slingeren, al het hinken en het niet vinden,
Alle onverzoenlijkheid, alle wrijvingen
In dit grote weeshuis dat wereld heet,
Waar niemand zijn afkomst kent en niemand verschijnt
Om hem op te eisen. Ik vergeef zelfs
De niet openbarende openbaring der liefde
Die een deksel oplicht louter om het te sluiten
En die ons in de wetenschap laat dat groter
Dingen dicht zijn, maar niet om ontsloten te worden,
Tenzij we er voor willen sterven. Ik vergeef alles,
Mijn allerliefste Perpetua, behalve dat ik
Niet iets minder eerzuchtig geboren ben,
Als een muskuseend bijvoorbeeld.
Ongelofelijk,
Die edelmoedigheid! Zo maar gelegaliseerd!
Nee, Uwe Genade, ik kan het eenvoudig niet
Aannemen.
| |
| |
Reedbeck, mijn God! Hoeveel jaren heb je
Hier al gestaan? Je moet onderhand wel heel oud zijn.
Ik herinner me je nog goed in gelukkiger tijden.
O, Poppadillo, waarom moeten we allemaal
Tussen een ander mens en de zon komen staan?
Belèt het me voortaan.
Wàt je maar zegt, m'n liefje,
Wàt je maar zegt, al weet ik niet wat je bedoelt.
Ik zou je graag helpen, maar jullie praten beiden
Kennelijk in mijn slaap
(Edgar, Jessie en Hilda komen op)
Dàt waren een paar afschuwelijke kilometers!
We zagen de vuurgloed tegen de wolken en wisten
Dat het nergens anders dan hier kon zijn.
Ik zag het
Vanuit mijn huis, weerkaatst in mijn slaapkamerramen.
Ik probeerde te telefoneren, maar kreeg geen gehoor.
Ik moet jullie vragen of jullie wèl wilt bedenken
Dat wij van deze lagere daad van God
Meer dan twee uur genoten hebben. De aarde
Is intussen, ruw geschat, honderd dertig duizend
Mijl verder gedraaid. De loop der geschiedenis
Is sterk veranderd. Hebben jullie prettig gedanst?
Ja, het was reuze gezellig. Maar ik doe mezelf
Een groot plezier met een ogenblik te gaan zitten.
Urenlang dansen en een paar mijlen angst daarna,
Maken van Allerheiligen een marathon
Voor een meisje dat niet meer zo fris is en fleurig
Als in haar beste jaren. Is iedereen veilig?
Ja, ik kan moeilijk zeggen ‘als een huis zo veilig’,
In aanmerking nemend wat gaande is, maar zo veilig
En ongewis als onze gezondheid kan zijn.
Je mag van geluk spreken dat de voorzienigheid
Vannacht in een vriendelijke bui is geweest en je uit
Galilei's schoot heeft gehouden.
| |
| |
Zij zag daar twee zielen
Gelukkig bezig aan 't smalle eind van de kijker,
Twee nietige schepselen die de sterren beminnen,
Een mannetje en een wijfje, Perpetua
En mijn onschuldige zelf:
En ogenblikkelijk schoot haar scheldende tong uit.
En wij werden gered door twee hemelse afgezanten,
Bates en Reddleman.
God zegene hen; ik heb geen van
Beiden ooit uit kunnen staan, maar God zegene hen.
En houde hen in de hemelse zaak.
Ik zal hen
Er aanstonds voor kussen. Ze zijn zeker nogal verwaand
Geworden, na die succesvolle redding?
Je wist dus vanmiddag al dat je hem daar zou ontmoeten!
En de enige troost die ik had, toen ik hierheen reed,
Was: dat Perpetua veilig te slapen lag
Verder òp, in een ander huis.
Ja, we waren van plan
Elkander daar te ontmoeten en we hebben vanmiddag
Gelogen tegen je, en nooit was een leugen
Triester voor iedereen.
Ik hoor me nog praten,
En wat heeft het uitgehaald?
Jullie moet ècht niet denken
Dat het naijver is, maar op onze bescheiden wijze
Hebben we ook van een ramp te lijden gehad.
Onze wagens zwaaiden precies tegelijk de poort in
En daar onze aandacht geheel op de brand was gericht...
Nee, onze vleugels zijn niet meer wat ze geweest zijn,
Zoals Lucifer zei, nadat ie gevallen was...
Wat is er toch met de Schikgodinnen vandaag?
Zo nerveus, zo onrustig, waarom kunnen ze niet
Kalm gaan zitten en een nuttig handwerkje doen?
Ik vergat je te vragen, Hilda (Jessie en Lucifer
Herinnerden me er aan),
Hoe is 't met Roderic?
| |
| |
Hij sliep toen ik wegging.
Twee ribben gebroken en een lichte hersenschudding,
Niets ernstigers. Maar dat was voldoende om mij
Te tonen hoe erg het is om Roderic
Gewond te zien, maar hoe onverdraaglijk het zijn zou
Roderic verminkt te zien of dagenlang stervend.
En ik zat naast hem en ik vroeg me verwonderd af
Hoe daar zóveel kon liggen in 'n menslijk omhulsel,
De lange reeks van levens die leidde tot hèm,
Ononderbroken sedert de pijnlijke kindsheid
Van de tijd zèlf; in den beginne was Roderic;
En nu waren in hetzelfde omhulsel aanwezig:
Een jeugd en volwassenheid, ruim een halve eeuw
Van zuchten, van klanken die eenmaal geëchood hebben,
Gegalmd, en die nu enkel misschien nog ìn hem
Bestaan. En ofschoon hij tracht een copie te zijn
Van zijn soortgenoten, hoe kan hij het zijn, hoe kan hij?
Hij is het fenomeen Roderic, louter Roderic
En op dit ogenblik Roderic-die-hoofdpijn-heeft.
Ik vond dat ik jullie dit alles vertellen moest.
Ik heb hem vanmiddag tot mikpunt gemaakt, maar ik kon hem
Vanmiddag evenmin zuiver zien, als hij, arme
Lieverd, de helft kan zien van wat er te zien is.
Ik moet nu naar huis. Ik wou er slechts zeker van zijn
Dat niemand gekwetst was.
Maar we hebben haar net nog met Harry Bullen gezien.
Ze leek me heel flink, ze praatte hem de helm van 't hoofd;
Hij had er een zakdoek bij nodig...
Wat zeg je daar? Rosabel?
Met Harry Bullen? Waarom zou ze met hem praten?
Omdat ze dacht dat het nodig was voor haar gemoedsrust.
Ze heeft zich aangegeven.
En ìk geef joú aan.
Hoe, bij de diepste kloof van de hel, hoe weet je
Dat ze dat gedaan heeft?
| |
| |
Ze zat heel erg in de put;
Ik heb haar helpen beslissen, denk ik.
Waarom?
Waarom heeft ze dat gedaan? Heeft ze zich als vermist
Opgegeven of wat dan?
O niet te beschrijven,
IJskoude, keiharde ezel! Ik zou met genoegen...
Dominic, lieve jongen, God zal me misschien
Vertellen dat Hij je liefheeft, maar dan is God
Toch ongelooflijk volmaakt; ik vind je veel minder
Aardig en wel om deze eenvoudige reden:
Jij denkt meer aan de zonde dan aan de zondaar.
Arme Rosabel. Waar zou ik haar kunnen vinden?
Toen we hen zagen stonden ze bij de zonnewijzer.
Wat heeft ze gedaan?
Mij boven haar krachten bemind.
Wij gaan haar nu uit de armen der wet bevrijden,
Hoe aantrekkelijk de armen van Bullen ook mogen zijn.
Lieve Rosabel! En daarna moeten we bedden
Voor onszelf zien te vinden, wèg van de stank
Van smeulende herinneringen. - Lantaarns!
Heerlijke, gezegende Rosabel. Ro-sa-bel!
(Haar naam roepend, gaat hij af. Hilda volgt hem)
(tot Jessie)
Bedden, ja ja, bedden, uiterst belangrijk.
Ik heb er ten minste één bij mij thuis, als u dat
Gebruiken wilt? Geen slaap meer voor mij vannacht.
Het zou niet verstandig zijn; ik heb het eerst net
Klaargespeeld de slaap die ik al gehad heb
Te verteren in een soort van beneveling.
O, ik kruip vannacht in ieder zijn bed en ik slaap
Zonder een kik te geven, zelfs in de armen
Van Morpheus, als hij zijn luit weglegt. Waar is het trapje?
(Ze gaat weg. Reedbeck houdt een lantaarn voor haar op en volgt)
Het motregent nog. Ga je niet mee, Perpetua?
Hier is het droog. Ik blijf voorlopig hier zitten.
| |
| |
Ik had gehoopt dat ik met je zou kunnen praten,
Dat ik je zou kunnen zeggen, zou kunnen vertellen
Hoe aansprakelijk ik mij voel voor al dat gevaar
En voor al de angst, ik bedoel die van jou van vannacht.
Je vindt mijn houding natuurlijk bizonder te laken.
Ze vinden altijd dat ik het helemaal mis heb.
Maar ik weet niet hoe dat bestaan kan. Het hele leven
Is zo ondoordacht in elkaar gezet;
Vogel, roofdier en vis en noem het maar op,
Ik vraag me af hoe de Schepper betrokken werd in
Zulk een gezelschap. Vind jíj dat ik het mis heb?
(met een zucht)
De ethica is zeer moeilijk.
(Hij loopt de regen in, Perpetua en Edgar achterlatend. Zij zitten een ogenblik zwijgend bijeen).
Was je vergeten dat ik hier ook nog zat?
O nee, maar ik zou die brutale leugen wel willen
Vergeten en ik wou dat jij ze vergeten had.
Ik hèb ze vergeten. Waarom zouden we nog
Terugdenken aan vanmiddag als misschien niemand
Anders het doet?
Maar weet ik wel zeker of ik
Wens dat je het zo achteloos vergeten zult?
Ik had je vader geen pijn willen doen vannacht,
Ik had jou ook geen pijn willen doen vanmiddag,
Ik wil vrij zijn mijn eigen weg te kiezen,
Maar ik wil niet dat ik vergeten word.
Mijn geheugen
Is voor niets anders. Maar, zoals het nu staat,
Heb ik 't nauwlijks nodig. Steeds en opnieuw
Zie ik je voor het eerst. Ik sla maar een hoek
Van mijn zinnen om, en daar, of de lucht
Je gevormd had uit een plotselinge gedachte,
Ontdek ik je.
| |
| |
Elke herinnering die ik bezat verdwijnt,
Om jou zó onaangediend binnen te laten dat
Mijn hele lichaam stamelen gaat van verrassing.
Ik verbeeld me dat ik je liefheb en ik geloof
Dat je daar onmooglijk bezwaren tegen kunt hebben,
Want alles wat je te doen hebt is vrijelijk
Te wandelen door mijn gedachten en rondom mijn hart.
Je hoeft er zelfs je hoofd niet voor om te draaien.
Zeg dat nu niet. Ik weet nog te goed dat ik pijn
Veroorzaken kan en dat op zichzelf is verlies
Van vrijheid.
Och nee, ik zei het alleen maar ter loops.
Geen mens leeft van anderen gescheiden; wat moeilijk is dat.
Beweeg ik me, dan gaat die beweging van leven
Naar leven, overal rond om mij heen. En toch moet ik
Mezelf zijn. En wat míjn vrijheid uitmaakt wordt ander-
Mans dwang. Wat moeten we met dit dilemma?
Ik weet het niet. Maar wàt het menselijk mysterie
Ook zijn mag, ik ben het.
Dat geeft 'n zekere troost.
Wat vind jij nu; ben ik alleen maar een soort postscriptum
Bij mijn vader?
Nee, Edgar, met mijn hand
Op mijn hart: nooit of nimmer.
Ik begin mezelf nu ook te zien, moet ik zeggen.
Kijk, kijk, daar komen de oudjes.
(Hertog en Reedbeck op)
Nu staat het huis
Daar met een verlamde vleugel. Hoe is 't, papa?
Bent u erg neerslachtig?
Integendeel; opgewekt,
Zeer opgewekt, m'n jongen.
(tot Perpetua)
Wordt het geen tijd
Dat mijn nachtwandelaarster naar bed gaat?
| |
| |
Ze blijft nog om een ogenblik vreedzaam te praten.
Hoe is het nu met Rosabel? Toen Dominic zei...
Háár verhaal bewaar ik voor een regenachtige middag.
En nu is het droog. Kom, laat ons even gaan kijken
Hoe de laatste vlammen dansen voor zij gaan slapen
Tussen de ruïnes, Perpetua.
En ons vreedzaam gesprek dan, Perpetua?
Ik vìnd de weg naar mijn bed wel.
Ik neem de vrijheid je daarheen bij te lichten.
Tot morgen dan, vader.
Tot morgen!
Dat geldt voor ons allen, maar niet te spoedig. Ik heb
De zachte kussens nodig om mij met mezelf
Te verzoenen, voor ik mezelf aan een nieuwe
Morgen, een nieuwe dag toevertrouw.
(Edgar en Perpetua af. Reedbeck zit haast te slapen in een stoel)
Heb ik reden
Om mezelf te beklagen? In naam der sterflijkheid,
Ik heb alle reden om mezelf te beklagen.
Takken en vertakkingen, bruine heuvels,
De dalen versuft van de winter, een glans op het meer;
Kilometer na kilometer is alles
Eén gelijkelijk ouder worden, het landschap
Geheel in harmonie, in een dalende maatgang
Geheel vervallend.
En nergens hoeft het de geestigheden der lente
Aan te horen, of, nu het eind zo nabij is,
De vrolijke spotternij van Mei te verdragen.
Wat een geluk, in de bossen vol kraaienpoten
Toe te nemen in jaren. Vind je niet, Reedbeck?
Ik zie dat je liever gaat slapen.
Ik? Nee; ik ga
Vannacht niet meer slapen; veel te veel in de war.
| |
| |
Ik weet niet hoe ik dit alles verwerken moet.
Ik hoop alleen dat een kalme waardigheid
Voldoende zal zijn. Beschaving is kortweg (als ik
Het definiëren moest) kortweg: waardigheid,
Kortweg, kortweg: waardigheid; maar dan komen
Er zonen en dochters, uiterst beminnenswaardig,
Uiterst moeilijk, en onverwacht nog een brand,
Èn zo voort èn zo voort. Neem nu le Roi Soleil;
Hoeveel kinderen had hij? Eén wettig en tal van
Onwettige... laat 'ns kijken... le Duc de Maine...
La Duchesse de Chartres...
Heb ik reden
Om gelukkig te zijn? In naam van het bestaan,
Ik heb alle reden om gelukkig te zijn.
Zeg Reedbeck, wat is het wonderbaar te vermolmen.
Stel je eens voor hoe jij je gevoeld zou hebben
- Toen je nog lag te wroeten in je moeders schoot,
Met alleen een wand om naar op te zien -
Als je embryonale oog had kunnen aanschouwen
Het rijk van heggeranken, sleedoorns, rozebottels,
Het bladerpuin van een haag, een gouden onbruik,
Een landstreek die als een verdronken engel neerligt
In ondiep water, aan elke doorn een traan.
Denk 'ns, Reedbeck, denk toch 'ns aan het wonder
Van zulk een schemerend wee; hoe in een veld van
Melkwitte nevel de afgedwaalde Apollo
Gloeit en zwerft naar de middag;
De windbewogen webben zijn helderder,
De rollende appels warmer dan de zon.
‘Hemelse goedheid!’ zou je geroepen hebben,
Zodat de moederschoot echode rondom je heen:
‘Dit zijn de hemelen en ik, Reedbeck, ik ben
Doodgeboren!’ Had je dat niet gedaan?
(half wakker wordend)
En la Duchesse de Condé, geloof ik...
En zo is het ook met ons; stel het je voor:
De sensatie te ondergaan van bijziendheid, gebrek
Aan adem, hartkloppingen, het kraken van de
| |
| |
Gewrichten, scheuten, steken, verstijving van de
Ledematen, een plotselinge verlichting
Van lendepijn. Wat een rijke ervaringswereld
Ligt nog in het verschiet, wat een eindeloze
Afwisseling van Zijn. Of vind je van niet?
Dominic houdt niet van me... Perpetua...
Reedbeck, ik moet je vertellen dat ik ga trouwen.
Ik mag dan in verval zijn, ik kan me nog wèl
Herinneren dat het prettig is lief te hebben.
Een oude liefde kan weer gaan bloeien zoals
De zomer die door St. Martin vlaagt. Een zuchtje
Is voldoende, gegeven dat het van grote
Diepte komt, en dat is hier het geval.
Je moet me gelukwensen, vriend. Ik trouw met Rosabel,
Als Rosabel (na zes maanden, zo neem ik aan)
Uit hechtenis wordt ontslagen.
(Men hoort alleen de zware ademhaling van Reedbeck)
Dank je, m'n beste kerel. Rosabel
Zou je ook bedanken, als ze hier was.
Zij en ik, wij delen twee eenzaamheden;
Wij zullen samen onze geesten verheffen
Tot hoogten die zelfs de nachtegaal niet kent,
Waar het lied stilte is en stilte het lied.
Zeg me, Reedbeck, voor we elkaar in de slaap
Achterlaten, waarheen, zou jij denken, waarheen
Vleit het eenzame ogenblik ons te gaan?
(Reedbeck laat een zacht, bijna fluitend gesnork horen)
Juist, ja, ja, precies, m'n kleintje, precies.
Daar draait het ten slotte op uit.
(HET DOEK VALT)
|
|