| |
| |
| |
Christopher Fry
Venus bespied (Venus Observed)
Een verscomedie in drie bedrijven
Vertaald door Bert Voeten
(Vervolg. Het Eerste Bedrijf werd in het April-nummer geplaatst)
personen
in volgorde van opkomst
De hertog van Altair |
Edgar - zijn zoon |
Herbert Reedbeck - zijn rentmeester |
Dominic - zoon van Reedbeck |
Rosabel Fleming |
Jessie Dill |
Kapitein Fox Reddleman - de butler van de hertog |
Bates - de lakei van de hertog |
Hilda Taylor-Snell |
Perpetua - dochter van Reedbeck |
Plaats van handeling:
De sterrenwacht in Stellmere Park, het huis van de hertog.
De Tempel der Antieke Deugden - Stellmere Park.
| |
Tweede bedrijf (Eerste Tafereel)
(De tempel der Antieke Deugden, nabij het hertogelijk meer, in de namiddag. Dominic en Perpetua zijn aanwezig.)
Je hebt nu al drie en een halve minuut gezwegen.
Vier minuten. Dit is de veelzeggendste stilte
Sinds de duisternis op de afgrond was. Ja, je vindt
Misschien dat 'k er niet over had moeten spreken.
| |
| |
O nee, je moést het me zeggen; je moést.
Het was beter
Dan je maar in die lieflijke waan te laten;
Geef het toe.
Ik zou wel tweemaal zo stil
Kunnen zijn en nog zevenmaal zo lang.
Maar dat zùl je ook. Ik weet immers van mezelf
Hoe de schok je verdooft.
Het was helemaal geen schok.
Ik heb je meteen geloofd. Poppadillo kijkt
Als een gewiekste kraai. Maar denk je dat hij
Gelukkig zou zijn in een cel?
'k Geloof zeker van niet,
Maar wat maakt dat voor verschil? Zou jíj iedereen
In de ogen kunnen zien, met een vader achter de tralies?
Ik wel, als ik wist dat hij het er naar zijn zin had.
Maar ik denk dat hij zich wel opgesloten zou voelen.
Nee, nee, Dominic, je hebt volkomen gelijk:
Als er iemand naar de gevangenis moet, ben ik het.
Jij? Hoe kom je daar bij?
Je hebt zelf gezegd dat het moest
En ik vind het juist.
Wàt is juist, vertel me dat eens?
Ik heb je, ongeveer zes minuten geleden,
Horen zeggen, dat als ik me aardig gedroeg,
De hertog, die momenteel ernstige plannen heeft,
Misschien wel geneigd zou zijn met me te trouwen.
En je voegde er nog aan toe, dat geen heer van standing
Zijn schoonvader zou beschuldigen. Ja, dat ben ik
Met je eens - ik zie mijn zorgeloze uren
Al geteld, adieu vrije keuze, adieu
Dagen van ongebondenheid. 'k Ben niet langer
Een vrouw naar mijn hart. Ik zie al de brede pijlen
Van Cupido op mijn bruidsluier. Maar toch, Dominic,
Wil ik het proberen, niet ter wille van ons,
Maar ter wille van vader.
| |
| |
God zegene je
En ik dank God dat ik weer vrijer adem kan halen.
Een kroontje betekent ten slotte geen martelaarschap,
Vooral niet als 't van een man is die door de vrouwen
Aanbeden wordt.
Ik vraag me af hoeveel vrouwen
In die twee eeuwen onthutst en gekweld deze kant
Uit hebben gekeken, hun blikken hebben doen gaan
Over het roestend metaal van het jaar. Citroengeel,
Amber, omber, brons en koper; de kleuren
Van ossenbloed en van kwetsen, het karmozijn,
Het gloeiend scharlaken, het zwart van de ceder en ginds
Het geel van de wilgen, vallende naar het vergaan.
Je hoeft toch niet zo melancholiek te worden?
Alles is nu immers beter. Ofschoon er nog altijd
De angst is of je hem inpalmen kunt vóór hij toeslaat.
O ja, dié angst is er nog.
Daar heb je het afgedwaald lam dat ons heeft verwekt.
Geef hem niet te veel toe. Wij moeten hem doen
Inzien dat hij al die tijd heeft gezondigd.
Hij ziet er uit alsof hij het al lang weet.
(Reedbeck komt op, buiten adem)
Zo... zo... hier... hier... zijn jullie dus. Ik dacht al
Waar zitten ze toch? Ik miste jullie; gelukkig.
Kreeg ik jullie tussen de bomen door in het oog.
Ik verloor onderweg mijn hoed; hij waaide (o, wat 'n
Kortademige ouwe kerel!)... af, hij waaide
Af en drijft nu ondersteboven op het
Water tussen de Alisma Plantago-aquatica.
Ik dacht niet dat ik nog adem zou hebben om dat
Te zeggen.
Probeer 'ns even alleen maar te ademen;
Dat is altijd goed.
Maar waarom had je zo'n haast?
Dacht je soms dat ik haar in het water zou gooien?
Tussen de Alisma Plantago-aquatica.
| |
| |
Heeft hij met je gesproken? Hij is niet zo dol
Op me als een van ons graag zou willen.
Ik heb onvoorstelbare dingen over je gehoord.
Ja, ja, de verbeelding is een bijzonder broos vaartuig,
Zij slaat gemakkelijk om, ik begrijp het best.
En dit, mijn liefje, noemt men nú eens de Tempel
Van de Antieke Deugden en dan weer de Witte
Tempel, omdat hij wit is en omdat hij werd
Ontworpen door Martin de Wit in zeventienhonderd
Drie en negentig. Hij werd gebouwd door de derde
Hertog van Altair voor zijn vrouw Claire, om haar de
Rol van het Delphisch Orakel te laten spelen.
Op die manier deed zij hem van haar zwangerschap kond;
Bij zeven en twintig verschillende gelegenheden.
Zeg me waarom je de hertog bedrogen hebt,
Dan ben je een brave jongen. Wat bracht je ertoe?
Wàt is bedrog? Een woord van twee lettergrepen;
Een hamer is ook niet louter een hamer, zoals
Het woordje hamer zou doen vooronderstellen.
Men is eenvoudig onmachtig om hem te helpen.
En als ik het nu eens zó stelde, Poppadillo:
Wat bracht je er toe de hertog met superlatieve
Behendigheid te bedotten?
Men zou kunnen zeggen...
Ja, dat is misschien niet onbillijk uitgedrukt.
En ik antwoord daarop, dat de reden was:
De kwijnende bekoorlijkheid van de wereld.
Het gastmaal van de beschaving is afgelopen...
Zullen we maar zeggen: de krakende plank?
Noem het zoals je wilt. Met een beetje rijkdom
Zou ik graag het gebed na het eten uitspreken,
Een laatste, waardige afscheidsrede: een ode
Aan de verdwijnende luister. (Hoe vind je dat klinken?)
Ach, de wijde perken des levens worden
Onvermijdelijk geploegd en wij weten niet,
Wij weten werkelijk niet, wat men daar gaat zaaien.
| |
| |
De waardigheid is op handen en voeten gevallen.
Waar men ook kijkt in de straten der mensen, men ziet
Nauwelijks één krachtige loodlijn. Iémand, weet je,
Iémand moet die hoedanigheid die ons van de
Dieren onderscheidt, zien levend te houden.
En ik heb me voorgesteld dat ìk dat zou doen.
Mijn lieve jongen, wat zou 't
Heerlijk zijn als je dàt meende.
Tot zóver
Begrijp ik het; ik vraag me alleen af waarom
De hertog er op... toe moet leggen?
Ik geef
Zóveel om de beschaving, haar patricische charme,
Haar statige adeldom; en híj maar zo weinig.
Daarom heb ik zeekre extreme middelen
Te baat moeten nemen om een verrukkelijk doel
Te kunnen bereiken. Kerk en Staat zijn het er,
In zekere zin, over eens dat zulk een handel-
Wijze gewettigd is. Een soort van weeldebelasting.
Ik hoop dat ik duidelijk ben. Het is waar, ik heb
De wet... eh... geblindeerd met een zekere... transpositie.
Een proces dat we Reedbeckerij zouden kunnen noemen.
Maar wat een winst voor de wereld!
Perpetua,
Hoor je dat? Hij geeft zonder blikken of blozen
Onze naam aan zijn eigen duistere praktijken!
Dominic wil dat we allemaal braaf zijn. Als je
Naar de hertog gegaan was en hem dit alles
Had uitgelegd, zou hij misschien het pad naar
De Reedbeckerij geëffend hebben en zonder
Dat er ongerechtigheid aan te pas moest komen.
Denk je niet dat hij het gedaan zou hebben?
M'n liefje, ik heb - om je de waarheid te zeggen -
Nooit geloofd in de gelijke verdeling
Van eigendom. Ik geloof alleen dat dit alles
In míjn handen schoner kan worden dan in de zijne.
| |
| |
Maar het zou wel bijzonder onbeschaamd zijn geweest
Hem dat te zeggen.
We hebben je te behoeden.
Toe maar; ik zie wel dat ik mijzelf niet mag zijn,
Het stemt me somber mezelf te zien verdwijnen;
Maar ik was ten slotte alleen een belofte en daarop
Kan de wereld niet leven.
Is er iets dat je dwars zit?
Ik geloof dat je ontevreden over me bent;
Ik heb er zelf voor gezorgd en dat op een dag,
Die zo kostelijk had moeten worden. Ik weet nu niet
Wáár we eigenlijk zijn.
Het is maar één stap
Van waar je bent, vader, tot waar je zijn zult
Als wij 't niet kunnen beletten. Je zult ontdekken
Dat de beschaving bedroevend snel afneemt wanneer je
Naar de gevangenis gaat. Daar is de hertog.
Wees opgewekt als je kunt, Perpetua.
Mijn glimlach zal als het blinken van handboeien zijn,
Maar 't is hem van harte gegund. Zeg 'ns iets grappigs,
Dominic, op die prettige toon van je.
Dat is een veelbelovend begin voor een conversatie.
Er moet toch èrgens een grapje zijn, ook al vallen
De blaren...
Iets over... toen de blaren vielen in Eden...
Lieve Poppadillo; dank je.
Was het enigszins
Bruikbaar?
Ja, het had iets van een antieke deugd,
Geschikt voor dit ogenblik en voor deze tempel.
(De hertog komt op, met boog en pijlkoker)
Mag jouw kleine meisje wat komen schieten, Reedbeck?
De dagen worden steeds korter, maar er is nog wel ruimte
Voor een pijl of twee tussen nu en zonsondergang.
| |
| |
O, maar ik heb nog nooit met een boog geschoten.
Hoe speel ik het klaar?
Maak je daarover geen zorgen.
Het daglicht zal blijven talmen om je te zien
En het is zelfs mogelijk dat je het ritselen hoort
Van het lommer waar Artemis' hand het gebladert
Uiteenbuigt om je te prijzen en te beschermen;
Maar let er niet op en kijk goed uit wat je doet
En doe wat ìk zeg.
Let vooral
Op de voortreffelijke schutterskunst van het jaar.
Zingende sprong zijn pijl van de boog van April
Over de baan van de zomer, recht op het goud af,
Waar je hem nu, als je goed kijkt, zult zien trillen.
Ja, maar het jaar heeft een wéreld van ervaring.
Laat me in ieder geval zien, hoe ik het doen moet,
Dan zal ik proberen de schimmen van al de schietende
Hertoginnen en andere edelvrouwen
Die eertijds op deze banen hebben gespeeld,
Niet te beschamen.
Zij zullen nog feller hun bogen
Spannen en hun pijlen bevederen
En schieten tot de dag van het laatste oordeel.
Heb vertrouwen, en als je mist zal de clou
Van het spel zijn: zoveel mogelijk te missen,
Tot je van gedachte verandert en raakschiet.
(Hij begint haar het gebruik van de boog uit te leggen en houdt hem samen met haar vast, terwijl hij haar zacht in het oor fluister, zodat Reedbeck en Dominic het niet kunnen verstaan).
En dan nòg iets, Perpetua, - gesteld
Dat het je aantrekt en de hemel klaar blijft, -
Wat zou je er van denken als we vannacht
De telescoop eens richtten op het oneindige
En ons bezighielden met wat we ervan konden zien?
Ben je nog zo geïnteresseerd als vanmorgen?
| |
| |
Ja.
Ik kom uit de stad. De sterren zijn nieuw voor mij.
Zij zullen je met zwermen antwoord geven.
Maar we behoeven de wereld niet te vertellen
Wat we van plan zijn. Er ìs al wat spanning vandaag,
En de zenuwen zijn misschien niet in staat
De kalme uren van wetenschappelijke studie
Die jij en ik ons voorstellen, te aanvaarden.
Laten we dus zo zwijgzaam zijn als we kunnen,
Om misverstand te voorkomen.
Ik... als 't zo...
Als het niet anders... ja, ja, ja... heel goed.
Je kunt de wereld vertellen dat je een flinke
Nachtrust nodig hebt.
Ja, dat kan ik doen.
Maar intussen gaat het goede namiddaglicht
Zo maar verloren, tenzij we er gebruik van maken.
Ik ken die gedachte maar al te goed. Komaan dan,
Laat ons beginnen.
Kijk naar me, Poppadillo!
Oordeel zelf wat een jageres ik zou zijn,
Welk een rivale voor Artemis, wat voor een kans
Aktaion zou hebben als ik hem zou vervolgen.
(Hertog en Perpetua af)
Zij doet me nog eerbied krijgen voor de astrologie,
Want het moet de stand van de sterren geweest zijn, waaronder
Zij werd geboren. Het kan niet alleen aan mij en
Haar moeder gelegen hebben. Ik zou niet eens
Zo prachtig kunnen dromen, laat staan me voortplanten.
Er moet iets met de dierenriem zijn geweest
Op het ogenblik dat zij ontvangen werd. Maar zelfs dan nog
Was ík er en dat is op zichzelf al bijzonder.
Wat heb je haar verteld, Dominic, wat heb je
Haar eigenlijk verteld?
Ik heb haar eenvoudigweg
Gezegd dat je oneerlijk was.
| |
| |
Zij zei dat ze niet verrast was.
O, ik zie mij al.
Voor míj zou zoiets als een donderslag zijn geweest.
Jij hebt gezorgd dat ze anders voor mij is gaan voelen;
Jij hebt me weer op mezelf terug geworpen.
En wat bedoelde ze toen ze zei dat het ‘haar
Somber stemde zichzelf te zien verdwijnen’,
En ‘dat ze zichzèlf niet meer zijn mocht’? Waarom zei ze
Dat? Hebben jullie iets afgesproken?
Ik heb er op aangedrongen.
Waar heb je op aangedrongen?
Ik heb het idee geopperd dat zij misschien
De hertog zou willen trouwen, om jou te redden
Op die manier.
Wàt! Heb... heb... je... dat... gezegd?
Jij hebt de treurige moed gehad aan de verkoop
Van je zuster te denken? Jij, aan mijn lendenen
Ontsproten en zo volslagen gewetenloos?
Dat klinkt wel overtuigend uit jouw mond!
O mijn arm klein meisje, mijn arm klein meisje.
Maar ik intervenieer - inter venio,
Ja, ofschoon ik haar niet kan bevrijden van haar
Onmenselijke broer.
Of van haar oneerlijke vader.
(schudt hem heen en weer, in een plotselinge uitbarsting van woede)
Jij bent een ijdele,
Irritante, onbegrijpelijke,
Verkreukelde en verstopte sufferd! Jij hebt geen hàrt!
Jij hebt een rozijnenpudding! Waarom moet ik zo
Onduidelijk zijn? God, geef me een paar markante
Uitdrukkingen! Jij kruipende idioot!
Hou op, vader, hou ogenblikkelijk op!
Jij verknipte kwezel, kakelende kwast!
| |
| |
(Jessie komt op)
Loop ik soms in de weg? Ik kwam hier een briefje schrijven.
(Reedbeck laat Dominic eensklaps los, Dominic struikelt en valt languit op de grond)
Ik had woorden met mijn zoon.
(tot Dominic)
Hoe gaat het met u?
Doe alsjeblieft geen moeite om op te staan.
U bent zeer welkom: schrijft u gerust uw brief.
Ik heb geen zin hem langer dooreen te schudden.
Maar als u niet gekomen was, zou ik zeker
Doorgegaan zijn, tot ik hem niet meer kon zien.
Maar hij zou er natuurlijk toch nog geweest zijn. Als mijn
Moeder me door elkaar schudde, kreeg ik altijd
De hik en dan gaf ze me pepermuntjes of suiker
Om het op te doen houden. Als nu uw zoon maar de hik had
En u pepermuntjes en suiker, meneer Reedbeck,
Dan zou alles heel anders lijken.
Ik moet u verlaten.
Ik vrees dat mijn vader zich zeer onbehaaglijk voelt.
(Dominic af)
Dàt was even een fijne oefening voor jullie!
Het heeft niets geholpen; ik heb alleen maar mijn eigen
Rust door elkaar geschud.
Gaat u toch zitten, die komt
Heus wel weer tot bedaren; toe, meneer Reedbeck.
Ik moet elke dag een paar regeltjes schrijven
Aan mijn vader - zeven en tachtig is ie.
Hij kan van mijn schrift geen letter lezen en hij
Probeert het ook niet, maar hij vindt het reuze plezierig
Als de postbode komt.
Dan neem ik nu afscheid van u.
Ik wil u niet langer storen. Ik veronderstel
Dat die woede-uitbarsting van mij nu niet bepaald
Een bijdrage tot de beschaving kan worden genoemd.
| |
| |
En toch voel ik helemaal niets voor excuses, nee,
Ik voel helemaal niets voor excuses. Zou ú het doen?
Neem me niet kwalijk, ik zat net te denken hoe ik
Beginnen kan, zó, dat vader 't niet erg hoeft te vinden
Dat hij het niet kan lezen.
Ik stoor u niet langer.
Het zou mij zeer verdrieten als ik ten slotte
Niets anders zou blijken te zijn dan een barbaar,
Dromende van de hogere dingen des levens.
Maar ik stoor u niet langer.
(Hilda komt op)
Denkt u er om, mevrouw Dill
Probeert een brief te schrijven. We moeten haar niet storen.
(Reedbeck af)
Ik zie dat Hereward nog eens terug is gevlogen
Naar zijn bloeitijd. Is het niet hartverheffend
Hem zo gelukkig te zien, maar ben jij ook zo gelukkig
Als je denkt aan het meisje?
Houd ze er niet van
Met pijl en boog te schieten?
O, ongetwijfeld,
Maar... Mag ik je even storen?
Ik schrijf alleen brieven
Als ik niets anders te doen heb. Ik maak graag een praatje.
Door die vreemde geschiedenis met de eclips
Van vanmorgen en wat er verder gebeurd is,
Hebben we, eer dan ik dacht, elkaars vertrouwen gewonnen
Ik voor mij ben er dankbaar voor. Ik heb altijd
Meer verborgen dan goed voor me was en ik hoopte
Op die manier te bereiken dat iedereen dacht:
‘Wat heeft ze het prettig!’ Maar wie zou 't iéts kunnen schelen?
Zo heb ik dus de gewoonte verloren mijzelf
Te durven vragen: Wat doe je? En waarom doe je 't?
Waarom ben ik hier gekomen en wat heb ik eigenlijk
Verwacht? En waarom heeft hij ons ooit tezamen
| |
| |
Uitgenodigd? Ik ken hem nauwkeurig genoeg
Om te weten dat hij het vriendelijk bedoeld heeft;
Het kàn niet zomaar geweest zijn om onze gezichten
Te zien betrekken.
Ik ben hier zó graag dat ik 't
Me zelfs nooit heb afgevraagd.
Er was nog altijd iets in me
Dat getroffen kon worden, hetgeen me een beetje verrast heeft.
En toen kwam de dochter van Reedbeck, alsom ons te tonen
Hoe de jaren voor òns voorbij zijn gegaan, niet voor hèm;
Alsof de oude tovenaar in zijn bloed
Ons moest trekken in die onthullende cirkel.
Maar ik zucht als ik aan dat meisje denk, zoals ik
Eens heb gezucht om mezelf en als ik wist hoé,
Zou ik haar vertellen hoe gemakkelijk hij wegvliegt.
Je moet haar vertellen hoe gemakkelijk hij ontvlamt,
Dat is ook belangrijk.
Ik zou ze maar laten begaan, want ze doen het toch.
Toen ik hem voor het eerst ontmoette, herinner ik me,
Scheen hij mijn zinnen meteen vacantie te geven,
Hoewel (als een eerste dag in het buitenland)
Bijna te zeer verschillend van de daaglijkse sleur Van het sleurleven dat ik leidde... en dat ik... nòg leid.
O mijn hemel... het heeft er de schijn van een en al
Beweging te zijn, maar in wezen verzet ik geen stap.
Zelf heb 'k geen bijzondere diepten en hoogten, ik weet 't,
En iemand die me gewoon en vervelend vindt,
Heeft het niet zo ver mis. Maar zelfs ìk wanhoop
Aan Roderic, mijn man, die waarlijk het toppunt
Van diepte is, als 't niet onvriendelijk klinkt:
Geen diepe diepte maar een vlakke diepte van saaiheid.
Toen hij eenmaal de glans van zijn zonnige jeugd,
Waardoor ik van hem ging houden, versleten had,
Was er in Roderic, mijl na mijl na mijl,
Niets meer te zien dan een paar op schapen gelijkende
Gedachten, knabbelend door de bladzijden
Van een glimmend weekblad, grote aantallen
| |
| |
Dode fazanten, patrijzen, duiven, gaaien
En hazen, nu en dan een handwijzer van zijn
Buitengewone vooringenomenheid,
Met ‘Afgesloten rijweg’ er op, en de vlakke
Horizon, die niet zozeer een horizon is
Als wel een kaarsrecht getrokken lijn waarachter
Men niet kijkt.
Houd hem warm en geef hem flink
Te eten. Ze bloeien eens in de zeven jaar.
(Edgar komt op, met boog en pijlkoker)
Kan een van de dames misschien een doorn uittrekken.
Ik keek toevallig in een spiegel en daar zag ik hem.
Een braamstruik heeft me geraakt toen ik gisteren aan het
Rijden was. Ik heb mijn eigen naald meegebracht.
Ja, maar wat lief van u.
Is het niet vreemd? Voor het eerst in mijn jonge leven
Ben ik jaloers op mijn vader. Ik vond dat het beter
Was het te zeggen voor ik begin te broeden.
Voor mij is hij een man,
Eens en voor al; slechts ééns en zeker voor al.
En elke man die hem volgen moet (ik, bijvoorbeeld),
Voelt zich zo ongeveer als de laatste verschijning
In een zwerm sprinkhanen: tegen dat ik een boom
Bereikt heb, is hij zo kaal als een hoedenstandaard.
Talent, conversatie, welwillendheid, geest en gemak
Worden allen bij voorbaat verslonden. En juist vandaag
Voel ik me daarom gedrukt.
Kom, kom, kom, laat de moed
Niet zo gauw zakken. Jíj hebt die deugden toch ook.
Er is ruimte voor jullie tweeën.
Op het ogenblik niet, geloof ik.
Bedoel je soms dat
Alleen twéé mensen met pijl en boog kunnen schieten?
| |
| |
Ik geloof dat het juist deze keer van het hoogste belang is
Dat er ruimte moét zijn voor jullie beiden.
Als je het eens waagde? En waarom eigenlijk niet?
Niets staat je in de weg, behalve gebrek aan hoop,
En dat is belachelijk. Laten we samen gaan.
Mevrouw Dill wil een brief schrijven.
O, maar dat komt er niet
Op aan; alles schrijft zichzelf mettertijd.
(Bates komt op)
Ik zoek mevrouw Taylor-Snell; o, 't is al in orde,
Hiér bent u, dame. Ik moet u een boodschap over-Brengen,
hebben ze gezegd en zo vlug als het kon.
We kregen een telefoontje. Het is niet zo leuk
Als u het had wìllen hebben, maar erg is 't ook niet.
Het schijnt, dat er een ongelukje gebeurd is.
Als u het schikken kunt, zouden ze blij zijn als u
Naar huis kwam.
Wie 't ook is,
Mefrou, u hoeft er niet over in te zitten.
Die ouwe baas van u is van z'n paard geduveld,
Toen hij konijntjes en andere fokkertjes aan het
Jagen was. Kom, kom, dame, je kèn nooit weten,
Misschien is 't alleen een voortand die 'n tikkie loszit.
Hebben ze je niet gezegd wat hij mankeerde?
Een schrammetje hier en builtje daar, net als Jan,
Piet en Klaas, maak u niet bezorgd, dame.
Ik kan het niet helpen, beste Bates. (tot Jessie) Ik ga maar
Zonder afscheid te nemen van Hereward, want waarom zou ik
Andermans middag bederven; ik bel je straks wel
Om te zeggen wat er gebeurd is.
't Is ellendig;
't Is echt ellendig voor je; het spijt me zo voor je.
Kan ik soms iets voor je doen?
| |
| |
Niets, m'n beste, alleen
Kun je vergeten dat ik om hem gelachen heb.
Ik ben met de wagen; ik kan dus gemakkelijk weg.
Ik ren vast vooruit om de auto voor u te starten.
Nee, dank je wel; ik ga liever rustig alleen.
En àls jij iets voor me doen wilt, zet je dan schrap
Tegen je vader en zorg ervoor dat je succes hebt.
Tot ziens.
Tot ziens, het beste ermee.
Ik vermoed
Dat het iets met een sleutelbeen zijn zal, niets bijzonders.
(Hilda af)
O God, laat het alsjeblieft een sleutelbeen zijn.
Ze werd zo bleek en zo zielig, het arme schaap.
Ik zou niet graag willen, dat er met dié iets gebeurde.
Jammer, dat we niet iets aardigs voor haar kunnen doen.
Maar die andere tante, die zegt dat ze Fleming heet,
Vind ik een naar stukkie mens. Wat is er met haar?
Waarom scharrelt ze al de hele middag zo stiekem
Door de oostelijke vleugel? Ik zeg u, juffrouw, ik herken
Een ongewenst individu op het eerste gezicht,
Want ik ben er zelf jarenlang een geweest.
En toch houden we van je. Heb dus geen slechte gedachten
Over juffrouw Fleming, ze is helemaal niet ongewenst.
En ga nu weg als een brave jongen en laat me
Mijn briefje schrijven.
Ik dacht alleen dat u wel eens
De mening van een deskundige zou willen horen.
(hij maakt aanstalten om weg te gaan)
Maar laat ons geen woord goeds zeggen over die herrie-Maker,
kapitein Reddleman, heer van de keukens.
Hij kan zijn leeuwen gaan temmen op iemand anders
Zijn snuit. Ik houd het mijne liever gewoon.
(Bates af)
Ik vraag me af of ik het doen zal.
| |
| |
Ik denk dat ik van hier af een pijl vlak langs hem
Heen in de schijf kan schieten.
Doe 't, als je denkt dat je 't kunt.
(Edgar neemt een pijl, zet hem op zijn boog en schiet. Een verre kreet van protest van de hertog)
O, dat was schitterend. Dat vind ik buitengewoon.
Wat heb je gedaan? Heb ik je aangemoedigd
Om ondeugend te zijn? Ik zat aan mijn brief te denken.
Je had je vader wel kunnen raken.
Dat scheelde een haar!
Maar ik weet niet hoe 't komt, mijn pijlen zijn altijd
Zo attent om te gaan waar ìk ze wil hebben.
En dat was dichter bij het goud dan de zijne.
Hij schiet blijkbaar niet zo best, om Perpetua
Wat aan te moedigen. Goed beschouwd, heb ik daar
Heel gemakkelijk van kunnen profiteren.
Gemakkelijk zou 'k niet beweren, 't was tweemaal zo ver.
En als je niemand gedood hebt, mag ik wel zeggen
Dat ik het schitterend vond en ik geloof dat je het
Veel vaker zou moeten doen.
(De hertog komt op)
Bij Sint Sebastiaan, Edgar, wat moet dat? Om godswil!
Ik heb maar eens op goed geluk geschoten, papa.
Die indruk kreeg ik ook. Maar weet je niet meer
Wat een schade er aangericht is bij Sir Lancelot
Door een pijl in zijn achterste? Ik heb je toch niet
Verwekt om van achteren te worden neergeschoten?
Het spijt me verschrikkelijk, vader, maar u deed een stap
Naar het zuiden.
Mag ik me dan nooit bewegen?
O, zeker, vader, maar dan de andere kant uit.
Welke kant u maar wilt, alleen niet tussen
Mij en mijn doel.
| |
| |
Ik ben nog geduldig, hoop ik.
Eigenlijk had ik gedacht dat de strijd ging tussen
Juffrouw Reedbeck en mij.
Terwijl het in werkelijkheid
Al die tijd ging tussen u en uw liefhebbende zoon.
Althans dat voel ik.
Aha, nu heb ik het door;
Jouw leeftijd begint mij het vuur aan de schenen te leggen,
Jij die altijd zo makkelijk was en bescheiden.
Maar deze keer niet. Nee, Edgar, het spijt me echt,
Deze keer niet.
Ja, deze keer wel, en het spijt mij ook,
Maar deze keer wel. U hebt een lange
Innings gehad en een zomer met feestelijke uitjes,
Daarom moet ik u nu verzoeken, papa, niet langer
Elk hart op de wereld alléén in beslag te nemen.
Neem me niet kwalijk dat ik jullie lastigval,
Maar hoe spel je epidemisch, met twee p's en twee m's?
Ik was vergeten dat we hier niet alleen zijn.
Wij zijn alleen met Jessie, gelukkiger kan het niet.
Eén p en één m.
Ook al werpen de generaties zich voor je voeten
In een strijd op leven en dood,
Laat het je spelling niet in de war brengen, Jessie.
Eén p en één m. Net genoeg als je 't zo bekijkt.
Luister 'ns, Edgar, neem niets als vaststaand aan,
Zelfs niet mijn flair om geregeld verliefd te worden;
Je bent veel te gauw bevreesd. Het terrein is niet
Helemaal van jou en niet helemaal van mij.
Ik ben daar zo argeloos
Als een oud krijgsros dat men in de wei laat lopen:
Mijn gelijkmoedigheid is overdreven landelijk,
Zij komt die van het paard nabij.
Ja, ja, maar als u graast bent u onweerstaanbaar;
Boterbloempjes en madeliefjes vallen in rijen
Voor uw voeten; ik heb het vaak zien gebeuren.
| |
| |
En tussen de zonsverduistering van vanmorgen
En deze middag hebt u die herfstelijke blik,
Die mij zo'n troost was, verloren; ik zie nu dat u
Het voorkomen hebt van een zeer zachte dag in Maart.
En wat doet een jongen dan?
Ben je soms van plan
Op een mooie middag een vadermoord te begaan?
O, God, ik houd van u zoals al die anderen.
Ik vraag u alleen, hier nu eens van af te zien
En uw animo een paar maanden op te schorten,
Ter wille van mij.
Edgar, ik wil een goed vader
Voor je zijn, maar een goéd vader moet een mán zijn.
En wat is een man? Edgar, wat is een man?
O, mijn man-kind, wat ter wereld is een man?
Als ik voor mijzelf spreek, ben ik precies die vraag:
Ik besta om te weten dat ik vragend besta.
Maar wat schenkt het leven aan een vraag?
Een verlangen dat beantwoord moet worden.
Een vraag verlangt, zoals een man moet verlangen,
Zoals ík verlang. Dat zul je me, op zijn minst, toestaan.
Wil je je vader soms louter rhetorisch hebben?
Maar wat is de kern van de vraag?
Wat is de grondtoon van deze ondervraging?
Eenzaamheid! De grondtoon, mijn zoon, is eenzaamheid.
Over de hele wereld.
Gaan mensen om in eeuwige verontrusting:
Een zwerm bijen die zijn koningin heeft verloren.
Niets anders is zo van onbehagen vervuld.
Wij weten immers:
Hoe geduldig de pad te zonnen zit op de steen,
Hoe de vadsige vis zijn staartvin wuift in de maat
Met het wuivende wier. Als de steen een bloedslag bezat
En vochtig werd en de pad versteende, dan zou
Het geduld nog even geduldig zijn onder de zon.
Of als het wier stroomopwaarts wuifde om kuit
| |
| |
Te schieten en de vis wuifde groen en gerust,
Zou het water zich in 't geheel niet verbazen:
Alles is één met de rest.
Als het jaargetijde ontwaakt, ontspruiten de bomen
Zonder vraag, hun blaadren verzamelen zich
Met een volmaakt vertrouwen in de komende zomer;
En zo is 't met alle leven op deze wereld,
Behalve met het onze.
Wij kunnen horen hoe de lyrische leeuwerik
De uiterste hemelgrens van een wolk afschilfert
En wij zien hoe de in zichzelf verzonken kat,
De zich aanpassende kameleon en de mol
Kameraadschappelijk omgaan
Met de gedienstige aarde. Maar waar, o Edgar,
Waar vind je een element
Dat verenigbaar is met ons?
Mag ik er u misschien aan herinneren, vader,
Waarover we spraken toen u begonnen bent?
Dank je, ik weet het: jij wilt me opzijschuiven, niet?
Maar gesteld dat ‘bestaan’ een vraag is, die antwoord verlangt
Van de hemel en dat het hier gaat om 's mensen vervreemding
In een wereld waar al het andere zich schikt,
Hoe zou ik dan mezelf voor één dag, of zelfs maar
Voor één uur dit alles durven onthouden,
Als dat uur mij wegvoeren kan naar een leven
Dat volkomen en zonder eenzaamheid is
Waar het geluk voor de rustloze geest geen ruimte
Overlaat en waar ik, even onwerkzaam
Als een goudenregen, in gouden liefkozingen hang.
Jij hangt in afwachting, Edgar.
Als ik mocht sterven en de grote vraag is nog steeds niet
Beantwoord, laat ik mezelf in joú achter om haar
Opnieuw te stellen. Maar nu worden we academisch.
Het veld is nog open! Laat niets je ontmoedigen, Edgar!
(Perpetua komt op)
| |
| |
Schieten we niet meer? Ik ben naar het meer gegaan
En heb geprobeerd met een pijl vissen te spietsen,
Maar het verveelt me.
Edgar, ìk ben er niet;
Ik ben nergens; hoeveel persoonlijkheid ik ook uitstraal,
Je zou nooit een vader gehad kunnen hebben;
Vooruit, vooruit, jij zoon van een nul!
Kunnen we eigenlijk niet met zijn allen gaan schieten?
Graag.-Perpetua,
Morgen is 't Allerheiligen. Vanavond zal half
Engeland dansen ter herdenking van een wereld
Die men zich niet herinnert. De lucht zal vermoedelijk
Zwart zien van de bezemstelen. Er wordt gedanst
Op de Oude Wolmarkt in Mordenbury.
Ga je mee?
(Perpetua naar de hertog glurend)
Ik zou heel graag met je meegaan,
Maar vanavond...
Heb je al een ander plan...
Ga dán mee. Je moet Engeland weer eens ontmoeten
Tussen de flarden magie die we nog bezitten.
Doe je het, Perpetua?
Als ik er op kon vertrouwen
Dat mijn ogen en voeten zo lang na zonsondergang
Levendig zouden blijven, zou ik graag ‘ja’ zeggen.
Maar ik wil en moet vroeg gaan slapen. Na vier dagen
Op 'n woelige zee en die wilde golf bij mijn thuiskomst,
Heb ik wel behoefte aan rust gekregen.
Het spijt me echt dat ik weigeren moet.
Ik zie dat het moet, ofschoon het me zeer verdriet.
Maar mocht je je later wat opgeknapt voelen of kans zien
Voor het diner nog een beetje te rusten...
Dan moet het
Nòg ‘nee’ blijven en het spijt me meer dan je denkt.
| |
| |
Ik kan me goed voorstellen hoe vermoeid je je voelt.
Je moet het feest dan maar in je slaap beleven.
Dromen weten wel waar zij zoeken moeten
Naar dieper en vreemder schaduwen dan ik zoek.
Paarden, dunkt mij altijd, zijn halve dromen,
Zelfs als je ze in de hand hebt en als ik ze droom
Trillen en zweten zij, glinsterende ademwolken
Ontstijgen aan de krochten van hun neusvleugels,
Een schuimende zee breekt aan hun monden, hun flanken
Jagen - als Abels vuur - hun rook naar de hemel,
Het is of een vreeslijke noodzaak hen rusteloos
Bereden heeft, al de mijlen langs van mijn slaap,
Heel de blinde weg van legende naar leven. En dan
Staan ze daar in het morgenlicht, in de stallen,
Wachtend om geprezen te worden.
O, laat me
Die wonderen zien!
Ja, waarom niet nu?
Ons allemaal.
(nors)
Die onzichtbaarheid maakt
Dat u er jonger uitziet dan ooit.
(Perpetua en Edgar af)
Zeg, Jessie,
Zou je er niet eens uitscheiden met de puntjes
Op de i te zetten, en met ons meegaan?
Dank je, m'n beste. Ik zou graag die brief aan mijn vader
Af willen maken. Ook al leest hij hem nooit.
Maar Jessie, m'n liefste, als hij hem tòch nooit leest,
Moet je dan zóveel schrijven?
Och nee, maar hij woont
Zo'n reuze eind buiten het dorp, dat ik de besteller
Niet graag voor een half kantje die tocht laat maken.
(Rosabel komt op)
| |
| |
Rosabel, waar heb jíj de hele middag gezeten?
Ga met je vrienden mee naar de paarden kijken.
Edgar laat juffrouw Reedbeck de stallen zien.
Ja, ja, ik kom wel... Wanneer ben je eigenlijk van plan
Haar te tonen hoe ze de sterren gade moet slaan
Door je telescoop? Vannacht soms?
Nee, nee, nee
Vannacht niet; dat gebeurt nog wel eens of nooit.
Wie zal het zeggen?
Maar jíj bent er toch, neem ik aan?
Wie hangt er anders de hele nacht rond? En wie maakt
Dat de wereld er klein, verontschuldigend en zo goed als
Onbevolkt uit gaat zien? O, wat haat ik
Jouw telescoop!
Dat heb je al eerder gezegd.
Zorg maar dat het je niet obsederen gaat.
Kijk 'ns omhoog, mevrouw Siddons, 't is makkelijk genoeg
Over een kijker heen te kijken. Probeer 't,
Anders zul je jezelf nog ziek maken. Hoe 't ook zij,
Ik trek me vannacht van de hele hemel niets aan;
Ik ga vroeg naar bed.
(Hertog af)
(bij zichzelf)
Er is dus niemand aanwezig!
Nu weet ik waarom het leven me heel de dag
Gedreven heeft naar de nacht. 'k Ben mijzelf niet meer.
Ik ben alleen nog de zin van wat na het donker
Komen gaat, indien ik tenminste de moed heb.
(Zij herinnert zich Jessie en wendt zich tot haar)
Ja, 't obsedeert me, ik word er door achtervolgd,
Ik weet het; in mijn hoofd is maar één gedachte,
Die doorzet als een athleet op een sintelbaan.
Als ik denk dat het weg is, komt het terug;
Ik worstel ermee, ik houd 't vast en ik kan het
Niet laten schieten, wèglachen laat 't zich ook niet.
Zouden de mensen er zó toe gedreven worden
De historie weg te slingren naar god-weet-waar?
Het komt er alleen nog op aan hem te laten voelen
| |
| |
Hoe erg het is. Hij doet al wie hij aanraakt pijn.
Wil men een mèns van hem maken, dan moet hij met vuur
Aangeraakt worden en enkel een vrouw die hem liefheeft
Kan dat waagstuk uithalen.
Luister es, liefje,
Jij maakt jezelf nog krankjorum op deze manier.
Als iemand je neerslaat, maak je de dingen niet beter
Door jezelf nog wat op te porren, dat vind ìk altijd.
De aard van iets komt vaak overeen met de wijze
Waarop je 't toevallig bekijkt. Hij is net zo aardig
Als ieder ander, indien je het vluchtig kunt houden.
Had je nu maar een postzegel voor me, dan konden we samen
Weggaan en deze brief posten.
Ik ben overmeesterd
Door de vreemdste gedachten. Weet je wat ìk geloof?
Dat iéts mij heeft verhinderd geheel en al
Te slagen in alles waar ik mijn hart op zette,
Opdat ik heel mijn hart aan de daad van vannacht
Zou kunnen geven. Dat meisje Perpetua
Heeft de moed die iemand tot daden aanzet.
Heb je haar horen zeggen, dat zij de strijd
Aanbond met al wat zij haatte?
Ik geloof dat zij mij kwam tonen wat ik moet doen.
Ja, minder kan ik niet doen en niets minders helpt
Om hem de ogen te openen voor de afstanden
Die hem scheiden van andere mensen.
Kijk míj nu eens:
Ik heb Cumberland gezet en 't moet Northant zijn.
Er is dus vannacht niemand boven!
Je zult het zien; ik ga met zijn sterrenwacht doen
Wat Nero met Rome gedaan heeft; ik zorg voor een spoor
Dat hij kan volgen als hij de mensheid wil vinden.
Ik zou nu wel eens willen weten wie een postzegel
Voor me heeft!
(doek)
(Wordt vervolgd)
|
|