| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Toneelkroniek
Het evenement van de maand Maart is de opvoering van Venus bespied door de Haagse Comedie geweest. Dit ‘spel van de herfst’ werd geschreven door Christopher Fry, de enkele jaren geleden ontdekte dichter, door de Engelse critici een nieuwe Shakespeare genoemd. Hij werd in 1907 geboren te Bristol en was op school de slechtste leerling in Engels. Maar van zijn kinderjaren af had hij een hartstocht voor het toneel; op zijn veertiende jaar schreef hij zijn eerste drama in verzen. Het begin van zijn loopbaan was niet fortuinlijk, hij was onderwijzer, dan weer conferencier bij een cabaret of acteur. In de oorlog weigerde hij als Quaker wapens te dragen; men liet hem vier jaar lang puin ruimen. Na de oorlog schreef hij A Phoenix too Frequent, dat in Londen succes beleefde, en een drama The Firstborn, dat voor het festival in Edinburg werd gekozen. In een schuurtje achter het arbeidershuisje dat hij bewoonde (en nog bewoont) in Oxfordshire werkte hij acht maanden aan The Lady's not for Burning; het behaalde een wereldsucces. De grote acteur, Laurence Olivier gaf Fry opdracht, een nieuw stuk te schrijven en zo ontstond Venus Observed waarin Olivier de hoofdrol speelde, dat zeven maanden achtereen in Londen ging en de faam van Christopher Fry voorgoed vestigde.
De belangstelling voor de opvoering in Den Haag van dit grandioze blijspel, - de eerste première buiten Engeland-, was uitermate groot, de schouwburg tot de laatste plaats bezet, de spanning van een ‘bijzondere gebeurtenis’ duidelijk voelbaar. Met stijgende verrukking volgde men dit geniale spel van de herfst, dat zijn Shakespeareaanse allure ontleent aan de meeslepende lichtheid van toets waarmede diepzinnige wijsheid tot een glimlach wordt omgetoverd. Terstond zij opgemerkt, dat de Hollandse toeschouwer deze verrukking kon ondergaan dank zij de sublieme vertaling van Bert Voeten, die de vermetele schoonheid, het vervoerend elan van de Engelse poëzie nabij kwam in vloeiende rijmloze verzen, niet alleen welluidend en bekoorlijk, maar tevens voortreffelijk te zeggen. Men heeft hier te maken met een herschepping van een meesterwerk, herschepping, die
| |
| |
zelf een chef d'oeuvre is geworden, een werkstuk van hoog-poëtisch niveau, dat onze letterkunde eer aandoet.
De hertog van Altair heeft zich na ‘de wijnjaren van liefde’ aan het bestuderen van het heelal gewijd in zijn tot sterrenwacht ingericht vroeger slaapvertrek. Drie vrouwen, die in zijn leven ‘momenten van openbaring’ zijn geweest, nodigt hij uit, de totale zonsverduistering te komen zien, met de bedoeling, zijn zoon Edgar een Paris-oordeel te laten vellen, wie van deze drie vrouwen hij tot zijn stiefmoeder kiest. Op dit ogenblik treedt Perpetua, de uit Amerika teruggekeerde dochter van Altair's rentmeester Reedbeck, binnen en ontsteekt terstond in de hertog het vroegere vuur. Ook Edgar is echter voor deze Venus in liefde ontbrand en Perpetua schijnt zijn gevoelens te beantwoorden. Toch stemt zij toe in een nachtelijke samenkomst met Altair terwille van haar vader, die zich als rentmeester ten koste van de hertog heeft verrijkt. Het onderhoud tussen Altair en Perpetua is een der hoogtepunten van het stuk, want als Rosabel, een der vroegere geliefden van de hertog, uit haat voor de telescoop, de sterrenwacht in brand steekt, klampt het meisje zich in doodsangst aan de hertog vast en hij ziet dit voor liefde aan. Hun poëtisch samenzijn neemt een komische wending door het binnenkomen van butler en lakei, die het paar willen redden. Na de opwinding van de brand begrijpt de hertog zijn nederlaag en aanvaardt deze in wijze berusting, mijmerend over de mildheid van de herfst, over het geluk ‘in de bossen vol kraaiepoten toe te nemen in jaren’, wachtend op Rosabel, met wie hij ‘twee eenzaamheden zal delen’.
Christopher Fry maakt de actie ondergeschikt aan het vers; de handeling en het woord grijpen hier in elkaar, waarbij de situatie juist genoeg steun biedt aan de poëzie, om de toeschouwer te doen meeleven met de vervoerende elans van Fry's even diepzinnige als stralende levenswijsheid. In lange tijd heeft het toneel dit ideaal niet zo dicht benaderd; in de dialoog bij het nachtelijk samenzijn van Perpetua en de hertog voelt men zich opgenomen door de poëzie van de taal, op de voorgrond van een even poëtische situatie. Perpetua's lange hymne op de schier eindeloos omhoogstormende volzin behoort tot het allerschoonste wat een dichter kan schenken.
De Haagse Comedie heeft van dit blijspel een bewonderenswaardige vertolking gegeven, in een regie (van Cees Laseur), die van verfijnd begrip en artisticiteit getuigde. De acteurs stonden voor een vrijwel nieuwe taak, die het uiterste van hen vroeg: het zeggen van verzen, die tot in elke lettergreep toewijding en kunde eisten voor de expressie van inhoud en vorm. Ook van de toeschouwer vergt de dichter een voortdurend-waakzame aan- | |
| |
dacht voor zijn fijn geschakeerd werk, vol onverwachte wendingen, geestige arabesken, verrassend door oorspronkelijkheid. Dit spel van de berusting ademt een weldadige blijmoedigheid, wellicht het nobelste geschenk dat deze tijd mag ontvangen.
Paul Steenbergen gaf de hertog van Altair met een rijk scala van nuances, van droge humor tot blijmoedige melancholie, in een voortreffelijke dictie, met de helderheid, waartoe zijn stem zich zo goed leent. In alle verhoudingen, tot zijn zoon, tot de rentmeester (die hem besteelt, maar toch zoveel van hem houdt), tot de drie vrouwen uit het verleden, en tot Perpetua, de verlokkende liefde, van wie hij als grand seigneur afstand weet te doen, gaf hij die prachtige figuur gestalte, sober, voornaam, tintelend van leven. De Perpetua van Elisabeth Andersen was minder een eenheid, maar zij won het pleit glorieus in de brillante ‘eindeloze volzin’ van het tweede bedrijf, die zij met een verrukkelijke gratie, onnavolgbare charme en bekorende intelligentie zo wist te lanceren, dat zij een storm van applaus afdwong. Onmiddellijk na dit veroverende tweetal moet Bob de Lange worden genoemd als Reedbeck, de rentmeester, met zijn onweerstaanbare kinderlijke blijmoedigheid, zo gelukkig, dat hij ‘spint alsof de ochtend een schoteltje melk was’. De drie vrouwen uit het verleden gaven in Fie Carelsen's Jessie, (rustig-wijs), Ida Wasserman's Rosabel, (de hartstochtelijkjaloerse brandstichtster) en Annie van Duyn's Hilda, (wat vlak en onpersoonlijk), de achtergrond van het gebeuren. Jan Retèl als Edgar, de zoon, vervulde niet alle mogelijkheden van deze rol, evenmin als Luc van Gent die van de rentmeesters zoon. De dwaze bedienden van Johan Valk en Pim Dikkers kwamen niet geheel uit de verf. De decors van Joost van der Grinten waren smaakvol, ofschoon de tempel der antieke deugden misschien meer fantasie had kunnen tonen.
De Haagse Comedie heeft een artistieke daad van grote betekenis verricht met de opvoering van dit stuk, dat een toneelvernieuwing belooft; en het ovationele applaus aan het slot, waarin Laseur en Bert Voeten deelden, gaf duidelijk de dank weer van kunstzinnig Nederland.
Het Amsterdams Toneelgezelschap bracht in de regie van Saalborn Het Dubbelleven van Sir William, een nieuw stuk van Emlyn Williams, van wie enige tijd geleden door Comedia Night must fall werd vertoond. In dat vroegere stuk werd men gefrappeerd door de zin voor sensatie en gedurfde expositie van misdadige elementen. In dit nieuwe stuk heeft Emlyn Williams bredere accoorden aangeslagen, maar hetgeen in Night must fall de toeschouwer trof als sensationeel, vindt men ook in het Dubbelleven van Sir William. Het gaat om een schrijver, die zijn ogenschijnlijk respec- | |
| |
tabel bestaan met vrouw en zoon af en toe verlaat om orgiën te houden in een daartoe gehuurde zit-slaapkamer. Zijn vrouw is van deze uitspattingen op de hoogte en leeft in een nerveuze kramp, om dit onverteerbere complement van haar beroemde echtgenoot voor zichzelf goed te praten. Behalve deze tweeslachtigheid bezit de held ook voldoende snobisme, om gecoiffeerd te zijn met zijn verheffing in de adelstand en het stuk begint met de opwinding en de vreugde over Sir William's onderscheiding. In afwachting van het grote moment, dat de kunstenaar op Buckingham Palace zal worden voorgesteld aan het hof, komt er echter een kink in de kabel. Bij een van zijn ‘feestjes’ blijkt Sir William een intieme ontmoeting te hebben gehad met een minderjarig meisje. Haar vader, die een mislukt schrijver is, komt de ‘arrivé’ vertellen, dat hij hem zal aangeven en de voze fundering van Sir William's glorie in elkaar zal doen storten. De avondbladen publiceren het sensationele geval en Sir William besluit, zich met vrouw en zoon terug te trekken op een der Kanaal-eilanden.
Het stuk is uitmuntend voor toneel geschreven en er zijn verscheiden rollen in, die zich lenen voor boeiend spel. De toeschouwer voelt zich echter beklemd en indiscreet, deze vuile was voor zijn ogen te zien wassen. In de studeerkamer, waarin Sir William zijn meesterwerken creëert, loopt iedereen vrijelijk binnen, o.a. een paartje uit het rosse leven, met wie Sir William gewoon is, zijn slemppartijtjes te houden, evenals zijn uitgever, die hem de hand boven het schuldig hoofd tracht te houden, zijn zoontje, dat op de meest ongelegen ogenblikken zijn vulpen komt zoeken en last not least de ‘chanteur’, die met één slag de opgeblazen faam van de geridderde schrijver vernietigt. Het weerzinwekkendste moment is de scène, waarin Sir William zijn zoontje op de hoogte brengt van zijn viezigheden. Men zou wensen, dat dit stuk met andere inzet geschreven was; de ogenschijnlijke objectiviteit van de auteur doet het voorkomen, alsof deze Sir William zich oprecht heeft uitgeleefd, teneinde in zijn ‘oeuvre’ waarachtige kunst te geven. Zijn uitgever, een braaf man, zegt aan het slot, dat hij dit soort excessen niet begrijpt, maar ‘hij heeft dan ook niet geleefd’. De geridderde wordt met het aureool van Wilde, Villon en Shakespeare versierd, zodat hij eigenlijk toch nog maar een groot man blijft.
Een stuk, dat om de technische speel-mogelijkheden de aandacht boeit, maar verder slechts weerzin wekt. Dank zij de voortreffelijke vertolking behaalde het veel succes. Cruys Voorbergh toonde hier een van zijn creaties, waarin zijn grote gaven bleken; hij gaf elk detail in de uitbeelding van deze troebele genotzoeker overtuigend weer. Saalborn speelde de ‘chanteur’ met de volle maat van zijn prachtig vakmanschap. Elise Hoomans als
| |
| |
de echtgenote maakte de nerveuze kramp van deze in het ondraaglijke voortlevende figuur voelbaar. Johan Walhain stelde op aanvaardbare wijze het argeloze zoontje voor. De uitgever van Lo van Hensbergen kwam uitstekend tot zijn recht, evenals de bediende-secretaris van Edwin Thomas. Carla de Raet gaf goed de reactie weer van de ‘buitenwereld’ in de figuur van de vriendin Marian. Het meest verfrissende van de avond was voor mij de rol van Jenny van Maerlant, die met Ben Groenier samen het vitale vrolijke paartje uit het rosse leven vertolkte.
In een geheel andere sfeer brengt Cor Ruys ons met zijn Meeuwen boven Sorrento, blijspel van de marine door Hugh Hastings, een stuk waarin alleen mannen optreden. Cor Ruys met een matrozenkraag was een nieuwe verschijning en een, die ons meer dan ooit bewees, welk een ras-acteur hij is. Het is een eenvoudig stuk over het wel en wee van enige matrozen, die als vrijwilligers op een kaal rotseiland bij Scapa Flow deelnemen aan gevaarlijke radar-experimenten, waarbij een van hen door een explosie om het leven komt. Het gaat vooral om de kameraadschap; het simpele stuk geeft figuren van zulk een echtheid in het alledag-leven, dat men geboeid de wederwaardigheden van dit groepje matrozen volgt, en zich terstond gewonnen geeft aan de zuiverheid van deze mensen, die ieder met eigen moeilijkheden kampen, zonder ooit pathetisch te worden. De opvoedende werking van de humor werd een der ervaringen van deze avond, de hechtheid van het gemeenschappelijk verzet tegen de onrechtvaardige meerdere een andere. Het Vrije Toneel gaf een modelvertoning van dit matrozenstuk, waarin Cor Ruys als de kok Badger onweerstaanbaar komisch, maar vooral ook eenvoudig-menselijk de eenzaamheid van zulk een figuur speelt. Eenzaam zijn zij allemaal, de jonge Sims, (aardig gespeeld door Ben Hulsman), die niet weet, wie zijn ouders zijn en nergens op de wereld iemand heeft, bij wie hij hoort. Lofty, de verbeten driftkop (voortreffelijk van Wim van den Brink). Mac Intosh, die naar dit eiland vluchtte om een mislukt huwelijk te ontlopen (zeer sober en pregnant van Ton van Duinhoven). En vooral de treiterende sergeant, tegen wie zij zich allen teweer stellen, en die aan het slot de eenzaamste van allen blijkt (uitstekend van Tonny Foletta). Gijsbert Tersteeg. Ton Lensink. Willy Ruys en Dudok van Heel droegen het hunne bij, om deze vertoning tot een warm succes te maken.
De Nederlandse Comedie gaf, na haar triomfen met buitenlands werk, nu een Nederlands stuk: De Dood van een Rat van Jan de Hartog. Een jonge vrouw in het laatste stadium van t.b. wordt proefkonijn van een aantal professoren, die in de werkkamer van een der heren met het stervende meisje
| |
| |
experimenteren, tot en met hypnose toe. Een Heilsoldaat sterft voor haar, een jonge dokter krijgt haar lief en experimenteert gauw nog even met een rat, die echter doodgaat. Het is onverklaarbaar, dat een regisseur met een zo verfijnde smaak als De Meester dit stuk heeft willen brengen en nog wel schrijft: ‘Dank zij de Hartog kan de Ned. Comedie beginnen met het vervullen van haar meest essentiële taak: het spelen van goede Nederlandse stukken.’
Het is droevig, dat de Nederlandse toneelschrijfkunst nog steeds zo weinig geluk heeft. In elk geval kan men ‘De Dood van een Rat’ geen goed stuk noemen, integendeel. Dit verhinderde niet, dat er uitnemend spel te zien werd gegeven, in de eerste plaats door Ellen Vogel als het jonge meisje, door Ank van der Moer als de psychiater, door Fiolet als de professor, die slechts aan de sectie denkt, door Fons Rademaker als de jonge dokter en vooral door Ton Lutz als de Heilsoldaat. Jammer van al deze toewijding aan een stuk, dat het niet op het repertoire heeft kunnen houden.
Het Nederlands Volkstoneel bracht Nieuw Land van Hans Tiemeyer in regie van de auteur, die er ook de hoofdrol in vervulde. Het speelt gedurende de oorlog in een barak in een der nieuwe polders. Klaas Weert, de wrokkige opzichter, probeert de onderduiker Henk ‘klein te krijgen’; als de tekenaar van Driel zijn vrouw in de barak onderbrengt breken nieuwe conflicten los. De boosaardige Klaas beschuldigt het vrouwtje, dat zij haar man ontrouw is met Henk. Als de tekenaar hierop niet ingaat, wil de opzichter zich wreken, door de onderduikers in het hospitaal te gaan aangeven, waarop van Driel hem neerschiet.
De spanningen tussen de verbitterde opzichter en zijn omgeving zijn suggestief en eenvoudig weergegeven; Tiemeyer heeft de gebeurtenissen van het eerste bedrijf zich in een tweede tafreel, beschenen met onwerkelijk licht laten herhalen, waarbij de personages hun wezenlijke gedachten uitspreken. Voor de ongeletterde toeschouwer een goede verduidelijking.
Het stuk van Tiemeyer verraste door de zuiverheid van intentie; het is uitnemend voor het doel geschreven, het geeft werkelijke conflicten weer en boeit door de mogelijkheid van spel. Tiemeyer gaf een treffende creatie van de opzichter, Ad van Gessel als de onderduiker, Jan Hundling als de tekenaar en Tine de Vries als het argeloos-zuiver vrouwtje secundeerden hem met toewijding. Een simpel doch geslaagd Nederlands toneelstuk, dat tot dankbaarheid stemde en veel succes oogstte. |
|