De Gids. Jaargang 114(1951)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Gerrit Kouwenaar De afwezige liederen 1 Zonder wat had kunnen zijn in de borst onzer vaderen wat is in de leunstoel en onder het zand in de bedroefde polders met weggepompt grondwater in de tot zeep genummerde as de blanke hollandse borst van onze vaderen de beperkte goede borsten van onze voormoeders zwetend onder de borstrok der zeehemel smachtend naar de afwezige liederen de lentelijke stappen van de mooie vrouwen maar geen bergen en moerassen met verleden stemmen de gezonde steden met het grauwe wasgoed der sloppen maar de verzande borsten zonder roos en gitaren zij trokken uit naar de gouden zuilen der steden langs hoeven met honden en kerken met kosters zij woonden in huizen in genummerde kisten en zij kenden geen lied en zij bleven zwijgen er kwamen oorlogen er was geen suiker geen graan meer er reden treinen met sterren weg naar het oosten zij bleven achter met tranen en honger en stierven dikwijls en bleven vaak leven er staan monumenten duiven en wenende vrouwen soldaten stenen soldaten met stenen geweren en kaken de zon ging onder en het werd weer morgen zonder wat had kunnen zijn in de borst onzer vaderen [pagina 243] [p. 243] 2 Leg het dokterend oor op de borst op het zand aan de adem leg aan hun avond de morgen van ons het oor van hun zoon hun koortsen zijn kevers geworden mieren en grappige vogels en wat zij braakten in de alkoven werd blauw van de lucht blaas de watten de mist leg het oor op hun oor hebben zij ooit in de nacht hard geroepen zijn zij ooit opgestaan met een keel vol bijen was er een dans met laarzen en geborduurde hemden wat zongen zij als hun geliefden stierven als hun wiegen afdreven en heilig terugkwamen als hun buiken zwollen en hun huigen klakten als hun paarden wonnen en hun geld groot werd kregen hun handen zon onvoldoende waren hun rivieren te zelden stromend waren de winters te lang de zomers te haastig vielen de bossen te snel was het vee te gezond was de koning te goed was de priester te hongrig waren de weiden te vet de vogels te helder waren de steden te rose te zeker gemetseld waren de heksen al te volledig verbrand er moet een koorts zijn gestookt in hun regen de kruiden moeten gedampt hebben de klok moet getikt hebben de ziekenkamer moet vol zijn geweest de branden moeten achter de sloten de steden hebben verraden vóórdat de pijn en de zon en het bloed van de zonen voordat de vallende ster door de mond van de heer werd gefluisterd moet er een koorts zijn gestookt in hun regen en de regen viel in het boek en niets bleef er over [pagina 244] [p. 244] 3 Wij staan op de viaducten de boeren zijn donker de stad in de rug en de buik aan het lachende staal wij staan op de wegen de mulle wegen het asfalt maar waar zijn de herbergen met de huidige stem alle rivieren gaan traag naar de mond van de herder elke branding verrolt tegen de kust van de peluw en wij in de delta onder de zon op de kust van de peluw luisterend naar het lied uit de mond van de herder wij mogen niet klagen en stellen een stad en een toren de toren met tijd en muziek en de kelders tegen de hemel zonder wat had kunnen zijn in de borst onzer vaderen en veel bleef er over en wíj moeten spreken 4 Wij moeten spreken en wij roeren onze tongen hoor in de zalen met duizenden stoelen de rumba hoor de gelukkigen met een hart van een rumba zie hun handen op het hart van het nageslacht wij moeten spreken omdat onze tong werd gevoederd wij sprekenden ver van het veen waar de bronnen verdroogden wij lachenden met een koorts de moeraskoorts der kampen wij met een lendendoek en een rok en een boa hoor hoe wij zuigen de borst van de grondige zoutsteen de verkalkte ribben tussen de wortels der landelijke bomen het exploiteren van wat de herder vergat wat bleef in de polder tussen de landelijke bomen [pagina 245] [p. 245] wat zwelt in de levende ribben van onze eigen geboorte omdat er geen dokter zich waagde met tegenwind omdat de steden groeiden over hun beenderen omdat de steden uitvloeiden tegen de zeewering 5 Wij moeten spreken en wij roeren onze tongen en onze oren staan spits over de grenzen de gewone landsgrenzen waar de douanes posteren waar onze geiten grazen het gras van hun vijand zonder wat had kunnen zijn in de borst onzer vaderen wij moeten spreken met een tong vol ogen de lentelijke stappen van de mooie vrouwen de bedroefde polders onze eigen polsen wij moeten spreken met biologische tongen in stenen kamers in houten bomen spreken in vlezen lichamen in melken borsten spreken spreken in veren bedden met gespannen leden wij spreken de moraal aan het einde dezer woorden wij spreken de aanwezige de kunnende tasten de vochtige stuivende van een ziel niet wetende wij spreken de gebakken lever op onze borden zonder wat had kunnen zijn vrees drift kelen onze grote vogels foto's vogelvlucht bergen woestijnen steden en spreken de glazen avonden van onze vaders smachtend naar de afwezige liederen van onze kinderen. Vorige Volgende