| |
| |
| |
Christopher Fry
Venus bespied (Venus Observed)
Een verscomedie in drie bedrijven
Vertaald door Bert Voeten
personen
in volgorde van opkomst
De hertog van Altair |
Edgar - zijn zoon |
Herbert Reedbeck - zijn rentmeester |
Dominic - zoon van Reedbeck |
Rosabel Fleming |
Jessie Dill |
Kapitein Fox Reddleman - de butler van de hertog |
Bates - de lakei van de hertog |
Hilda Taylor-Snell |
Perpetua - dochter van Reedbeck |
Plaats van handeling:
De sterrenwacht in Stellmere Park, het huis van de hertog. De Tempel der Antieke Deugden - Stellmere Park.
| |
Eerste bedrijf
Een vertrek op de bovenste verdieping van eens herenhuis: eens slaapkamer nu sterrenwacht. Als het doek op gaat is de hertog van Altair in dispuut met zijn zoon Edgar. Herbert Reedbeck, de rentmeester van de hertog, is ook aanwezig
Iedereen zou denken dat ik een of ander
Ongewoon idee geopperd heb. Maar hoe natuurlijk
Is het in feite. Ben jij niet mijn zoon?
Ja, vader, ongetwijfeld ben ik dat.
| |
| |
Dan is 't aan jou te kiezen wie je moeder zijn zal.
Vind je dat zo onbehoorlijk, Reedbeck?
Neen,
Uwe Genade; 't wordt misschien niet altijd
Gedaan. Maar weinig ouders gaan met hun kinderen
Om zoals u. Het plan is niet onaardig,
Làng niet onaardig.
Zeg dat wel, ik zwéét
Als ik er aan denk.
Je hebt je teveel met de paarden
Bezig gehouden. Wat ik nu van je vraag
Is een poëtische daad en een hulde aan de
Frisheid van je geest. Waarom zou je zweten?
Hier zul je ze zien staan: drie knappe vrouwen,
Die elk een tijd betrokken zijn geweest
Bij de blijde sleur van mijn bestaan. (Ik kan het
Nauwelijks delicater onder woorden brengen).
Ik wil trouwen -
Maar wie ben ik, in 's hemelsnaam, wie ben ik
Dat ik beslissen zou wat mijn wijnjaren
Van liefde zijn geweest? O, goede God,
Moet ik dan onderscheid gaan maken tussen
De eerste lichte slag op mijn slapend vlees,
De volle borsten van de gevorderde ochtend
En de oude hoofse dans van de namiddag -
Moet ik het een afwegen tegen het ander?
Niet voor de regen van de laatste dag
Mijn stof bedekken zal. Maar jij, mijn jongen,
Jij met je vijf en twintig onpartijdige jaren
Kunt het oordeel van Paris vellen;
Jij kunt proeven, schatten en met koele hand
De appel schenken. - Daar bij de spectroscoop
Vind je een appel.
Maar waarom moet u trouwen?
Of, als dat onbeschaamd is, waarom moet ik
Een moeder hebben? Is 't mij niet gelukt
Behoorlijk op te groeien zónder moeder?
| |
| |
Waarom? Omdat ik werkelijk geen eind
Zie komen aan de reeksen kleine schonen
Die de hemel jaar op jaar uitdeelt,
Zwermen meisjes, die er uit zien of ze
Pas door God gekust zijn.
Zij komen op de wereld met glanzende lippen,
Zwermen en geslachten, tot de tijd lijkt
Op een verblindende sneeuwstorm van maagdelijkheid;
En een man, die in die eindeloze warreling
Van wit verdwaald is, kan alleen nog maar
Zijn ogen sluiten
In monogame berusting.
In alle geval zou 't een onmogelijk haastig
Oordeel zijn. - Hoe 'k u ook respecteer,
Ik zie niet hoe ik dát doen kan.
Als Paris het niet moeilijk vond te kiezen
Tussen de overrompelende schoonheid
Van Aphrodite, Hera en Athene,
Onweegbaar en van eeuwigheid vervuld,
Schaam jij je dan niet dat je opziet tegen
Een keuze tussen Hilda, Rosabel en Jessie?
Als je omtrent een vrouw niet kunt besluiten
Op 't eerste gezicht, is alle hoop verloren.
Je komt er nooit meer achter. Vooroordeel,
Waanzin of razernij zullen de kop opsteken
En de appel zal gaan rotten...
Nee, jongen, ga je paarden nu maar drenken
En kom dan hier terug en kies je moeder.
Zij moesten er al zijn. Om elf uur negen en twintig
Krijgen we de totale zonsverduistering
Waar ik ze voor uitgenodigd heb.
De mond van de maan is al met knabbelen begonnen.
We zullen straks allemaal het gevoel hebben of we
| |
| |
Met koers noordwest op de hemelzeeën kruisen.
En duisternis zal het aangezicht der aarde
Bedekken. Op dat moment zullen alle vrouwen
Eender zijn.
Dat had ik u nog willen vragen.
Ik houd er niet van om zwaar op de hand te zijn,
Maar wilt u beweren dat u van alle drie
Evenveel hebt gehouden?
Het begrip gelijkheid
Hoort in de sterfkamer thuis. Jij hebt alleen maar te kiezen.
Zal ik gelukkig zijn op Dinsdag, Donderdag en Zaterdag,
Of op Maandag, Woensdag en Vrijdag? Een dergelijk onderscheid
Is al wat jouw keuze meebrengt.
(Kapitein Fox Reddleman, een bediende, komt op. Hij ziet er uit als - en was eens - een leeuwentemmer)
Excuseer mij, uwe Genade:
Maar hier is een telegram voor onze kleine vriend meneer Reedbeck.
Een telegram, meneer Reedbeck. Bij Jason, ik heb
Vier trappen moeten beklimmen om het u te brengen.
Hopelijk is 't dat waard. De jongen staat buiten te wachten.
Tja, vader, ik weet het niet; voor zover ik mijzelf ken,
Zou ik zeggen: ik kom terug.
Ik zal voor u doen wat ik kan; ik hoop alleen
Dat u de aard van mijn keuze niet zult betreuren.
(Edgar af)
O! Wie had ooit kunnen denken dat zulk een geluk
Mij te beurt zou vallen in een wereld zoals wij die kennen!
Wat de lakei Bates aangaat, voor wie ik een
Religieuze verachting koester, moet ik
Uwe Genade zeggen: als de kerel soms met een bloedneus
In dienst komt, heb ìk het gedaan, en wat mij betreft
Blijft het bloeden. Wat moet ik met de jongen beneden
Doen, meneer Reedbeck? Hebt u een antwoord voor hem?
Nee, nee, Reddleman, alleen een bedankje.
| |
| |
O, en een shilling, ik denk dat hij wel een shilling
Wil hebben.
En wees wat vriendlijker tegen Bates,
Reddleman, anders zie ik hem weer vervallen
In zijn nerveuze gewoonten van vroeger:
Nagelbijten en inbreken. Denk er aan,
Je bent nu geen leeuwentemmer.
En dat was een slag
Beneden - ik draag geen gordel - beneden de navel.
Wat een geluk dat mijn moeder mij niet meer draagt,
Het zou ondraaglijk geweest zijn. Mag ik u even
Herinneren aan het feit dat in de strijd
Voor vorst en vaderland mijn zenuwgestel
Voorgoed geknakt is! En, bij Daniel,
Het is een hard gelag gescheiden te zijn
Van de koningen van de jungle.
Het spijt me, Reddleman;
Het was niet mijn bedoeling je te kwetsen.
Ontzie mij wat, Uwe Genade, ontzie mij wat.
Zo, meneer Reedbeck, een bedankje en een shilling
Voor de jongen beneden. Het komt in orde.
(Reddleman af)
Een gelukkige dag voor mij, Uwe Genade;
Laat 'ns zien, is het negen en twintig October?
Ja - de bladeren door de doodsgedachte veranderd,
De wind zuidwest, een blauwe hemel door wolken
Als buffels overstroomd en de zon steeds dichter
Bij haar verduistering.
Herinnert u zich
Dat ik een dochter bezit? Af en toe heb ik
Over haar gesproken. Ik had het geluk,
Het onbeschrijflijk geluk, haar te verwekken,
Alsof men mij gekozen had om een roos
Van 's werelds rots te bevrijden; en daarna had ik
Het ongeluk haar te verliezen, toen haar moeder
| |
| |
Mij verliet voor Amerika, tien jaar geleden.
En nu houd ik hier een telegram in mijn hand
Dat zegt, dat zij bij mij terugkomt, dat zij vandaag
Terugkeert, geen tijd van aankomt, kort en bondig:
‘Ben in Engeland hoop je voor de lunch te kussen
Perpetua.’ Ik kan het gewoon niet geloven,
Ik geloof niet dat het gebeuren kan in een wereld
Zoals wij die kennen.
Kalm aan, kalm aan, Reedbeck,
Wind je niet zo op.
Als ze op tijd mocht komen
Voor de verduistering...
Zal zij zich natuurlijk
Bij ons voegen om de verduistring te volgen.
't Is weer eens wat anders voor haar na Amerika.
Ik ga me nu kleden, Reedbeck; beheers je in 's hemelsnaam,
Anders verdrink je straks nog in je eigen teleurstelling.
Verwacht het ergste.
(Hertog af)
Volstrekt niet, o volstrekt niet;
Geen schaduwen van dien aard.
(Hij gaat neuriënd naar de telefoon)
'k Moet even mijn huishoudster waarschuwen.
‘I galloped, Dirck galloped, we galloped all three...’
O, mevrouw Lendy, met meneer Reedbeck; ik wilde u vragen
Een kamer voor mijn dochter in orde te maken.
Ik ben zo blij dat ik u naar adem hoor snakken.
Hoe het ook zij, wij moeten het hoofd koel houden.
Zeg haar dat ze hierheen moet komen en dat ze
Moet vragen of men haar naar de sterrenwacht
Wil brengen. Er zullen verversingen voor haar zijn
En een totale zonsverduistering.
(Dominic, de zoon van Reedbeck, komt op)
Ik wil u spreken.
Hoe lang kunnen we hier alleen zijn?
| |
| |
Een ogenblik, beste Dominic. - Zet wat bloemen
Voor haar klaar, mevrouw Lendy. Zijn de Helianthus
Er niet meer? Dan maar uliginosum.
U noemt ze, geloof ik, chrysanten. En op haar bed
De lakens van lila linnen. Kort voor de lunch.
Tot straks. - O, Dominic, mijn lieve beste jongen,
Je zuster komt straks thuis!
(zwijgt een ogenblik, voor hij antwoordt:)
Vind je dat zo leuk?
O hemelse goedheid, je laat je vanmorgen weer zien
Van je zonnigste kant. Of bedoel je dat je het al
Gehoord hebt en dat je weet wat haar naar huis voert?
Er is toch niets aan de hand, hoop ik?
Moet ik hier zeggen wat ik te zeggen heb?
Of gaan we terug naar huis? Het wordt niet plezierig.
Natuurlijk wordt het dat. Er is niets onplezierigs
Dat niet plezierig wordt. Perpetua komt bij me terug.
De wereld is niet meer gedrukt aan de polen en alles
Zal aangenaam zijn: de oostenwind, rokende vuren,
Revolutie, zwakheid...
Zeker, gevangenis,
Eenzame opsluiting, de kat met negen staarten,
Je tante Florence...
Kun je je voeten misschien
Vijf zware minuten op nuchtere bodem houden
En even verstandig praten? Waarom zijn we zo rijk?
Ik heb het je al eens gevraagd; maar jij, rentmeester
In dienst van een hertog: waar komt ons geld vandaan?
Ligt het niet in je vermogen gewoon te genieten?
Wees in 's hemelsnaam een beetje gezellig, m'n jongen.
Ons geld is van legaten afkomstig, heb je gezegd,
Van legaten! Of heb je me dat niet verteld?
| |
| |
Dat klopt, m'n jongen, we zijn zeer fortuinlijk geweest.
Toen je oom Hector daarginds op Tasmanië
De onsterfelijkheid inging, vergrootte hij,
Tot op zekere hoogte, onze vrijheid van zorgen.
En toen de oude Lady Bright, mijn eerste werkgeefster,
Afscheid nam van dit leven, ging zij zelf
Naar de hemel en de rest ging naar mij; en toen...
Ik wil cijfers hebben. Oom Hector stierf
En hij liet na...
Ach, praat me niet van de dood.
Ik heb vanmorgen een hart als een nevelvlek.
En jij, jij kniesoor, jij ziet niet eens kans een paar
Vonkjes tevoorschijn te brengen, als ik je zeg
Dat je zuster thuiskomt!
Hoe kun je van me verwachten dat ik het nog weet?
Goed; er was wat muziek; de piano-partij
Van ‘Het Kwaker-meisje’; en ik herinner me wat
Kegels en een Zuid-Amerikaans hagedisje;
Het heette ‘Trouw’ en het stierf in quarantaine.
Maar Lady Bright...
Je hebt het geld gestolen,
Of niet soms? Geregeld en met volharding!
O God, waarom vraag ik het nog? Ik wéét het immers.
En zó weinig subtiel gestolen dat iedereen
Het weten kon. Je hebt de pachten verhoogd,
Maar in je boeken de oude bedragen geschreven;
Je hebt hout en landbouwproducten verkocht
Tegen hogere prijzen dan je hebt ingeboekt.
Ik ben het uit gaan vissen, sinds ik van Bates
Een toespeling opving die niet te miskennen viel.
Kom nu, kom nu; Bates is een doodgewone
Inbreker en hij ziet natuurlijk in alles
Om zich heen zijn eigen weerspiegeling.
Men heeft hem destijds op heterdaad betrapt
Met het zilver, en Zijne Genade, die toen
| |
| |
Krap in zijn personeel zat, vroeg hem te blijven
En het meteen te poetsen.
Ik vind die Bates een heel behoorlijke kerel.
Ik heb een lang gesprek met hem gehad.
Hij is ten prooi geweest aan een zieklijke drang
Om ladders te bestijgen - en eenmaal boven,
Moest hij die drang rechtvaardigen. Hij is vastbesloten
Voortaan eerlijk te zijn, ook al wordt hij er ziek van, zegt hij.
Maar bij u is het louter hebzucht, die door niets
Wordt goedgemaakt. - Natuurlijk verlaat ik Cambridge.
Blijven is mij onmogelijk; elke morgen
Kan ik ontwaken en tot de ontdekking komen
Dat ik de zoon ben geworden van een dwangarbeider.
We zitten nu samen scheef en Perpetua
Komt net op tijd thuis om in het genoegen te delen.
Ik wou dat ik uit kon leggen hoe erg jij je moet vergissen.
En dat, op zo'n stralende morgen. Het is werkelijk te erg.
Wij hébben al om de twaalf uur duisternis
En dat lijkt me meer dan genoeg.
(Bates komt op: hij gedraagt zich nogal ruw. Hij dient juffrouw Rosabel Fleming aan en trekt zich dan terug).
Ik had verwacht de hertog hier te vinden.
De mededingsters!
Ik was ze vergeten. Mevrouw, u zult het mij wel
Vergeven, hoop ik; u vindt mij wat afgetrokken.
Zijne Genade zal weldra hier zijn. Mijn naam
Is Reedbeck. Dit was mijn zoon.
Er bestaat
Voor mij nu alleen nog maar de verleden tijd, juffrouw Belmont.
Bent u niet juffrouw Belmont?
Rosabel Fleming,
Nog altijd Rosabel Fleming.
Wilt u mij excuseren?
Ik zou u graag leren kennen, maar ik kan niemand
| |
| |
Frank in de ogen zien. In ieder geval
Ben ik blij dat ik u ontmoet heb.
(Dominic af)
De paradoxen der deugdzaamheid hebben hem
In de war gebracht. Gaat u toch zitten, juffrouw Fleming.
Ik begin te begrijpen waarom het theater
Mij zo weinig te doen geeft. Mijn grootste vereerder
Zou niet durven beweren dat dit een schitterende
Opkomst is geweest.
Natuurlijk verlaat ik Cambridge.
Hebt u hem dat horen zeggen? Nee, u was immers niet hier.
Ik dacht een ogenblik dat ik er iets van zou krijgen.
U moet weten, dat al het Latijn dat ik zelf ken,
Tuinbouwkundig is: muscari comosum
Monstrosum, en scrophularia nodosa,
Et cetera ad infinitum. Maar o, als jongen
Heb ik verlangd naar de perken der Academie.
Geef mij de beschaving maar, juffrouw Fleming; u kunt uw
Vooruitgang houden.
Dit vertrek is zeker iets nieuws?
De sterrenwacht - van hieruit vertrekt men voor
Een ononderbroken vaart langs de hemel van Surrey;
Des nachts de wenende sterren, en overdag...
(Mevrouw Jessie Dill komt op)
Neem me niet kwalijk.
Ik dacht dat hier alleen de hertog zou zijn.
Ik ga maar weer.
Nee, nee, de hertog komt zo. -
Overdag de laaiende zon die de aarde aanhitst
Tot revolutie en omwenteling...
Ik ben mevrouw Dill.
't Is mijn eigen schuld dat de man me niet aangediend heeft,
Ik dacht: ‘Moet de arme jongen al die trappen beklimmen
Alleen om te zeggen: Hier is Jessie.’ Hij drong wel aan
| |
| |
Natuurlijk, maar op de tweede overloop moet hij
Gedacht hebben dat het een beetje zonderling werd;
Ja, we namen allebei twee treden tegelijk.
Toen is hij maar langs de leuning omlaag gegleden. -
Ik heb jou beslist al eens eerder ontmoet, m'n beste.
Dat ik dat kon vergeten. Ik heb je een keer
Gezien in een stuk dat over Ophelia ging.
Je was toen heel lief. En dit is toch ook iets vreemds,
Samen in deze kamer te zijn. Je herkent ze haast niet.
Ik weet het niet zeker, maar ik zou zeggen dat dat
Een kijker is...
Ik geloof dat ik weer moet gaan.
Ik had niet begrepen dat de hertog bezoekers zou hebben.
We hadden het juist over deze kamer toen u
Binnenkwam, mevrouw Dill. Mijn naam is Reedbeck.
Dit was een van de slaapkamers van de hertog,
Zoals u misschien... Maar, zoals u ziet, hij geeft er
Nu de voorkeur aan hier de hemel gade te slaan.
Nacht in nacht uit zit hij op kennis te azen.
Hij gebruikt deze kamer ook voor experimenten.
Dat heeft hij altijd gedaan.
Ik heb besloten
Niet te blijven. Ik kwam maar een ogenblik aan,
Omdat ik toch in de buurt was. Als u zo vriendelijk
Zoudt willen zijn hem te zeggen...
(De Hertog komt op)
Goede morgen, Rosabel.
Goede morgen, Jessie.
Daar is hij in eigen persoon.
En laat hem dan nu een telescoop nodig hebben,
Hij is nog dezelfde jongen, god zegene hem, geen dag ouder.
Vleierij, Jessie, al jaren lang heeft de vorst
Op mijn stoppelbaard gelegen. De zwaluwen
En andere trekvogels hebben mij maanden geleden
Verlaten.
| |
| |
Je moet een flink vuur aanleggen.
Nee, Jessie;
Ik moet acht slaan op mijn leeftijd en onder gaan met de zon,
Gracielijk maar met dankbaarheid ondergaan.
Ik moet mij ook verontschuldigen dat ik jullie heb laten wachten
Ik ben weer de hele nacht op geweest met het heelal
En laat wakker geworden. Of wordt me dan niet vergeven?
Er broedt een stilte bij Rosabel.
Ik ben me daarvan bewust.
Ik vroeg mij af, welke toon ik aan zou slaan.
Ik weet eensklaps niet meer waarom ik hier ben.
Voor een totale zonsverduistering.
Heb ik dat niet laten uitkomen in mijn brief?
Is er soms een traditie dat oude vrienden bijeen moeten komen
Tijdens een zonsverduistering? Of is er iets anders
Je verjaardag misschien? Nee, want je bent een Boogschutter,
En we hebben nu pas October.
En de bladeren vallen.
Wat moet het roodborstje doen, het arme ding?
In deze schuur blijven zitten en zich warm houden,
En zich alléén verstoppen in de oostelijke vleugel,
Het arme ding.
(Edgar komt op)
Mijn zoon Edgar, juffrouw Rosabel Fleming.
Ik stel eerst Rosabel voor, Jessie, om jou tijd
Te geven van je grap te genieten. Mijn zoon Edgar.
Mevrouw Dill.
Wat enig om u te ontmoeten.
U moet weten, dat ik uw vader al kende toen ik
Nog zó slank was. Alhoewel... eigenlijk gezegd...
Was het natuurlijk mijn man die zijn vriend is geweest.
Ik hoop dat uw vader mij toe staat te zeggen: zijn vriend.
Ik laat het je met het grootste genoegen zeggen.
Ik wist niet dat er ooit een man is geweest,
Anders hadden we het eerder kunnen zeggen.
| |
| |
Het is maar goed dat wij mijn vader begrijpen.
En het is maar goed dat wij het niet allemaal hoeven.
Het is iets waar ik niet van houd. Ik houd er niet van
Op de tast mijn weg te moeten vinden door de
Gangen van iemand anders zijn geest, opdat ik
Mij niet zal bezeren. Niemand heeft enig recht
Dat te verlangen.
Ik hoop, dat wij ons in dit milde
Octoberlicht niet onbehaaglijk gaan voelen.
Wij zijn vanmorgen hier om te zien hoe de zon
Vernietigd wordt en vernieuwd en om liefhebbend
Te schouwen naar het verval van het jaar. - ‘Mild’
Is de grondtoon van dit uur. Wij moeten mild zijn,
Beseffend dat we al twee millioen jaren op aarde toeven,
Man en knaap en de aap van Sterkfontein.
(afwezig zingend bij het raam)
You call me old
But I am still
A chippy young chap on Chipperton Hill
And shall be, while
My flesh can cover
The bones of a bona-fide lover.
Heydilly, heydilly, hang me a sheep.
Gelukkige Reedbeck, gelukkige kerel. Er komt
Een dochter bij hem terug.
En daar zit hij nu
Te spinnen of de morgen een schoteltje melk is.
Ik merkte dat ik zong. Neem mij niet kwalijk.
Zing jij maar, Reedbeck. Haal haar maar met muziek
Binnen. Dat is goed nieuws.
(Bates staat in de deuropening)
Zou dat... is dit soms...?
(Bates dient mevrouw Taylor-Snell aan, die daarop binnen komt)
De nauwgezette Hilda! Stiptheid blies haast
| |
| |
Haar laatste adem uit. De zon heeft nu al
De helft van haar licht verdroomd.
Een bijeenkomst, Hereward?
Dat heb je me niet verteld.
Ik weet het ook pas.
We zullen ons trouwens allemaal nogal eenzaam voelen,
Behalve Jessie misschien. Mevrouw Dill, mevrouw Taylor-Snell.
We zullen slechts mensen zien die ons dierbaar zijn.
Juffrouw Rosabel Fleming, mevrouw Taylor-Snell.
Reedbeck ken je. Je hebt hem teleurgesteld.
Hij hoopte dat je zijn dochter geweest zou zijn.
Heb je 't ooit voorgesteld, Reedbeck?
U ziet hier voor u
Een krakende tak waarop elk ogenblik
Een lieve jonge dochter neer kan strijken.
Mijn uitbreiding in de tijd: Edgar.
Vijf voet tien
Van mijn onbegrensde vader.
Ik heb vaak gehoopt
U eens te zullen ontmoeten.
Dat neem ik aan;
Maar zolang híj nog leeft ben ik overtollig.
Ik geef hem het gevoel ‘gebifurkeerd’ te zijn.
Waar leert hij zulke verschrikkelijke woorden?
Ik breng
Een groot deel van mijn tijd in de stallen door.
(tot Bates, die bij de deur is blijven talmen)
Wat is er, Bates?
Er zijn gezichte
Waar je op timmere kan en er zijn gezichte
Waar je niet op timmere kan. Op míjn gezicht
| |
| |
Kan je niet timmere! Onthou dus goed, meester,
Aan welk adres je zijn moet en je weet
Welke snuiter ik bedoel.
Is dat alles, meester?
(Bates af; Reedbeck duwt het venster open en leunt naar buiten)
Voorzichtig, Reedbeck! Er bestaat heus nog zoiets
Als de zwaartekracht.
Alleen het waaien van de wind
En het geritsel van bladeren. Ik hoopte dat het
Inwendige verbranding zou blijken te zijn.
(ter zijde tegen Edgar)
Ik had tegen je moeten zeggen
Dat de zaak van Athene nogal gecompliceerd wordt,
Door de aanwezigheid van een echtgenoot.
Maar laat je daar niet door afleiden. Hij zou immers
Altijd nog kunnen blijven jagen op zijn landgoed.
Niets is onoverkomelijk.
Uzelf uitgezonderd;
Want dát bedoelt u natuurlijk. Maar het is goed;
Ik ben aan u overgeleverd.
Waarom geef je 't niet op,
Reedbeck? Er is daar geen dochter. Wat is dit huis
Oud geworden, Hereward, sinds ik het voor het laatst
Gezien heb. Ik dacht er aan toen ik naar boven liep.
Het is of de muren zich nachten achter elkaar
In slaap hebben gehuild. En la die gebroken ruiten!
In jouw plaats zou ik niet zo met stenen gooien.
De spinnen zijn groter, de kraaien lomper, de bedienden
Excentrieker. Je moet niet naar de gothiek
Afdrijven als je physiek zo onverzettelijk
Normandisch is.
Ik zie niet in waarom ik proberen zou
De tijd er uit te doen zien of hij stil blijft staan
Door het aangezicht te vernieuwen. Ik houd ervan
| |
| |
Te kijken naar mijn eigen vermetele duik
In de oude geschiedenis. Het bevredigt mijn zucht
Naar snelheid. - Zwarte glaasjes voor de dames,
Reedbeck; zeg hen naar de zon te kijken.
En te bidden
Voor alle kleine vogels onder het oog van de havik.
Ik herinner me, dat ze me, toen ik nog klein was, uit bed
Haalden en tegen me zeiden dat ik naar iets
In de lucht moest kijken. En ik zei maar: Ja moe,
O ja, is 't niet reuze, is 't niet reuze!
Het was een komeet of een zeppelin of zoiets,
Maar al wat ik zien kon was het bekende puntje
Van Chrystal Palace.
(geeft haar een zwart gemaakt glaasje)
Kijk naar de zon, mevrouw Dill.
En ik kan het niet helpen dat ik nu het gevoel heb
Of ik weer uit bed ben gehaald om naar iets te kijken
Dat ik vermoedelijk niet zien zal.
Dat is de menselijke situatie, in een notedop.
Er hangt hier vanmorgen een stemming die mij buiten
Het gezelschap schijnt te plaatsen.
Kijk naar de zon,
Juffrouw Fleming.
Ik heb het gevoel
Of ik prenatale spanningen onderga.
Het is meer dan iemand van mijn leeftijd dragen kan.
Vader, ik ga nu de beslissing nemen
En de toekomst voor u vastleggen.
Lijkt je dat
Zo gemakkelijk? Ik kan het niet helpen dat ik
Meegeluisterd heb. Maar de toekomst heeft een
Zeer wisselvallig karakter. Na al wat ik je zoëven
Heb horen zeggen, Hereward: leer jij je kind
Te knoeien met de tijd?
| |
| |
Hij kon er mee spelen
Toen hij jong was, maar hij zal spoedig merken
Hoe de tijd hem négeren zal tot hij er bij neervalt.
Maar ondertussen, onze verduistering! Laat me jullie
Gids zijn. Zie je hoe Sol Salomé, bijna verborgen
Achter het hoofd van de Dopermaan, haar laatste
Vurige passen danst?
Het geslacht van de zon
Is voor míj anders.
Het is de daad zelf: kijk eens
Naar de copulatie van Jupiter, heerlijk tussen
Hemel en aarde.
En die maanmassa kruipt maar voort.
Het stemt me plechtiger dan ik me ooit om elf uur
's Morgens gevoeld heb.
Is die eclips niets voor u,
Juffrouw Fleming?
O, zeker, zeker. Daar heeft uw vader me immers
Voor uitgenodigd. Ik was even heel ver weg...
Voor u naar 't raam gaat, zou ik u willen vragen
Of u er iets op tegen hebt deze appel
Aan te nemen?
Nee, dank u. Ik ga nu zien
Wat er te zien is, voor het te laat is.
Vader,
Mag ik even uw aandacht? Hier, juffrouw Fleming,
Hij kan nog wel eens van pas komen.
Kijk 'ns, het daglicht
Is een bedriegelijke schemer. De natuur wordt gewoon
Voor de gek gehouden. Drie of vier sterren,
Daar, je kunt ze zien twinkelen, waar nog zoëven
Een heldere morgen straalde. De kraaien keren,
Van twijfel vervuld, naar hun hoge nesten terug.
Zelfs de doorgaans zo flegmatieke uilen
Schreeuwen een paar maal. En de vleermuizen uit de schuur
Maken één fladderende vlucht en gaan dan opnieuw
| |
| |
Met hun kop naar beneden hangen.
Allen bedot en beneveld door het voorbijgaan
Van een kleine, lijkkleurige planeet.
Ja, ja, wij begrijpen uitstekend wat er gebeurt.
Laat hem ervan genieten. Ruimte, altijd
En altijd weer... Och, wat weet ik...
Vader, ik weet niet of 't u is opgevallen,
Maar er is iets gebeurd.
Er is iets aan het gebeuren!
Wij kruisen nu waarneembaar door het duister.
De onderscheidingen die wij bij daglicht maken,
Worden ondergeschikt aan de alomheersende schaduw.
Vader, in 's hemelsnaam, kijk dan! Ik geef juffrouw Fleming
Een appel.
U hébt me al een appel gegeven!
Ik zie dat je Rosabel voortdurend fruit opdringt.
Bis dat qui cito dat. -
Wij kunnen nu onze aandacht weer wijden aan de zon.
Zo begint dan een revolutionnaire verandering,
Zonder dat er een hand voor om wordt gedraaid. Mij goed;
Geef mij maar zo'n stukje zwart glas.
Het zou treurig zijn
Als die wolk de climax voor ons zou bederven.
Nee, hij wijkt uit, ziet u wel; hij glijdt er barmhartig
En behendig langs. Ik hoop en bid dat hetzelfde
Gebeuren zal met de wolk die boven mijn eigen
Zonnetje hangt; maar die jonge mensen kunnen zo
Meedogenloos zijn, het is vreeslijk als 'k er aan denk.
Och ja, voor de kosmos heeft 't
Niets te betekenen; dat neem ik wel aan.
Te denken
Dat we in de schaduw zijn van die oude Lunabella.
| |
| |
Als zij voorbij is, ziet ze ons dan
Uit haar schaduw komen? Zijn we werklijk zo helder
Als de maan - van de kant van de maan bekeken?
Wij hebben een geleende glans. Des nachts
Tussen de groepjes, de zwermen en de straatjongens
Van de lucht, tussen asteroïden en cepheïden,
Met Sirius, met Mercurius en Canis Major,
Tussen nevelvlekken en Magellaanse wolken
Straal jij, Jessie.
O gunst, je maakt me verlegen.
Hier zijn we dof als ongewassen borden;
Daargínds stralen wij. Dat is een punt van gewicht.
Kom eens vlak bij 't paradijs, waar is dan de glans?
Maar op een zekere afstand stralen we toch,
En laten we hopen dat de waarheid tevreden is,
Dat zij zich in de verte staande kan houden.
Jij straalt dus, Jessie, jij en al de moerassen
Aan de equator; de eindeloze watervlakten,
De Walworth Road, het Parthenon en Reedbeck stralen;
De donkere boom met de nachtegaal tussen zijn takken,
Scheepswerven, de woestijn, de mensen die pas
Gestorven zijn, minaretten, gashouders, ik -
Zelfs ík - vallen de ruimte in als een niet
Onaantrekkelijke straal. Ons afzònderlijk nemen,
Is staren naar modder; alleen tezámen, op lange
Afstand, ziet men ons verenigd als licht.
Ik vind het enig me voor te stellen dat ik
Een lichtstraal ben voor een aardig jong paar daarginds.
‘Daar is de Grote Beer’, zouden ze zeggen, en ‘Kijk es,
Daar is die Ouwe Jessie; ze hangt op haar zij
Vlak boven het Charing Cross Hotel.’
Jullie babbelen zo!
Het is een tijdstip voor stilte. Wie weet of ik dit
Ooit nóg eens zal zien.
Het einde van onze gebiedster
De zon!
| |
| |
Ik hou het niet uit. Lúcht moet ik hebben!
Je kunt hier onmogelijk ademhalen!
Wat is er,
Rosabel? Engtevrees. Op de rand van de vrije
Hemel? Kom, kom, beschouw het als het gewone
Strijken van de vlag des daags. Je hebt toch van deze
Kamer bij nacht gehouden?
Hoe weet jíj dat?
Hoe kun jíj zeggen wie liefheeft, wanneer of waarom
Men liefheeft, jíj met je lege, armzalige hart?
Je zit hier nacht in nacht uit naar de sterren te kijken
En je reist steeds verder weg van de levende mensen.
Ik haat jouw telescoop! Hoe kun je het weten,
En wat zou het voor je betekenen, àls je het wist;
Wat kan de zwaarste kneuzing van 't menslijk gemoed
Voor je beduiden, als niets je zwaarder treft
Dan een regenbui? Je steekt eenvoudig de on-
Doordringbare parapluie van de voldaanheid op!
Opgeprikt loop je door iedere poel en je lacht
Bij de gedachte dan anderen kunnen verdrinken.
Jij zou nooit geloven dat er gevoelens zijn
Die liever wensen waardig begraven te worden
Dan door jou zo bespottelijk te worden vereeuwigd.
Weet je wat jij bent? Een duivel, een duivel, een duivel!
Alleen van vaderskant, Rosabel;
Neem dat alsjeblieft aan.
(neemt haar de appel uit handen)
Neem me niet kwalijk,
Ik geloof dat ik me vergist heb.
Nu moet ik gaan.
Ik heb de verduistering bedorven. Dat spijt me oprecht.
Het is ronduit onmogelijk om de verduistering
Te bederven.
Het zou ongetwijfeld fantastisch
Zijn te zeggen dat de maan een penny gelegd heeft
Niet op het dode maar op het levende oog van de zon.
| |
| |
Ja, Reedbeck, zeg dat wel.
Trek het je maar niet aan.
Het is juist zo aardig dat iedereen alles kan zeggen.
Dus Rosabel gelooft dat wanneer de koude betoovring
Komt en wij worden gedwongen dit tochtig seizoen
Binnen te treden en rond te schuifelen tussen
De slordige bladeren, bladeren in ontbinding,
Bladeren die niets meer om handen hebben,
Wetende aan het verval te zijn prijsgegeven,
Dat wij dan enkel maar zwijgen en huiveren moeten;
Nooit moeten spreken over 't klimaat van Eden
Of het waarlijk prachtige lommer van de boom der kennis
Of het onvergetelijk omwaasde smaragd
Van de kronkelende en knellende slang.
Omdat de liefde op heel natuurlijke wijze
Verschraald is met het verstrijken van de tijd,
Moeten we maar doen alsof we er nooit van wisten.
Maar waarom zouden we, Rosabel?
Het is natuurlijk mijn zaak niet, maar als het waar is
Wat ik vermoed, dan moet ik je zeggen, Hereward,
Dat je je op gevaarlijk ijs schijnt te hebben begeven.
Ik geloof dat zij reden heeft om boos te zijn.
Ja, ik ben er van overtuigd. Je hebt je verre
Van fraai gedragen.
Ik heb me gedragen naar
Mijn bakens van liefde die voortreffelijk waren
En helder en de moeite van het herinneren
Meer dan waard. Jullie allen bent mijn momenten
Van openbaring geweest. Ik wou dat ik wist waarom jullie
Je zo graag wilt gedragen als oude familiespoken.
Jessie niet, helaas; haar omvang verzet er zich tegen.
Maar moeten we juffrouw Fleming aan 't huilen maken?
Ik zou het prettig vinden, vader, als mevrouw Dill
Deze appel aan wilde nemen.
Ik zou het ook prettig vinden,
Ofschoon hij aardiger is als hij aan de boom hangt.
| |
| |
Je momenten van openbaring! Ik vraag me alleen af
Wàt we openbaarden. Zeker niet dat wat omgaat
In andere harten dan dat van jou. Dat is even
Ver van je af als een pension aan de zeekant
Voor een passerende walvis.
Ik herinner me dat ik zoiets als een walvis gezien heb
Ergens in de buurt van Tenby; althans, mijn vader
Zei: ‘Kijk, daar is een walvis, Jessie’; maar al wat ik zag
Was een punt van een vin, het had een gerookte schelvis
Kunnen zijn of vader Neptunus of een oude vergeten
Kanaalzwemmer.
Kunt u met de leviathan spelen
Als met een vogeltje? Dat is toch wel de vreemdste
Van alle rhetorische vragen. En wanneer komt nu mijn dochter?
We konden evengoed nooit van onderwerp
Veranderd zijn.
Rosabel, waarom maak je van mij
De schurk? Ik ben een Romein in
Een wereld van Romeinen, en heel de schepping
Kan mij herkennen als behorende tot het
Genus Mens. Oude en jonge mannen,
Maagden en feeksen gaan hand in hand met mij
Binnen de groene omheining der gevoelloosheid.
De foltering van een mens in Indo-China
Maakt minder gerucht in jouw oor dan de val van een
Denne-appel. Waarom dan gevoelig worden
Voor een hart, dat zich gelukkig kan prijzen
Vierduizend mijlen dichter bij mij te zijn,
Iemand daarenboven, aan wie ik reeds het genot
Geschonken heb en het toevluchtsoord van een bed,
Wat ik nooit (en dat is misschien mijn zwakheid)
Aan de Indo-Chinees heb gegeven?
Laten we niet al te wispelturig worden.
Of alles zal dichtbij of alles zal ver-af zijn.
| |
| |
Mag ik het verkeerde zien van de telescoop? -
Ik schik me graag.
Meneer Reedbeck zal nu de motie
Van dank indienen.
Ik meende zoëven werkelijk
Een auto te horen.
O, wat heb ik mezelf
In verlegenheid gebracht. Als ik kon verdwijnen
Verdween ik. Ik zou mijzelf wel kunnen sláán.
Het was hopeloos stom.
Stom en wat men in de dagen
Toen muskus en parfum was, onkies noemde.
Ik zal de boomgaard maar omploegen, Edgar;
Hij is nooit een groot succes geweest.
(De schaduw schuift weg van de zon en het licht valt op Perpetua Reedbeck)
God zij geloofd,
Daar is de zon weer!
Mijn dochter, 't is mijn dochter,
Perpetua, mijn liefje, mijn liefje!
(Perpetua vliegt op hem af)
Waar zal ik dit ongelukkige hoofd verbergen?
(Rosabel af)
O mijn doddekopje, mijn schattepoesje, weer thuis,
Weer thuis, weer thuis!
(aan Rosabel denkend)
Zou die vrouw op zichzelf
Kunnen passen?
(Zij volgt Rosabel)
Laat me je eens bekijken;
Elk trekje zit nog waar ik het tien jaar geleden
Gelaten heb. Ik wist niet meer dat je zo mooi was.
Je moet me niet zo verwennen, althans niet zo gauw.
Ik blaas mezelf nog op en ontplof als een kikker.
| |
| |
Misschien moeten we zingen tot we er aan gewend zijn?
Lijkt je dat niet verstandig?
Ik zou bij elke noot
Ophouden om naar jou te luisteren. Maar, kindje,
Ik moet je voorstellen aan Zijne Genade. Ik was
Vergeten dat we niet in de hemel zijn.
Uwe Genade... dit... dit is...
Kalm aan maar, Reedbeck, laat me je tranen drogen.
Beste kerel, die tranen van jou zijn iets heel aparts,
Net als champagne.
Dat zijn ze, daar twijfel ik niet aan.
Mijn lieve dochter: Zijne Genade de hertog van Altair.
U hebt uw vader zo blij gemaakt dat het hem
Haast te machtig werd. Is 't niet waarschijnlijk dat u
Anderen ook zo gelukkig gaat maken? Wij hebben
U enkel de herfst aan te bieden, Engelands klamme
En mistige toewijding. Maar de lente kan tijdig komen
Om u ermee te verzoenen, als u tenminste
Zo lang wilt wachten.
Ik heb geen verzoening nodig.
In dit groen en prettig aquarium ben ik geboren
En opgegroeid en 'k heb vier dagen doorgebracht
Op een kwade Octoberzee, uit liefde voor de meeldauw
Die ik mij herinner en mijn lieve kikkerpapa.
Alleen die ondoordringbare duisternis
Zo midden op de morgen, heb ik nauwelijks verwacht.
Er is zeker iets niet in orde met jullie daglicht?
Niets dat de tijd niet heelt. Maar laat mij u eerst
Voorstellen aan... Aha, zij hebben ons verlaten;
Hilda en Rosabel zijn weggeglipt zonder een woord.
Hun gedrag heeft altijd iets weg van de korte duur
Van keizerrijken. Maar dit hier is mevrouw Dill,
Meer universum dan keizerrijk, minder vaak
Veroverd maar meer omvattend.
Ik vind het heel prettig
U te ontmoeten. U vader houdt van u
Met ieder woord van de taal.
| |
| |
En dit, juffrouw Reedbeck,
Is mijn eerste jeugd: de markies van Charlock.
U bent hier een soort legende, maar de waarheid is beter.
Ik zal u de waarheid vertellen: ik voel mij vanmorgen
Heel gelukkig; ik ben nu echt uit de gevangenis.
Uit de gevangenis, lieveling? Uit de gevangenis?
Wat zeg je me daar nu?
Och, ik bedoel natuurlijk
Dat de boot een gevangenis was en de woelige zee
Zoiets als Dartmoor.
Als u zich wat wilt verfrissen:
Er is wijn in de fles, cider uit het bos en biscuits
In de trommel, en daar: onze engelse zon,
Die herstellende is na haar tocht door de schaduwvallei
Van de maan.
O, dáárom moest ik mijn weg naar boven
In het donker zoeken. Hoever staat de zon van ons af?
Ongeveer drie en negentig millioen mijl.
Je kunt je niet indenken dat het er iets toe doet.
Wat wilt u drinken, juffrouw Reedbeck?
Graag iets engels, de cider, maar 't hoeft niet meteen.
Ik voel me zo op mijn gemak, al is het precies
Of ik nog op zee ben. De vloer hier schommelt toch niet?
De vloer hier dendert onder uw voeten als Atilla
Met een horde Corybantische atomen;
Hij verplaatst zich met een snelheid van 18 mijl per seconde,
Maar men kan niet zeggen dat hij schommelt.
Dat zou al te gemakkelijk zijn.
Onze stabiliteit
Is iets waarover men zich kan verbazen.
Ik voel
De verschrikkelijke waarheid daarvan. Zelfs nu
Bijvoorbeeld, nu 'k mijn Perpetua zie zitten
Als een meisje op een schommel op een Paasmaandag
Onder een Wedgwoodlucht, voel ik mijn hart...
| |
| |
Ja, daar lijk ik precies op: een meisje op een schommel.
Mijn hart zeer angstig kloppen tegen de toekomst,
Alsof het bang is alleen te zijn met het heden:
't Houdt zich liever gereed voor nagenoeg ieder onheil
Dan voor 't wankele koord van geluk waarop ik nu loop.
Ben je soms ziek, mijn liefde? Kan het dat zijn?
Ben je voor je gezondheid naar huis gekomen?
Ik ben naar huis gekomen om thuis te zijn.
Zoals een duif terugkeert - even gewoon, Poppadillo.
Ik wilde weer staan waar ik eens ben gegroeid en ik wilde
Mijn wortels en takken op één plaats tezamen hebben.
En dat is heus niet zo gek. Hier, schommelend op mijn
Schommel, met het atlantisch schuim nog onder mijn
Oogleden, voel ik me al tot rust komen. Nee, ik heb je
Geen bericht van aankomst gestuurd, omdat ik in de
Beste zin van het woord altijd hier ben geweest.
En zo bent u als Venus uit zee verrezen.
Ja, ja,
Alleen wat zieker.
Wat moet ik voor mijn teruggekeerde Mayflower doen,
Gesteld dat zij teleurgesteld is over 't land
Waar haar wortels liggen?
U hoeft niet bang te zijn.
Als dit nog altijd een eiland is,
Omsloten door de druïdenkring van een stenige zee,
Even mistig als op die kille donderdag:
- Ik zag het levenslicht toen de kieviten kwijnden
En de lucht verzadigd was van de geur van hop -
Als 't zó nog is, ben ik veilig en gelukkig thuis.
Op je geluk, m'n beste; god behoede de koning,
En een zachte winter.
Op je gezondheid, m'n liefje.
Op uw welzijn, juffrouw Reedbeck.
Ik zou graag zien
Dat je juffrouw Reedbeck een appel aanbood, Edgar.
Alles behalve een appel, vader.
Ik wil haar
De beslagen perzik aanbieden, de stekelige ananas.
| |
| |
De sappige peer, de dartele sinaasappel,
Een abrikoos, een sleepruim, een King William
Of een carillon van druiven, maar weet goed:
- En God is mijn getuige - nooit een appel!
Welnu, als Paris aftreedt moet ik zelf
De zoete ronde tovervrucht aanbieden...
(Hij houdt een appel tussen zijn vingers omhoog)
De groene bol waarin de mythe der wereld
Begon en die Melanion liet vallen
Waardoor hij de Mercurische Atalante
Wist op te houden ...
(Perpetua heeft eensklaps een zeer kleine revolver tevoorschijn gehaald uit een varkenslederen holster aan haar gordel. Zij schiet en verbrijze lt de appel. In de stilte die volgt kijkt men elkaar ongelovig en geschokt aan).
Ik... het... eh... het spijt me vreselijk. Dat was echt
Gedachteloos van me. Misschien wilde u hem opeten.
Er zijn er nog meer.
De natuur geeft er ons met genoegen meer.
En u bent heel lief geweest; u liet me mijn vingers houden.
Alleen door gods genade! Mijn lieve kind,
Mijn lieve kind! Wat ter wereld bezielde je?
Je zou zijn dood hebben kunnen veroorzaken!
Nee, 't was volkomen veilig, want voor het genoegen
Van anderen mík ik altijd. Maar ik geef wel toe,
Dat dát geen excuus is. Het was verschrikkelijk van me.
Ik dacht aan iets anders - zoiets zou me anders nooit
Gebeurd zijn.
(Rosabel op, gevolgd door Hilda)
Wat was dat? Het leek wel een schot
Dat we hoorden.
Goeie genade, het léék wel een schot!
Een appel kwam ten val,
Zoals dat gaat met appels.
| |
| |
En niemand die meer verrast was dan de hertog.
Dat denkt u maar. Ik geloof dat mijn verrassing
Nauwelijks overtroffen kan zijn, behalve
Natuurlijk door de appel. En ik ben nog steeds
Verankerd in verbazing, moet ik bekennen.
Ik moet ook iets bekennen; ik zie dat ik moet.
Ik dacht dat ik weer naar Engeland terug kon keren
En, zonder iets te zeggen, opnieuw kon beginnen.
Maar nu is de revolver afgegaan; in ieder
Geval is het zwijgen nu goed en eerlijk verbroken
En dus zal ik het uitleggen, ofschoon ik bang ben
Dat die uitleg net zo vreemd zal zijn als het schot.
Wat kan het zijn? Toe, toe, vertel het me, kindje.
Ik heb een tijdje in de gevangenis gezeten.
Maar niet voor wat wij een misdaad plegen te noemen.
Hebben ze je dan zo maar, zonder reden,
In de gevangenis gestopt?
Er kan een reden geweest zijn. Men vond dat ik
Gevaarlijk was voor de democratie, omdat ik
Een heleboel dingen - een heleboel kwade dingen -
Neerschoot, verbrandde of afbrak: alles wat lelijk,
Alles wat prullig en saai en afschuwelijk en vals,
En schadelijk was. - Niet ik alleen, natuurlijk;
Wij waren allemaal studenten en we noemden ons
De Vereniging voor de Ontheiliging van
Oude en Moderne Kolossale Vergissingen.
Wij vernielden - of trachtten althans te vernielen -
Al wat we als kwaad verafschuwden.
Al wat je verafschuwde heb je vernield? Maar dat was
Bewonderenswaardig, prachtig, allergoddelijkst
Gedurfd!
Nee, het was enkel verbittering, geloof ik.
En toen gingen we de gevangenis in. En daar kwam ik
Tot het besef dat het allemaal niets baatte.
Hoe meer we vernielden, hoe erger het kwade opkwam
En ik dacht en dacht: wat kan ik doen voor de wereld?
| |
| |
Ik droeg gevangeniskleding. Mijn naam was een nummer.
Buiten of in de gevangenis, Perpetua (dacht ik)
Ben je niemand, ben je als iedereen.
Je moet vóór je het kwade breekt, het goede maken,
Perpetua. En dus kwam ik terug naar Engeland,
Alleen om mezelf te vinden, op mijn manier.
(Zij biedt de hertog de revolver aan)
Ik kan die beter afgeven. Ik heb hem alleen
Behouden als een soort gedachtenis. En ik bied nogmaals
Mijn excuses aan voor 't vernielen van de appel.
Nog half verdoofd als ik ben, kwam hij mij vaag voor
Als een bedreiging van mijn nieuw-verworven vrijheid.
Ik hoop dat u er, een andere keer, ook zo
Over zult denken.
(neemt de revolver aan)
Mag ik hem hebben, als een
Herinnering aan uw verhaal, om te weten dat er
Iemand op de wereld geweest is die zulke dingen
Durfde doen! O, als ik maar eens zo dapper
Zou kunnen worden, dan zou in zekere zin
Mijn bestaan gerechtvaardigd zijn.
(neemt haar de revolver af)
Los kruit voor jou, lieve Rosabel, maar geen kogels.
Wij zullen hem laden voor je volgende grote scene.
(van beneden klinkt een gong)
Lunch! - Verwacht men van ons dat we eten zullen
Op een dag dat de zon verdronken is door de maan
En appels zulk een wonderlijk einde vinden?
Ik zie er niets vreemds in. Als we in staat zijn gewoon
Te praten en ons te bewegen onder de zon,
Moeten we al 't ongelooflijke lang geleden
Als alledaags aanvaard hebben; en zelfs hij
Die er niet in gelooft moet eten. Zullen we maar
Naar beneden gaan?
(doek) |
|