Kamerleden hebben dan ook niet nagelaten er op te wijzen, dat elke wet, die op een zeker tijdstip afloopt, verlengd kan worden. Waarom de Minister dus juist bij deze wet aan die mogelijkheid herinnerde moet voor een buitenstaander wel volkomen onbegrijpelijk zijn geweest. Maar in politiek licht bezien, was de bedoeling van de Minister natuurlijk om hiermede zijn opponerende partijgenoten alsnog voor het wetsontwerp te winnen.
In de Tweede Kamer was dit al niet gelukt en dit is vermoedelijk de reden, dat de minister in de Eerste Kamer verdere experimenten op het politieke koord ondernam. Het was wederom de heer van de Kieft, die de stijging der prijzen in het geding bracht en tegenover de nog steeds geldende loonstop een toekomstige afschaffing van de dividendstop afkeurde. Toen deed de Minister een nieuwe poging om de heer van de Kieft en de zijnen aan zijn zijde te krijgen. Hij deelde nl. mede, dat indien op 31 December 1952 de loonstop nog zou moeten worden gehandhaafd en hij nog verantwoordelijk Minister zou zijn, van hem een voorstel tot continuering van de dividendstop te verwachten was.
De heer van de Kieft was met deze nieuwe toezegging in het geheel niet tevreden. Van alles wat de Minister ons nu omtrent zijn plannen vertelt - zo riep hij uit - staat niets in de wet en onder die omstandigheden heb ik geen zin uit te spreken, wat duidelijk in art. 28 staat, n.l. dat de dividendstop op 31 December 1952 ten einde is.
Maar ook van de andere zijde moest de Minister verwijten aanhoren. In hoofdzaak weerklonk het verwijt, dat de Minister - om zijn vrienden te winnen - de waarde van zijn eigen voorstel aanzienlijk verminderde. Immers de dividendbeperking zou in 1952 niet eindigen om de zakken der aandeelhouders te spekken, maar om in verband met de noodzakelijke industrialisatie van ons land de beschikbaarstelling van nieuw kapitaal te bevorderen. Mijnerzijds werd daaraan in de Kamer nog toegevoegd, dat door de onzekerheid, die de Minister thans had geschapen, velen die anders op grond van art. 28 gaarne hun spaarpenningen voor investeringsdoeleinden zouden hebben beschikbaar gesteld, thans niet thuis zouden geven.
Het eind van het lied was, dat ook dit wetsontwerp en wel met 26 tegen 13 stemmen (nl. van 10 leden van de P.v.d.A. en 3 communisten) werd aangenomen.
Terwijl wij de laatste hand aan dit overzicht leggen, wordt ook in de Tweede Kamer over verlaging en verhoging van verschillende belastingen gesproken. De Kamerleden hebben niet nagelaten de meest uiteenlopende