Thans verscheen van hem Parmi tant d'autres feux (Gallimard 1949), een zeer lijvig boekwerk van om en nabij de 800 pagina's, dat minder onmiddellijk aanstootgevend is en kuiser, tenminste in het woordgebruik, dan L'Apprenti, waarin men in onomwonden bewoordingen onderhouden wordt over vele zaken, waaronder de onanie. Er zijn weinig lezers, die dit accepteren, zelfs wanneer het blijkbaar niet in de bedoeling van de auteur heeft gelegen om die fysiologische eigenaardigheid te propageren.
Buiten deze voornaamste werken schreef Guérin verder nog kleinere boeken als La Confession de Diogène, La Peau dure, de korte roman La Main passe, wederom een onbetamelijk boek, en een essayistisch geschrift Un Romancier dit son mot, dat belang heeft voor de kennis van de ideeën van deze auteur, van zijn opvattingen over het schrijven en het schrijverschap. Als men zo dit alles bij elkaar bekijkt en overziet en leest, dan constateert men al spoedig, dat Guérin niet een ‘romanschrijver’ is, maar.... een auteur. Ik bedoel daarmee dat de band die zijn werk bijeenhoudt, zijn ‘stof’, een subjectief gegeven is dat wordt geobjectiveerd, namelijk hijzelf, en niet een objectief gegeven dat wordt gesubjectiveerd, zoals dat bij de doorsnee romanschrijver gewoonlijk het geval is. Men kan het, in voorbeelden sprekend, duidelijker zeggen: hij behoort tot de lijn Montaigne, Stendhal, Gide, Camus, Calet. Het schrijven voor Guérin is een zelfbevrijding, een bewustwording, een verantwoording van zichzelf, een noodzakelijke ontlading. Hij noemt zijn romans ook geen ‘romans’, maar heeft er andere woorden voor. Zobain en Quand vient la fin behoren tot de reeks ‘Confessions’, La Confession de Diogène tot de groep ‘mythes’ en L'Apprenti en Parmi tant d'autres feux dragen de vermelding ‘fiction’, waarmee feitelijk niets anders wordt bedoeld dan dat hij geen roman heeft willen maken van wat zo kennelijk autobiografisch is, maar dat hij voor de autobiografie een vorm heeft gezocht die indirect is en hem minder onmiddellijk engageert. Want Guérin is een autobiografisch schrijver. Quand vient la fin is een afrekening met zijn vader, jegens wie hij niet welgezind is
en die hij verantwoordelijk stelt voor zijn jeugd, in het hotelbedrijf doorgebracht en doordrenkt van wat voor hem als een soort barbaarse hardheid gelden moest. Die jeugd tot en met de volwassenheid heeft hij nauwkeurig beschreven in de ficties L'Apprenti en Parmi tant d'autres feux, de beide eerste delen van een ‘ébauche d'une mythologie de la réalité’, die er vijf zal tellen. De hiervan gepubliceerde 1200 bladzijden lijken mij het belangrijkste, dat wil zeggen het meest complete van wat Guérin tot nu toe schreef. De ‘strekking’ van deze twee boeken, die ik gemakshalve en ongetwijfeld in overeenstemming met de intentie van de auteur als een geheel beschouw, vindt men mis-