De Gids. Jaargang 113(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 350] [p. 350] Gabriël Smit Najaar Niets lieflijkers, liefste, ken ik dan in het najaarslicht te gaan met jou. De rukkende bomen staan in het einde, - alles, ieder ogenblik is afscheid, maar liefde blijft altijd een begin. De dood rondom, de dunne lege struiken, flarden van rouw, kunnen de lichtkring van onze tederheid niet ontgaan; vergankelijkheid en sterven krijgen, even opgehouden, nieuwe zin: meer dan een overgang, doortocht in een gebied waar hunkeren verwerven is en heimwee zekerheid. Zie, het is genoeg, - de bloemen vragen niet meer, vogels en wolken dragen al de glans van morgen, de melodie van het toekomende. Alle dingen herkennen de liefde en de liefde kent U, - zwijgt, keert in, aanbidt en zendt tot U haar onuitsprekelijk zingen. [pagina 351] [p. 351] gabriël smit Elegie Sommige dingen mogen niet blijven: een bloem die opengaat, een kleine vogel die zingt in het ochtendgroen, de stem van een kind dat roept in de nacht, spreidende kringen over een bosvijver, - al deze dingen mogen niet blijven. Ik weet niet waarom. Soms denk ik: misschien zijn zij te stil voor ons en dragen zij een geluk dat binnen onze dagen te weerloos is, te puur dan dat het is opgewassen tegen de jacht van het bewegende, het vallen en opstaan, altijd weer. Immers, alle bestaan zij in stilstand, rust; driftsprong, ademstoot hebben aan hun wezen geen deel, hun bewegen is niet anders dan het even zichtbaar worden van een grens, een land dat ons oog niet kent, een lied dat ons oor nooit bereiken kan dan in een ondoordringbaar zwijgen. Daarom vluchten zij zodra denken hen beroert, voor woorden trekken zij zich terug binnen hun eigen rijk: bloei zonder einde, oorsprong, open zijn, dood zonder leven, leven zonder pijn. Vorige Volgende