Prompt kwart voor vier kwam hij aan voor het huis in de Heerenstraat. Het was een deftige woning met een hoge stoep voor de deur, waarnaast een wit-marmeren bord vermeldde: Dr J. Huizing. Tandarts. Behandeling na afspraak. Maarten wipte de trap op, belde en werd opengedaan door een blond meisje met een wit schort over een bruin japonnetje. Uit de ruime vestibule kwam de frisse geur van geschrobd marmer, vermengd met die van chemicaliën hem tegemoet.
- De Heer..., begon Maarten.
- O juist, zei het meisje, dat begreep dat hij de chauffeur van de bestelde taxi was, wilt u een ogenblik wachten?
Maarten daalde de trap af en bleef bij het portier van zijn wagen staan wachten tot de Heer van Boven verschijnen zou, een vreemde spanning tot in zijn benen. Maar zodra hij hem zag in de deuropening, voelde hij zich op zijn gemak: de Heer van Boven was een en al eenvoud, hij maakte zulk een vertrouwde indruk alsof Maarten hem altijd gekend had. Hij was geen neger zoals in de film, die Maarten eens had gezien, maar een gewone Europeaan. Hij droeg geen hoed en had volle, spierwitte haren met een scheiding opzij. Hij was gekleed in een demi-saison van soepele grijze stof en had een gepolitoerde wandelstok bij zich. Toen hij de trap afkwam, zag Maarten dat hij tamelijk moeilijk liep door een stijf heupgewricht aan de rechterkant. Toen de Heer van Boven voor hem stond, was Maarten in de gelegenheid nauwkeuriger zijn gelaat te bekijken. Het was het gezicht van een oud man, maar rozig toch nog van gezondheid en zonder al te veel plooien of rimpels. De ogen waren heel licht blauw van kleur en hadden een peinzende en welwillende uitdrukking; de mond had een jeugdige vorm behouden, die aan de ene kant een beetje naar boven krulde, alsof de Heer steeds op het punt was iets te gaan zeggen. Zijn gezicht was vrij smal, evenals zijn hele figuur, hoewel hij niet mager was. Hij was van middelbare lengte.
Maarten had veel voorname heren ontmoet en gekend in zijn leven en hij wist dus wat chic was. Maar wat dat betreft spande de Heer van Boven de kroon: eenvoud, bescheidenheid en zelfbewustheid, die het kenmerk van ware adel vormen, verenigden zich, zo te zien, in zijn persoon.
Nadat de Heer van Boven zwijgend de knop van zijn wandelstok in de buurt van zijn slaap had gebracht, stapte hij in. Maarten sloot het portier, liep snel achter de wagen om en zette zich, een en al vreugde en trots achter het stuur. Hij reed beter dan ooit.
Even voorbij De Bilt draaide Maarten zich half om en vroeg: - Waar moest het zijn in Soesterberg, Heer?