De Gids. Jaargang 113
(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
A.N. Molenaar
| |
[pagina 297]
| |
ling van de begroting voor 1951 - terug en hopen, dat Gij dan in staat zult zijn te tonen, dat Gij op doortastende en efficiënte wijze, de zich thans geducht wrekende achterstand hebt ingehaald. De heer Vorrink, een der sprekers voor de P.v.d.A., heeft dit deel van 's heren Fens rede als een ‘opzegging van vertrouwen op termijn’ gekenschetst, maar daartegen had in zijn repliek de heer Fens toch bezwaar. Hij verklaarde, dat hij alleen bedoeld had te zeggen, dat de bezorgdheid zo snel mogelijk moest worden weggenomen en dat dus bij de behandeling van de begroting-1951 een der kernvragen zou moeten zijn, of er inderdaad na de ook door de Minister erkende en uit verschillende oorzaken voortspruitende ‘kwakkeltijd’ grote doortastendheid zou zijn gekomen. Het klonk wat rustiger dan in eerste termijn maar het verschilde er in wezen toch niet zo heel veel van. De V.V.D. en A.R.-sprekers hadden minder geduld. Hoewel vooral de heer Vonk in eerste termijn op enige lichtpunten wees en ook oog had voor de internationale kanten van het probleem - moest de V.V.D.-spreker bij repliek toch verklaren, dat de Minister het vertrouwen van zijn fractie verspeeld had. De V.V.D. er Korthals, en de A.R. Roosjen stonden lang stil bij het Marinebeleid, de laatste uitte zich in meer optimistische toon dan de eerste. De laatste sprak er n.l. zijn voldoening over uit, dat behoudens vertragingen van technische aard geen temporisatie in de aanbouw meer zal plaats hebben. Met betrekking tot de bescherming van de Antillen concludeerde de A.R.-spreker, dat er tot dusver aan de bescherming van dit gebied weinig was gedaan. Ja, bezorgd was ook deze spreker. Na het antwoord van de Minister verklaarde zijn partijgenoot, de heer Bruins Slot dat de Minister ten aanzien van Engeland, dat in zoverre een insulair standpunt inneemt, dat het zijn zelfstandig geconcipieerde nationale defensie intact wil laten, met een blinddoek voor de ogen rondloopt. Voorts noemde hij 's Ministers rede vaag, evasief en weinig concreet. Minister Schokking kon het er mede doen. De Christelijk-Historischen hebben hun partijgenoot de sterkste steun geboden. De heer Tilanus merkte op, dat de internationale sfeer ons defensiebeleid bepaalt. Onder die omstandigheden kan een begroting niet anders dan een momentopname zijn en zulks is niet het gevolg van aarzelen en tasten bij de Minister, maar van de ontwikkeling der internationale afspraken en besluiten. Zelfs ons gebrek aan materiaal verontschuldigde de heer Tilanus; er komt wel degelijk wat - maar erkende hij - te weinig en dat alles moet uit | |
[pagina 298]
| |
het buitenland komen. Het valt niet te ontkennen, maar een andere vraag is, of wij in het verleden niet kansen om te kopen - en goedkoper dan nu - hebben laten voorbijgaan. Voorts legde de heer Tilanus er de nadruk op, dat de Minister voor een zware taak staat, maar dat de verantwoordelijkheid voor het defensiebeleid toch bij de gehele Regering ligt. Maar het initiatief dient toch - zouden wij zeggen - van de bewindsman aan Oorlog en Marine uit te gaan. Laat dat te wensen over, dan kan geen zijner collega's dit aanvullen. De heer Vorrink, die zich over het algemeen in niet-onvriendelijke geest over 's Ministers beleid uitte, zei niettemin pijnlijke, maar ware dingen, over de overorganisatie aan het departement. Hij wees er op, dat wij nu voor een nieuwe uitbreiding van het departementale apparaat staan, welke zich naast het stafapparaat zal gaan wijden aan het z.g. ‘gezonde tegenspel’. Griezelig noemde hij de titel van een blijkbaar nieuwe functionaris: de ‘chef van de staf van de voorzitter van het chefs van staven comité’. Men vraagt zich inderdaad af of met name op het Departement van Oorlog wel de vereiste efficiency wordt betracht. De heer Vermeer noemde in de Kamer de defensie ‘een groot bedrijf’ en nu wil het ons voorkomen, dat de organisatie en het samenspel in een groot bedrijf, gunstig afsteekt bij wat het Departement van Oorlog te zien geeft. Intussen is het tot een motie van afkeuring niet gekomen en de Communisten stemden alleen tegen de begroting. Met dat al was de beslissing voor de Minister een Pyrrhus-overwinning. Te meer, omdat de heer Oud nog voor de stemming kwam verklaren, dat de afkeuring, die van V.V.D.-zijde was uitgesproken, zeker niet het beleid der beide staatssecretarissen, de heren Fockema Andreae en Moorman raakte. De heer Oud voegde er nog iets aan toe, nl. laat het Kabinet zich eens op het debat van deze week bezinnen en tot een zodanige reorganisatie komenGa naar voetnoot1 dat - en nu gebruiken wij onze eigen woorden - het gemis aan vertrouwen, waarvan in de kring der V.V.D., A.R. en K.V.P. (te zamen 53 leden) bleek, wordt weggenomen. Zou deze wenk door de heren Drees en Schokking worden verstaan? Zo was dan met enige bewogenheid de laatste week van het zittingsjaar 1949-1950 geëindigd. De Kamer heeft in dat jaar veel vergaderd en veel werk verzet. Er is ook veel blijven liggen. Inmiddels is de nieuwe zitting geopend. De Troonrede - ook ditmaal | |
[pagina 299]
| |
weer door de Koningin uitgesproken - is voor ons een grote teleurstelling geworden. Laten wij ons bezwaar duidelijk formuleren: dit staatsstuk was geen troonrede. Het was een overzicht van de economische, sociale en culturele toestand, waarin ons land verkeert en zij schetste de moeilijkheden waarvoor ons volk staat. Uit geen enkele zinsnede vernam de in en buiten het Binnenhof verzamelde menigte, wat de Regering nu ten aanzien van de recente ontwikkeling der gebeurtenissen nodig acht en welke maatregelen zij beoogt te nemen. Noch over de prijzen- en loonpolitiek, noch over meerdere armslag voor de bouwnijverheid vernamen wij iets positiefs, ja toch: de Regering heeft over het eerste onderwerp het advies gevraagd aan de Sociaal Economische Raad. Ook enige reactie op de bezorgdheid van het parlement over het defensiebeleid ontbrak. Over de nieuwste ontwikkeling in de verhouding tussen Indonesië en Nederland vernamen wij ook nu weer niets anders dan hoop! Intussen is het Kabinet met het opstellen van deze troonrede ver beneden de maat gebleven. Keuchenius heeft eens gezegd (bij het adresdebat van 1885), dat het verschil tussen een Troonrede en een begrotingsdebat is, dat de Koning (d.i. de Regering) zich in het eerste geval tot de volksvertegenwoordiging (en het luisterende volk voegen wij er aan toe) wendt, terwijl bij de behandeling van de Staatsbegroting de volksvertegentegenwoordiging tot de Regering komt. Zeer juist. En daarom dient de unieke gelegenheid, die een Troonrede biedt, te worden aangegrepen, niet om overzichten te geven of gemeenplaatsen te uiten, maar om het volk en zijn vertegenwoordigers iets - en dan liefst het belangrijkste - omtrent het toekomstige regeringsbeleid mede te delen. De Troonrede moet - wil zij zin behouden - het volk, althans wat enige hoofdpunten betreft, een beeld van het te volgen regeringsbeleid geven. (In het Juli-nummer 1950 heb ik medegedeeld, dat drie Christelijk-Historischen zich over de motie-Oud (zelfbeschikkingsrecht in Indonesië) voor de stemming uit de zaal hadden verwijderd. Men heeft er mijn aandacht op gevestigd, dat dit alleen het geval is geweest met de heer van de Wetering; de heren Kikkert en de Ruiter hadden gegronde redenen om de vergadering te verlaten.) |