Mede door de komst van een bekoorlijk dienstmeisje in den huize Bonnard, raakt Bibi verzeild in problemen van liefde, waarheid en rechtvaardigheid, die hij met zijn vader in een lang ‘diepzinnig’ gesprek onder de ogen ziet, waarna alles weer terecht komt.
Een stuk, dat niet veel om het lijf heeft. In den Haag zagen wij een bezetting, met kostelijk ensemble-spel. Paul Steenbergen als de vader-mu-zikant, stralend blijmoedig en nog steeds hartelijk verliefd op zijn vrouw, Laseur een pracht van een drinkebroer, vooral overtuigend van ontwapenende humor in de scène, waarin hij met zijn aanstaande schoonzoon ruzie krijgt over de opvoeding van zijn ongeboren kleinkinderen, Jan Retel, als de lichtzinnige oom Desmonde met zijn verzameling kousebanden. Bijzonder fijn van toets was het spel van Bob de Lange als het broze amoureuze grootvadertje. Deze acteur verstaat het, een atmosfeer om zich heen te scheppen, waarin de figuur die hij uitbeeldt tot eigen leven komt. De moeilijke rol van Bibi werd aannemelijk, soms zelfs zeer goed vertolkt door Luc van Gent, die de stormen der puberteit met zuivere accenten wist weer te geven: men zou slechts het kinderlijke hier en daar sterker willen voelen. De vrouwenrollen kwamen op het tweede plan; Elisabeth Andersen was een lieve bezorgde moeder, die haar strijd met de Bonnards waardig en met gevoel voor humor voor het voetlicht bracht.
Kort hierna zagen wij dit zelfde blijspel van de Nederlandse Comedie. De regie van Fiolet had het blijspel zwaarder accenten gegeven, mede daardoor, was het luchtige, blijmoedige karakter wat in de verdrukking gekomen. De grootvader, zowel als de vader en oom Louis werden conscientieus gespeeld, respectievelijk door Anton Burgdorffer, Han Bentz van den Berg en Johan Fiolet; wij zagen Fons Rademaker debuteren in dit gezelschap als de lichtzinnige oom Desmonde, welke rol hij met zwier vertolkte. Wat Luc van Gent in zijn uitbeelding van Bibi aan kinderlijkheid miste, werd hier door Henk van Ulsen al te nadrukkelijk gegeven; mede door zijn grime had dit figuurtje iets meisjesachtigs, waardoor sommige facetten van de opgroeiende jongen minder tot hun recht kwamen.
Het publiek reageerde met groot genoegen op dit stuk; toch blijft de toeschouwer van dit blijspel een nare smaak bij. Er wordt voortdurend ‘gespeeld’, ook de ernstige situaties zijn op effect berekend en het ogenblik waarop de drie Bonnards met opgeheven vuist hun wapenspreuk declameren behoorde meer in de operette of in de klucht thuis.
De grens tussen deze genres is moeilijk te trekken, dat bleek ook bij Nina, het blijspel van André Roussin, waarvan de Nederlandse Comedie een