De Gids. Jaargang 113(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 253] [p. 253] G. Kamphuis Kampong Kepada adikkoe jang manis Tussen Palembang en Lahat Ligt een kampong loom te dromen, Spiegelend in het trage stromen Van water naar de verre stad. De hoge pisangkruinen staan Uitgeknipt in spitse lijnen. Paalhuizen zie 'k sidderend deinen In 't beeld, als schepen er langs gaan. Daar is Tji Moena zich aan 't baden, Zwaait haar sarong over 't hoofd. Schouders rond, door zon gestoofd, Doen weelden, subaquarisch, raden. De groene oeverbossen zwijgen, Dicht, gesloten onder 't vuur: De harde zon, die uur na uur Leven vernietigt en doet stijgen. De prauwen schommelen nog wat, Als ik ben voorbij gevaren - Lang blijf ‘k naar die kampong staren Tussen Palembang en Lahat. [pagina 254] [p. 254] Het bospad Het pad langs de rivier, de oeverbossen En de waringins, die dooreengewrocht In stammenbundels, takken, wortelkrocht, Raadsels geven, die niet zijn op te lossen - Alleen lianen weten daarmee raad: Het leven wreekt zich worgend op het leven, Als takken, weerloos afgekneld, 't begeven, Versponzen tot bederf, grond voor nieuw zaad. En zwijgende in schemervocht'ge hoeken Voltrekt zich vaag-obsceen de trage strijd, Waar schimmelleven in het slijm gedijt Uit wat omhoog eens 't blauwe vuur wou zoeken. Slordig, terzijde, liggen kleine graven, Waaruit scheef oprijst 't phallische symbool. Een lome slang, daartussendoor op dool, Komt doelloos 't onbegrijpelijke staven. Vorige Volgende