| |
| |
| |
Annetje Reens-Neufeld
Architectuur in het Amerika van vandaag
De Nederlandse architect zowel als de belangstellende leek zal ongetwijfeld geregeld de verschillende tijdschriften volgen, die in Amerika op architectonisch gebied verschijnen, en bovendien in binnen- en buitenlandse bladen talloze afbeeldingen van Amerikaanse bouwwerken hebben gezien. Wij weten echter dat zulke representaties in beeld - hoe voortreffelijk ze op zichzelf ook zijn mogen - noodzakelijkerwijs onvolledig moeten zijn en daardoor dikwijls misleidend werken: wij hebben hier immers veelal te maken met zorgvuldig geselecteerde en uit hun omgeving gelichte voorbeelden, terwijl bovendien alleen het beste getoond wordt of in ieder geval dat wat als zodanig wordt beschouwd. Het ware beeld ligt daar ergens achter verscholen, maar dat te ontdekken, is niet eenvoudig; zelfs een opmerkzaam ooggetuige zal niet gemakkelijk kunnen uitmaken wat ter zake dienende is en wat niet, en welke conclusies getrokken moeten worden uit alles wat hij waarneemt.
De voornaamste factor, die het geven van een juiste indruk van de architectuur in het huidige Amerika zo moeilijk maakt, is wel de algemene vormloosheid van de bouwkunst in dit enorme land, een vormloosheid, die hoofdzakelijk veroorzaakt is door de ongekend snelle groei van zijn steden en industrie, zijn jeugdigheid ook en het daaruit voortvloeiend voortdurend tekort aan integratie van nieuw met oud. Dit tekort aan integratie en deze alom verspreide vormloosheid pleegt de Europeaan in Amerika nog al eens te ergeren; het is in feite het eerste grote contrast met zijn land van herkomst, dat hij aantreft. Wij komen deze wanordelijkheid overal in Amerika tegen, in het oosten en westen, in het noorden en zuiden, soms in gunstige zin aan de ene kant afgewisseld door onvervalste en werkelijk bekoorlijke brokjes gehandhaafde traditie - de enige plaatsen waar uitgesproken regionale verschillen voorkomen - en aan de andere kant door voortreffelijke staaltjes van hedendaagse architectuur.
Inplaats van moeizaam te trachten dit begrip ‘hedendaagse architectuur’ streng te definiëren, kan men, dunkt mij, een nauwkeuriger beeld van de
| |
| |
gesteldheid der Amerikaanse bouwkunst verkrijgen door een globale beschrijving en waardebepaling van enkele der belangrijkere architectonische uitingen, zonder te pogen deze in een al te nauw kader onder te brengen.
Wat iemand stellig op de eerste plaats in Amerika opvalt, is zijn technologie en we kunnen zelfs wel zeggen, dat de Amerikaanse cultuur op de waarachtigste zijde dáár vertegenwoordigd is waar de technologie het gelukkigst werd toegepast. De Europeaan in Amerika raakt ogenblikkelijk diep onder de indruk door de grote wegen, de dijken, de bruggen en enkele wolkenkrabbers. In de beste gevallen heeft deze zuiver toegepaste technologie een nieuwe aesthetica voortgebracht, vooral in die bouwwerken, waar machinebouwkundige voorwaarden primair waren, zoals bij sommige bruggen en bij de enorme waterwerken van de Tennesseevallei. Daar zijn, ofschoon het paradoxaal mag schijnen, de voornaamste criteria van de werkelijke architectuur: hechtheid, functionaliteit, schoonheid, tot een gelukkige drieëenheid geworden. Ingewikkelder ligt de situatie bij bouwwerken, waarop de term architectuur meer rechtstreeks van toepassing is.
De wolkenkrabber, het type bouwwerk dat tot symbool is geworden van geheel Amerika, vormt een belangrijk punt. Alle studenten in de bouwkunst zijn volledig op de hoogte van de 19e eeuwse wolkenkrabbers van de z.g. ‘Chicago school’, prachtige voorbeelden van een architectonisch zuivere bouwstijl, logisch en eenvoudig, en bizonder fraai om te zien. Kijken we echter thans in de Verenigde Staten om ons heen, dan vinden we maar een paar wolkenkrabbers, die deze ‘baanbrekers’ overtreffen of zelfs maar evenaren. Een uiterst beperkte, onzekere en troebele bouwtrant heeft zich ontwikkeld. Daarop zijn natuurlijk een paar uitzonderingen, zoals de bekende ontwerpen van Raymond Hood in New York: Daily News Building, Mc Graw-Hill Building, Rockefeller Center, die, tekortkomingen ten spijt, alle min of meer logisch en aesthetisch verantwoord zijn. Maar dit neemt niet weg dat over het algemeen de verwardheid in de wolkenkrabberbouw opvallend is. Niet in de laatste plaats zijn hier de diverse gemeentelijke bouwverordeningen schuld aan, waarin, voor elke stadswijk afzonderlijk, de hoogte van de op te trekken gebouwen, de grondoppervlakte waarop gebouwd mag worden, het aangeven van de rooilijn, enz., nauwkeurig worden voorgeschreven. Deze verordeningen zijn redelijk voor zover zij worden toegepast op gebouwen van een normale hoogte, maar hun toepassing op gebouwen, die een overdreven hoogte hebben in verhouding tot de normale straatbreedte, heeft veel
| |
| |
verwarring op architectonisch gebied tot gevolg. Dit - gecombineerd met de abominabel hoge grondprijzen - resulteert dikwijls in gebouwen, die louter mechanische en letterlijke interpretaties zijn van de opgelegde beperkingen: die dus precies het maximum toegestane grondoppervlak beslaan, het toegestane volume tot de laatste cm3 gebruiken, en aldus een verzameling van zonderlinge steenmassa's, uitsteeksels en gevelversnijdingen worden. Zo spelen economische factoren een voorname rol in de architectonische uiting.
Anderzijds is hier natuurlijk ook sprake van een manco aan wezenlijke aesthetische expressie van de structuur zèlf. In beginsel zijn daar b.v. de verticale elementen, die de horizontale verdiepingen dragen. Er zijn verschillende mogelijkheden om dat in de vormgeving uit te drukken: door de nadruk te leggen enerzijds op de horizontale of anderzijds op de verticale elementen; door beide gelijkwaardig te maken; of door een beklemtoning van de elementen van glas en steen, die het dragend skelet vullen en aan het oog onttrekken. De wolkenkrabbers van de ‘Chicagoschool’ waren volkomen logisch in hun aesthetische expressie: hier werd nadruk gelegd zowel op de verticale elementen als op de horizontale banden, gevormd door de beëindigingen van de verdiepingvloeren - waardoor de structuur prachtig tot uitdrukking kwam; zij hadden eenvoudige, goed-ontworpen ramen op iedere afdeling, zich uitstrekkend van kolom tot kolom en van vloer tot plafond.
In New York en trouwens ook overal elders in de Verenigde Staten, kan men thans zien hoe aan al die uiteenlopende opvattingen in de wolkenkrabberbouw uitdrukking is gegeven, dikwijls ook aan een combinatie hiervan. Elke overeenkomstige uiting, of we het er nu mee eens zijn of niet, is op de een of andere manier te rechtvaardigen en zal een positieve architectonische waarde hebben, zoals bijv. het geval is met Hoods volmaakt verticaal opgevat Daily News Building, en met zijn McGraw-Hill Building, waar de opvatting van een regelmatig boven elkaar stellen van de verdiepingen een horizontaal geleed gebouw tot resultaat had.
Tegenwoordig zien we echter tal van wolkenkrabbers, die voor een bepaald gedeelte een nadrukkelijk verticale structuur vertonen, terwijl in een ander gedeelte van hetzelfde gebouw het accent op de horizontale lijn van de verdiepingen is gelegd. Een andere tot mislukken gedoemde poging om tot een juiste oplossing van het vormgevingsprobleem te geraken, zien we soms in gebouwen van het z.g. ‘outer-skin type’: hier worden de kolommen zo dichtbij en toch weer zo ver van de buitenmuur geplaatst dat nutteloze hoeken ontstaan, waardoor veel bruikbare en rendabele
| |
| |
verdiepingruimte verloren gaat. ‘Penthouses’ (kleine flats, op het dak van grote gebouwen geplaatst) en de uit het dak stekende delen der luchtverversingsinstallaties en der liftmotoren zijn zelden goed opgelost; ook dat mag op rekening van een blindelingse en fantasieloze interpretatie van bouwverordeningen worden geschreven.
In dit overzicht mogen wij niet nalaten gewag te maken van het United Nations Secretariat Building als een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van de Amerikaanse wolkenkrabberbouw. Als resultaat van een diepgaande samenwerking van architecten uit diverse landen, werd het ontwerp hiertoe sterk beïnvloed door een Europese opvatting van de wolkenkrabber, zowel wat de structuur als de vormgeving betreft. Smal, lang en hoog, het skelet aan de lange zijden door een wand van aluminium en glas aan het oog onttrokken, staat het ongehinderd door nabij gelegen grote ‘buildings’ en deel uitmakend van een uiterst zorgvuldig bestudeerde gebouwengroep, aan de East River. Uit de aard van zijn ligging kon het ontwerp van Le Corbusiers wolkenkrabber - een groot gebouw met veel ruimte rondom - hier veel dichter benaderd worden dan op een andere plaats in New York mogelijk zou zijn geweest. Het is belangwekkend de gebouwengroep van de United Nations met het Rockefeller Center te vergelijken, dat, binnen en ondanks de door zijn situatie gestelde beperkingen - en het waren grote beperkingen, - als een bizonder geslaagde groep voldeed, maar waarvan de opvatting, hoe grandioos ook, in feite achterhaald is door die welke aan de United Nation Buildings ten grondslag ligt.
In laatstgenoemd complex zien wij een interessante wisselwerking tussen Europese en Amerikaanse cultuur, een wisselwerking, die, zoals wij zullen zien, ook in andere sectoren van de architectuur waarneembaar is. Dezelfde architecten - in het bijzonder Le Corbusier -, die deelnamen aan het ontwerp voor de U.N. Buildings, werden reeds op vroegere reizen door de Verenigde Staten diep getroffen, en zonder twijfel ook beïnvloed, door de Amerikaanse techniek en haar methodes, zoals andere Europese architecten, die nu in Amerika werken en leven, op hun beurt weer de Amerikaanse architectuur beinvloeden. Ofschoon het U.N. Secretariat Building nog niet eens helemaal klaar is, heeft het al, hetzij direct of indirect, als prototype gediend voor een door de firma Skidmore, Owings & Merrill voor de Lever Brothers ontworpen gebouw, dat in het centrum van Manhattan geplaatst zal worden. Dit gebouw zal slechts op een klein gedeelte van het beschikbare bouwgrondoppervlak worden opgetrokken en daardoor in een verticale beweging hoog en zonder gevelversnijdingen
| |
[pagina t.o. 200]
[p. t.o. 200] | |
Boven: Op de voorgrond links het gebouw der Verenigde Naties aan de East River, dat zijn voltooiing nadert. De beide hoogste gebouwen op de achtergrond: het Empire State Building (links) en Chrysler Building (Archief Het Parool).
Onder: Het secretariaatsgebouw der V.N. in aanbouw.
| |
| |
kunnen oprijzen, iets ongekends voor kantoorcomplexen in New York en, wat dat betreft, óók in andere steden van de V.S., waar de grond even duur is.
Wat de meeste woningcomplexen aangaat, hier treffen wij eenzelfde fantasieloosheid en architectonische vaagheid aan als die, welke de doorsnee wolkenkrabber (meestal kantoorgebouw) kenmerken. Sterk verouderde maatstaven van de onderscheiden woningautoriteiten, bouwreglementen, die bij de huidige technische ontwikkeling zijn achtergebleven, worden haast werktuigelijk overgenomen en min of meer aangepast. Er worden maar heel weinig, en dan nog vaak onbelangrijke, pogingen gedaan om de oude sleur te doorbreken en iets nieuws te brengen. Er zijn weliswaar een paar verheugende uitzonderingen op deze regel, getuige enkele projecten voor arbeiders- en middenstandswoningen, maar die zijn met een lantaarntje te zoeken. Het is dan ook op zijn minst teleurstellend, dat juist nu er een groot aantal flat- en kantoorgebouwen moet worden opgetrokken, nu er dringend behoefte aan is, deze gunstige gelegenheid tot een algemeen réveil in de architectuur de kans loopt gemist te worden. Het moet natuurlijk gezegd: de kwestie is verre van eenvoudig; tal van andere factoren dan louter en alleen architectonische spreken hier mee, bijv. economische en sociale problemen, vraagstukken betreffende de ‘planning’ ook, waarop reeds door tal van vooruitziende ‘planners’ en sociologen gewezen is, maar waaraan door hen die er rechtstreeks mee te maken hebben, tot nog toe te weinig aandacht is besteed.
Een positiever beeld verschaffen ons de gebouwen van geringere afmetingen, zoals winkels, scholen, kleine verenigingscentra, kleinere fabrieken en vrijstaande woningen. Ofschoon ook hier over het algemeen goede gebouwen eerder uitzondering dan regel zijn (en waar, strikt genomen, is dat niet zo?) schijnt er hier toch een consequente uitdrukkingswijze op te komen, voortgebracht door een bepaalde Amerikaanse traditie en door de moderne Europese traditie beïnvloed en gewijzigd. Op dit punt vindt overal in Amerika een gestage ontwikkeling plaats, die toont op welk een jonge, frisse en dikwijls vernuftige wijze de architectuur opnieuw wordt benaderd. De ontwikkeling van nieuwe materialen, versneld door onderzoekingswerk tijdens de oorlog en vergemakkelijkt door een geweldige productiecapaciteit, zijn hier van grote invloed geweest. Zowel in commerciële- als in woningarchitectuur wordt in steeds toenemende mate gebruik gemaakt van verschillende materialen. Deze opleving, die zeker wel als een ‘beweging’ mag worden gekenschetst, loopt parallel met een dergelijke ontplooiing in Europa en zal de Nederlandse architect ongetwijfeld
| |
| |
als zodanig bekend zijn. Gedeeltelijk was dit een gevolg van een nieuw opkomend regionalisme (wat betreft Zwitserland en Skandinavië is dit al bizonder duidelijk), gedeeltelijk ook een reactie op een al te stugge interpretatie van de z.g. ‘internationale stijl’ van de twintiger jaren. Een grote mate van vrijheid is vooral te onderkennen in de ontwerpen voor warenhuizen en winkels, waar de vrije creativiteit niet belemmerd werd door bouwbeperkingen, die reeds zo dikwijls de vooruitgang in de architectuur tegenhielden.
Dat deze gang van zaken hier en daar wel leiden moest tot barokke uitwassen en een misverstaan van het karakter der materialen, was te verwachten, en we zien ook inderdaad tal van voorbeelden van een slechte moderne barok, resultaat van nabootsing en verkeerde interpretatie in plaats van oorspronkelijke creatie. Zo zijn een aantal ‘cliché's’ in gebruik geraakt, die steeds maar weer gebezigd worden en die het begin zijn van een nieuw eclecticisme. Dit is vooral het geval bij ontwerpen voor warenhuizen, hoewel een bepaalde vorm van dit eclecticisme ook af en toe een onderkomen in de woningbouw heeft gezocht èn gevonden, - iets dat iedereen die de Amerikaanse bladen voor bouwkunst aandachtig leest, dadelijk kan vast stellen.
Daartegenover staat echter veel goeds. Er is een toenemende helderheid in de plattegrond-plannen, een grotere ‘warmte’ (gevolg van een gevoelig combineren van diverse materialen), een steeds groeiend en duidelijk uitdrukking geven aan de functies van de woning. Er liggen over Amerika een flink aantal prachtige moderne huizen verspreid, waarvan vele door jonge, buitenslands vrijwel onbekende architecten werden ontworpen; een flink aantal, hetgeen niet wegneemt dat ze moeten worden ‘opgespoord’: op een autotochtje door het platteland komt men ze zeker niet zo maar toevallig tegen.
Tal van invloeden zijn in deze woningen merkbaar. Op vele heeft een Frank Lloyd Wright zijn stempel gedrukt. Deze architect, die zich in Europa vormde, kreeg later grote invloed op enkele Amerikaanse architecten, een invloed, die zich in een gedeelte van de jonge architectengeneratie voortzet. Globaal gezien, is dus de invloed van Europa wel zeer beslissend geweest en zijn bouwmeesters als Gropius, Breuer, Neutra en Mies van der Rohe direct en indirect verantwoordelijk voor vele nieuwe richtingen, speciaal wat de woningbouw betreft.
Er is ongetwijfeld een opvallende eensluidendheid op dit gebied van de architectuur, zowel in ontwerp als in constructie. Hout, vaak gecombineerd met bak- of natuursteen, is in Amerika, evenals een paar honderd
| |
| |
jaar geleden, nog altijd het dominerend woningmateriaal, terwijl bovendien de constructiemethoden voor dit materiaal grotendeels genormaliseerd zijn. Het is merkwaardig om te zien, hoe ondanks radicale nieuwigheden inzake plattegrond, gevelconceptie en de opvatting zèlf van het huis, de constructiemethoden fundamenteel dezelfde gebleven zijn, afgezien dan van een paar experimentele huizen en van enkele pre-fabricatie methoden, die gedurende de oorlog zijn toegepast en nog wel eens gebruikt worden, maar die geen schijn van kans maken om algemeen aanvaard te worden of zelfs maar in enige mate de constructie van de moderne woning te beïnvloeden.
Het skelet bestaat nog steeds uit houten stijlen van 5 × 10cm met hart op hart 45cm tussenruimte, aan de buitenzijde gedekt met een diagonaal aangebracht bebording en daarover een of andere afwerklaag; de binnenzijde is of gepleisterd of voorzien van een beschieting met hout of board. Gordingen en balken zijn van hout, uitgezonderd daar waar een noodzakelijk geringere hoogte het gebruik van ijzer voorschrijft. Natuurlijk zijn ook hier een paar uitzonderingen, maar die zijn gering in aantal tegenover de overstelpende meerderheid als hierboven beschreven. Deze uniformiteit in bouwmaterialen geeft in sommige streken, met name in Nieuw Engeland, een merkwaardige overeenkomst te zien tussen de prachtige, charmante huizen uit de koloniale tijd en de moderne behuizingen.
Een andere, al min of meer genormaliseerde, of toch in ieder geval algemene werkwijze kenmerkt zich in de eerste plaats door een verwarmingssysteem, waarbij een uitgebreid leidingennet - in elke vloer of zoldering aangebracht - door middel van stoom of heet water voor een bizonder gelijkmatig gedistribueerde warmte zorgt; verder door een overvloedig gebruik maken van glas aan de zuidzij, speciaal in de woonkamer; door een groot dakoverstek aan die kant; door een steeds eenvoudiger wordend plan gelijkvloers waarin de keuken meer en meer deel van de woonruimte wordt, hiervan slechts gescheiden door tegen het plafond aangebrachte kastjes en een vrij in de ruimte stekend aanrecht; door een vrijstaand openhaardvuur, enz.. Dit alles vloeit op een logische wijze voort uit de levensfuncties van een normaal gezin: ouders en een paar kinderen, geen kinderjuffrouw of dienstmeisjes dat intern is, waar de moeder dus zelf voor het eten zorgt en op de kinderen past.
Het goede moderne huis in het oosten en dat in het westen hebben veel gemeen; de voornaamste en niet erg fundamentele verschillen - zoals een meer open plan in Californië en Florida, een in deze streken ook veelvuldiger gebruik maken van binnenplaatsen en directe toegang tot de woon- | |
| |
kamer - worden eigenlijk alleen door het klimaat voorgeschreven. Het algemene karakter, de algemene verschijningsvorm en de voornaamste kenmerken van de plattegrond zijn eigenlijk door het hele land dezelfde. De vernieuwingen van plattegrond en algemeen ontwerp, zijn zonder twijfel gunstig en noodzakelijk, maar in zulk een algehele evolutie schuilt het gevaar voor een blindelings accepteren van bepaalde kenmerken als toepasselijk op letterlijk dan ook ieder op zichzelf staand geval, voor een blindelingse imitatie ook van bepaalde aesthetische kenmerken om deze aldus tot cliché's te maken, voor een overdreven beklemtoning tenslotte van de algemene verschijningsvorm om deze cliché's weer op te vangen, met als resultaat een huis dat niet aan bewoonbaarheid noch aan architectonisch schoon gewonnen heeft. Een nauwgezet en tegelijk krachtig hanteren van aesthetische wetten kan een gebouw tot een bouwwerk maken, worden deze wetten echter, bij wijze van spreken, bovenop de structuur geplaatst, dan krijgen we te maken met een loze en losgeslagen aesthetiek. Wie een oordeel wil vellen over sommige Amerikaanse huizen ziet zich vaak voor de moeilijkheid geplaatst waar precies de grens tussen ja en nee te trekken, vooral als men beu begint te worden van een bepaalde architectonische vorm en men er niet zeker van is of die nu tegen staat omdat men hem al zo vaak heeft gezien dan wel omdat hij inderdaad en objectief niet goed is. Maar al met al - en zonder ons in specifieke voorbeelden of op specifiek vakterrein te willen begeven - kunnen wij toch vaststellen dat langzaamaan iets als architectonisch ‘fatsoen’ begint te ontstaan en dat er zelfs veel
interessant pionierswerk wordt verricht.
Ook op het gebied van de ‘speculatieve’ woningbouw is een steeds groeiend aantal knappe moderne architecten bezig aan het ontwerpen van woonblokken. Op dit terrein immers zijn de meeste huizen nog steeds middelmatig of slecht, gelijkelijk van in- en exterieur. Hun vervaardiging is hoofdzakelijk gebaseerd op methoden van moderne massa-productie, hun ontwerp daarentegen wordt voornamelijk bepaald door een soort namaak ‘traditionele stijl’, zodat de meeste speculatief gebouwde huizen (en trouwens ook een groot deel van de particuliere) nog steeds te voorschijn komen in de ‘colonial’ - of ‘Cape-God’-trant of in andere zogenaamde ‘stijlen’.
De Nederlander die voor het eerst in Amerika komt, heeft zonder uitzondering critiek op de wanstaltigheid van de buitenwijken der Amerikaanse steden. Dit dubbelzinnige beeld van mooi en lelijk is typerend voor de architectuur in de V.S. De algemene indruk die iemand op een reis door het land ontvangt, is maar al te dikwijls een bizonder troosteloze,
| |
| |
niet in de laatste plaats door de vormloosheid van de grote èn kleine steden, van de dorpen ook (met curieuze uitzonderingen zoals in verschillende mooie streken van Nieuw Engeland), en van het kwalijke panorama der voorsteden. Afmetingen en uitgestrektheden zullen de Europeaan in Amerika wellicht overdonderen en hogelijk imponeren, maar hij zal vaak vergeefs om zich heen zien naar een bekoorlijk hoekje, terwijl hij het thuis zal vinden waar hij ook kijkt.
Een uiterst belangrijke ontwikkeling heeft Amerika de laatste tien jaar doorgemaakt op het gebied van het meubelontwerp, een ontwikkeling die gericht werd door de mogelijkheden en de eisen van de massa-productie. De stand van zaken in Europa op dit punt was vóór 1940 ongetwijfeld superieur aan die in Amerika: wat er toen in de V.S. aan goeds te krijgen was, was grotendeels Europese import of imitatie van het Europese product, met name van het Skandinavische en Duitse. Omstreeks 1939-'40 kwam hier echter verandering in: om nieuwe onderzoekingen op dit gebied te stimuleren schreven musea, fabrikanten en meubelzaken wedstrijden uit. Dat gaf de eerste stoot. Sindsdien heeft zich een totale omwenteling om het gebied van het in massa-productie machinaal vervaardigde, doch aesthetisch verantwoorde meubel voltrokken en werd er met gedurfde nieuwe constructiemethoden een begin gemaakt.
Tal van daarbij betrokken ontwerpers zijn architecten en ook het werk van niet-architecten ontwerpers blijkt grote kwaliteiten te bezitten in het overkoepelend architectonisch geheel. De belangrijkste en meest oorspronkelijke onderzoeker op dit terrein is zonder twijfel Charles Eames, een jong architect uit Californië, die in samenwerking met Eero Saarinen, in 1940 op de expositie van de Museum of Modern Art-wedstrijd series stoelen tentoonstelde, die sindsdien alom door het publiek zijn geaccepteerd, en die de grondslag vormden voor Eames' verdere onderzoekingen en ontdekkingen. Gebogen gelijmd hout, een soort triplex-techniek die tijdens de oorlog door onderzoekingen op luchtvaartgebied geperfectionneerd is; draagconstructies van dunne stalen buizen; het electronisch lassen van rubber, staal en hout, en tal van andere technische nieuwigheden, hebben voor de meubelarchitectuur nieuwe perspectieven geopend en zijn sindsdien door tal van jonge vooruitstrevende ontwerpers geaccepteerd. Op de recente meubeltentoonstelling in het Museum of Modern Art in New York waren vele nieuwe verrassende ontwerpen te zien, uitgevoerd in materialen als gebogen plastic, sponsachtig plastic (voor bekleding), gebogen plaatmetaal, het boven reeds genoemde gebogen ‘vlieg-tuig-triplex’ en het meer conventionale z.g. ‘verlijmde’ triplex of multi- | |
| |
plex. De grootste vorderingen blijken gemaakt in de ontwerpen voor stoelen. Enkele van deze prijsgekroonde werkstukken zijn thans in het hele land voor practisch elke beurs bereikbaar; de z.g. ‘Eames-chair’, die een paar jaar na de wedstrijd van 1940 werd ontworpen, is niet alleen als meubelstuk maar ook als ‘begrip’ overal ingeburgerd en is in practisch alle openbare gebouwen, warenhuizen, winkels en ook in vele woningen reeds een onmisbaar gebruiksvoorwerp geworden. Eames' meubelen hebben grote invloed gehad op de gehele Amerikaanse woninginrichting,
en hebben bovendien de publieke smaak, die voordien grotendeels uitging naar het slechte en middelmatige meubel, een flink eind in de goede richting gestuwd.
Tegelijk met deze Amerikaanse ontwikkeling valt een stijgende interesse voor Europees werk te signaleren, zowel wat de zuivere architectuur als wat de woninginrichting betreft. Europese met de hand vervaardigde producten worden meer en meer geëxposeerd en verkocht; de belangstelling hiervoor is zeer groot en ze laten dan ook niet na de Amerikaanse ontwerpen te beïnvloeden. Moderne Europese ontwerpen op het gebied van de architectuur, het meubelontwerp, de textiel en de ceramiek worden door de Amerikaan zeer bewonderd, niet in het minst als hij iets van het beste Europese werk uit de periode 1920-'30 ziet, dat dikwijls, ook naar goede huidige Amerikaanse maatstaven gemeten, zeer vooruitstrevend is op het punt van sierlijkheid en vindingrijkheid. Dat het interieur een integrerend bestanddeel vormt van het architectonisch geheel ontdekte men in Europa niet alleen eerder dan in Amerika, maar werd in de oude wereld ook op een intensere wijze gerealiseerd. Amerika heeft hier veel in te halen en is dit proces van ‘inhalen’ nog niet te boven. Daarom is het goed, dat Amerika - juist nu het middenin zijn eigen vitale architectonische ontwikkeling staat - zich bewust is dat het nog steeds veel leren kan van het oude continent. Grote Europese vernieuwers als Gropius, Breuer, Neutra en Mies van der Rohe spreken nog steeds een krachtig woord mee in de meeste Amerikaanse bouwkunstige uitingen. In hun onderscheiden posities (Gropius is leider van de Graduate School of Architecture in Harvard, Van der Rohe van de afdeling Architectuur van het Illinois Institute of Technology) hebben zij een directe invloed op vele aankomende architecten. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat als resultaat van deze opleiding een volkomen nieuwe school van ontwerpers is ontstaan, die in haar opvattingen sterk contrasteert met de kleine maar haast fanatieke groep van Frank Lloyd Wrights volgelingen, die - na een leertijd in Taliesin, Wrights ‘hoofdkwartier’ - de
wereld intrekken om de ideeën van deze ‘grand old man’ te
| |
| |
verkondigen en in praktijk te brengen. Frank Lloyd Wright zelf werkt ondertussen rustig verder en is nog steeds het onderwerp van felle debatten. Zijn recente gebouwen en geprojecteerde gebouwen worden afwisselend hartstochtelijk verdedigd en even hartstochtelijk aangevallen. Zijn vormen beginnen meer en meer barok te worden en veel vakmensen staan dan ook zeer sceptisch tegenover zijn recent extreem gebruik van de cirkelvorm, zoals deze bijv. door hem werd toegepast in zijn Kump Jewelry Store in Los Angeles. De bekende, onlangs overleden architect Eliel Saarinen, die een groot vriend van Wright was, zei eens over hem: ‘He is always Frank, but is he always Wright?’ In het bizonder mogen we ons dit wel afvragen van een paar van zijn discipelen (een andere benaming is er eigenlijk niet voor hen), die zijn vormen hebben overgenomen zonder ze te begrijpen en zonder ook een voldoende breed begrip van de architectuur te hebben; die dus op deze manier wild romantische gebouwen creëren, Welke zij met een volledig voorbijzien van bepaalde fundamentele begrippen als ‘organisch’ betitelen zonder daarbij evenwel aandacht te schenken aan elementaire noodzakelijkheden als beschutting of geluidsisolatie. Mies van der Rohe heeft trouwens de laatste tijd ook heel wat critiek te verduren. Zijn aanwending van het ornament is dan ook tamelijk schokkend voor wie vooral het onbuigzame, haast puriteinse karakter van zijn vroeger werk bewonderde. Gropius' en Breuers creaties ondergingen eveneens heel wat veranderingen sinds zij naar Amerika kwamen, maar per slot is het werk van geen enkel architect gebaat bij statiek. Hun grondprincipes zijn echter - ondanks een zekere getemperdheid en een ruimer gebruik van verschillende materialen - goeddeels onveranderd gebleven en oefenen nog steeds grote invloed uit. De traditie van het Bauhaus wordt voortgezet op het Chicago Institute of Design (indertijd onder de naam New Bauhaus
opgericht), dat oorspronkelijk onder leiding stond van Moholy-Nagy en na diens dood werd overgenomen door Chermayeff. Het Institute of Technology zal er eerlang mee worden verenigd.
De invloed van de Europese meesters en van het vooruitstrevende Amerikaanse element is niet zonder effect gebleven op de Amerikaanse onderwijsinrichtingen voor bouwkunst, waar tot voor een jaar of tien nog steeds gedoceerd werd volgens een verouderd systeem, dat hoofdzakelijk gebaseerd was op een soort gemoderniseerde Beaux Arts-opvatting. Tal van vooraanstaande bouwmeesters, zowel Amerikaanse als Europese, worden tegenwoordig geregeld als ‘critisch toehoorder’ op de meeste scholen uitgenodigd en langs deze onofficiële weg wordt veel bijgedragen tot de verspreiding van een goed begrip van de moderne architectuur.
| |
| |
In een kort overzicht als dit was het uiteraard ondoenlijk een volledig beeld te geven. Door echter van de voornaamste stromingen en de verschillende invloeden te gewagen, hoop ik in ieder geval een aanduiding te hebben kunnen geven van de huidige stand van zaken op architectonisch gebied in de Verenigde Staten. We zien dan dat, alle negatieve aspecten ten spijt, er in Amerika althans een gezonde gestage ontwikkeling in de hedendaagse bouwkunst bestaat; een ontwikkeling, die het waard is aandachtig gevolgd te worden en die, ofschoon zij veel aan Europa te danken heeft, op haar beurt de Europese architectuur zal kunnen verrijken.
(Vert. Gerrit Kouwenaar)
|
|