| |
| |
| |
Truman Capote
Meneer misère
Het geklik van haar hoge hakken op de marmeren vloer van het portaal deed haar denken aan het tinkelen van ijsblokjes in een glas en ze was er van overtuigd, dat de bloemen, de herfstchrysanten in de vaas bij de deur, uiteen zouden vallen, versplinteren, tot bevroren stof, als men ze aanraakte. Toch was het warm in het huis, zelfs enigszins te warm, maar koud - Sylvia huiverde - koud als de sneeuwige leegten in het gezicht van de secretaresse: juffrouw Mozart, van top tot teen in het wit, alsof ze verpleegster was. Misschien was ze het werkelijk; dat zou natuurlijk het antwoord kunnen zijn: Meneer Revercomb, u bent krankzinnig en dit is uw verpleegster; ze dacht er even over na: och, neen. En nu bracht de huisknecht haar sjaal. Zijn schoonheid trof haar: slank, vriendelijk, een neger met een vlekkerig gezicht en rode, onnadenkende ogen. Toen hij de deur open deed, verscheen juffrouw Mozart; men hoorde het droge geruis van haar uniform in de hal. - Wij hopen dat u terug zult komen, zei ze en ze overhandigde Sylvia een verzegelde enveloppe. - Meneer Revercomb was er buitengewoon mee in zijn schik.
Buiten daalde de schemering als een wolk blauwe vlokken en Sylvia liep de stad door, langs de novemberstraten, tot ze kwam aan het stille gedeelte van de Vijfde Avenue. Daar was het dat ze de ingeving kreeg, door het park naar huis te wandelen: bijna een uitdaging, want Henry en Estelle, die altijd de nadruk legden op hun ervaring als stedelingen, hadden wel honderd keer gezegd - Sylvia, je hebt er geen idee van hoe gevaarlijk het is, in het donker door het park te lopen. Je weet wat er met Myrtle Calisher is gebeurd. Je bent hier niet in Easton, liefje! Ja, dat zeiden ze ook. Altijd. God, ze werd er onpasselijk van. Maar wie kende ze anders in New York, afgezien van de paar typistes bij Snug Fare, een firma in ondergoederen waar ze voor werkte? O, het zou wel gaan als ze niet met hen samen hoefde te wonen, als ze ergens een kleine kamer voor zichzelf kon bemachtigen. In dat, van voor tot achter met sits beklede, appartementje kreeg ze soms neiging hen allebei wat aan te doen. Waar- | |
| |
om was ze naar New York gekomen? Wat ook de reden geweest mocht zijn - en die werd inderdaad vaag - ze had Easton in de eerste plaats verlaten om Henry en Estelle van zich af te schuiven. Estelle kwam ook uit Easton, een stad ten noorden van Cincinnati. Zij en Sylvia waren samen opgegroeid. De voornaamste moeilijkheid met betrekking tot Henry en Estelle was, dat zij op zo martelende wijze lieten merken dat zij getrouwd waren: Fijnerd-Kleinerd, Bopsie-Topsie! en alles had een naam: de telefoon heette Tillie Tinkel, de sofa Onze Nel, het bed Grote Beer; ja, en wat te zeggen van de handdoek-van-Hondje en het kussen-van-Klontje! Genoeg om je stapelgek te maken. - Stapelgek, zei ze hardop, het stille park dempte de klank van haar stem. Het was nu heerlijk en ze had gelijk dat ze hier was gaan wandelen, met de wind die door de takken voer en met de witte ballons, de pas ontstoken lampen, die hun licht wierpen over de krijttekeningen van kinderen: rose vogels, blauwe pijlen,
groene harten. Maar eenklaps verschenen er - als een paar obscene woorden - twee jongens op het pad. Grijnzend, met puistige gezichten, rezen zij op uit de schemer als dreigende vlammen en toen Sylvia hen passeerde, voelde zij het schroeien door haar heen, alsof zij langs vuur streek. Zij draaiden zich om en volgden haar langs een verlaten sportveld; een van de twee ging met een stok tak-tok-tak-tok langs de ijzeren spijlen van een hek, de ander floot. Die twee geluiden pakten zich om haar samen als het geraas van een naderende locomotief en toen een van de jongens lachend riep - Heidaar, waarom zo'n haast? hapte zij naar adem. - Niet doen, dacht zij en zij was voornemens haar tasje weg te gooien en het op een lopen te zetten.
Op dat ogenblik kwam een man, die zijn hond uitliet, een zijpad af en zij zorgde er voor vlak achter hem te blijven, tot aan de uitgang. Zouden Henry en Estelle zich niet opgelucht voelen, zouden ze niet van: we-hebben-het-je-wel-gezegd doen, als ze het hun ging vertellen? En wat meer is, Estelle zou het naar huis schrijven en in minder dan geen tijd zou heel Easton er van gonzen: datze in het Central Park verkracht was. Het laatste stuk van haar weg schold ze op New York: de anonimiteit, de kostelijkste verschrikking die je hier deelachtig werd; en dan de pratende afvoerpijpen, het licht dat de hele nacht branden bleef, de onophoudelijke voetstappen, de tunnel van de ondergrondse, de genummerde deur (3C).
- Sssst, liefje, zei Estelle, die haar uit de keuken tegemoet sloop. - Bopsie is zijn huiswerk aan het maken. Het was waar ook, Henry - die aan de Columbia-universiteit rechten studeerde - zat in de huiskamer over zijn boeken gebogen en Sylvia trok, op verzoek van Estelle, haar schoenen uit en liep op haar tenen het vertrek door. Eenmaal op haar kamer, wierp
| |
| |
ze zich op het bed en legde haar handen tegen haar ogen. Was het werkelijk gebeurd vandaag? Waren juffrouw Mozart en meneer Revercomb werkelijk aanwezig in het hoge huis aan de 87ste Straat?
- Zo, liefje, en wat is er vandaag allemaal gebeurd? Estelle was binnen gekomen zonder te kloppen.
Sylvia steunde op haar elleboog. - Niets. Ik heb alleen zeven en negentig brieven getikt.
- Waarover, liefje? vroeg Estelle, die de haarborstel van Sylvia gebruikte.
- Mijn God, wat denk je? Snug Fare - de beste onderbroeken voor onze leiders van Wetenschap en Industrie.
- Lieve help, kind, wees niet zo knorrig. Ik begrijp soms niet wat er met je aan de hand is. Je bent zo humeurig. Hè, waarom neem je niet eens een nieuwe borstel, deze zit vol haren...
- Bijna allemaal van jou...
- Wat zei je?
- Niets.
- O, ik dacht dat je wat zei. Maar heus, ik zou willen dat je niet meer naar dat kantoor hoefde en niet elke dag humeurig en naar thuis kwam. Ik heb het gisteravond nog tegen Bopsie gezegd en hij was het voor de volle honderd procent met mij eens; ik zei - Bopsie, ik vind dat Sylvia moest trouwen: een meisje dat zo op van de zenuwen is, moet haar spanningen ergens kwijt kunnen. Er is geen enkele reden waarom je het niet zou doen; ik bedoel, je bent niet mooi in de gewone zin van het woord, maar je hebt prachtige ogen en je kijkt echt intelligent en oprecht de wereld in. Jij bent net het soort meisje dat elke man met een titel graag hebben wil. En ik neem aan dat je toch ook wel eens zou willen... eh... kijk eens hoe ik veranderd ben, sinds ik met Henry getrouwd ben! Voel je je niet verlaten, als je ziet hoe gelukkig wij zijn? Ik kan je zeggen, liefje, dat er niets heerlijkers bestaat dan 's nachts in bed te liggen met de armen van een man om je heen en...
- Estelle! Om godswil! Sylvia zat plotseling rechtop in bed, de toorn als rouge over haar wangen. Maar een ogenblik later beet ze op haar lip en sloeg haar ogen neer. - Het spijt me, zei ze - het was niet mijn bedoeling zo uit te vallen. Ik zou alleen willen, dat je zulke dingen niet zei.
- Het is niets, zei Estelle en ze glimlachte dom en beteuterd. Ze liep op Sylvia toe en kuste haar. - Ik begrijp het, liefje. Het komt alleen omdat je doodop bent. En ik wed dat je niet eens iets te eten hebt. Kom mee naar de keuken, dan maak ik roereieren voor je.
Toen Estelle de eieren voor haar neerzette, bekroop Sylvia een gevoel
| |
| |
van schaamte. Ten slotte probeerde Estelle aardig voor haar te zijn en in een poging om alles te verklaren, zei ze daarom: - Er is iets gebeurd vandaag.
Estelle ging tegenover haar zitten met een kop koffie en Sylvia hernam: - Ik weet niet goed hoe ik het vertellen moet. Het is heel raar. Maar... enfin, ik lunchte vandaag in de Automat en moest mijn tafeltje delen met drie mannen. Ik had even goed onzichtbaar kunnen zijn, want zij praatten over de intiemste dingen. Een van de mannen vertelde, dat zijn vriendin een baby moest krijgen en hij wist niet waar hij het geld vandaan moest halen om er iets aan te doen. Daarop vroeg een van de anderen waarom hij niet iets verkocht. Hij antwoordde, dat hij niets te verkopen had. De derde (hij had een zeer beschaafd uiterlijk en zag er niet uit alsof hij bij de anderen hoorde) zei toen, dat hij wel degelijk iets te verkopen had: dromen. Zelfs ik lachte, maar de man schudde het noofd en zei heel ernstig, dat het echt waar was, de tante van zijn vrouw, juffrouw Mozart, werkte bij een rijk man die dromen kocht - in de regel nachtdromen - van iedereen. En hij schreef de naam en het adres van die man op een kaartje en gaf het aan zijn vriend; maar deze liet het gewoon op tafel liggen: hij vond het al te gek, zei hij.
- Ik ook, zei Estelle, niet geheel zonder reden.
- Ik weet het niet, zei Sylvia. Ze stak een sigaret op. - Maar ik kon het niet uit mijn hoofd zetten. De naam op het kaartje was A.F. Revercomb en het adres was in de 78ste Straat. Ik had er maar even naar gekeken, maar het was... Ik weet het niet, ik scheen het niet te kunnen vergeten: het begon me hoofdpijn te bezorgen. Daarom ging ik vroeg weg van kantoor...
Langzaam en met nadruk zette Estelle haar koffiekop neer. - Luister 'ns, liefje, je wilt me toch niet vertellen dat je naar die idioot, die Revercomb toe bent gegaan?
- Het was niet mijn bedoeling, zei ze, ogenblikkelijk op haar hoede. Het was verkeerd geweest haar dit te gaan vertellen, bedacht ze nu. Estelle had geen verbeelding; ze zou het nooit begrijpen. Haar ogen vernauwden zich, zoals altijd als ze een leugen verzon. En ik heb het ook niet gedaan, zei ze droog. - Ik ben wel op weg gegaan, maar toen besefte ik hoe dwaas het eigenlijk was en ben ik maar wat gaan wandelen.
- Dat was verstandig van je, zei Estelle en ze begon de borden in de gootsteen op te stapelen. - Stel je eens voor wat er had kunnen gebeuren. Dromen kopen! Wie heeft er ooit van gehoord? O, o liefje, je ziet wel dat je hier niet in Easton bent.
| |
| |
Voor ze zich ter ruste begaf, nam Sylvia een slaappoeder, iets wat ze zelden deed. Maar ze wist dat ze anders geen oog dicht zou doen, niet nu haar geest zo hevig werkte. Daarna overviel haar een merkwaardig gevoel van droefheid, een besef of ze iets verloren had, of zij het slachtoffer was geweest van een echte of zelfs van een morele diefstal, of de jongens die zij in het park tegen was gekomen, haar inderdaad (zij draaide eensklaps het licht aan) haar tasje ontrukt hadden. De enveloppe die juffrouw Mozart haar overhandigd had: hij zat in haar tasje en ze had hem tot op dit ogenblik vergeten. Ze scheurde hem open. Er zat een velletje blauw papier in, om een bankbiljet gevouwen; op het papier stond: Honorarium voor één droom: $ 5. En nu geloofde ze het; het was waar, ze had meneer Revercomb een droom verkocht: kon het eenvoudiger? Ze lachte even toen ze het licht weer uit deed. Als ze maar tweemaal in de week een droom kon verkopen, wat zou ze dan niet allemaal kunnen doen: een kamer, helemaal voor zich alleen, dacht ze, weg zakkend in de slaap; rust wapperde als het schijnsel van vuur over haar heen en het ogenblik kwam dat ze nog slechts vaag verlichte lantaarnplaatjes zag, dieper steeds dieper. Zijn lippen, zijn armen: in elkaar geschoven, dalend; verstoord wierp ze de dekens van zich af. Waren deze koude mannenarmen de armen waar Estelle over gesproken had? De lippen van meneer Revercomb streken langs haar oor, toen hij ver voorover leunde in haar slaap: - Vertel het me, fluisterde hij.
Eerst een week later ging ze weer naar hem toe, op een zondagmiddag in het begin van december. Zij had de flat verlaten met de bedoeling een film te gaan zien, maar op een gegeven moment bevond zij zich - alsof het gebeurd was zonder dat zij het wist - op de Madison Avenue, twee blokken van het huis van meneer Revercomb. Het was een koude dag met een zilverige lucht en windstoten, scherp en hakerig als stokrozen. In de uitstalkasten glinsterden de ijskegels van kerstmisversieringen op heuvels van namaaksneeuw; het maakte Sylvia triest, want zij haatte feestdagen, omdat ze zich dan het eenzaamst voelde. In een van de etalages trof haar een schouwspel dat haar stil deed staan. Het was een levensgrote, mechanische kerstman; hij sloeg zich op de buik en schokte voor- en achteruit in een aanval van electrische vrolijkheid: je kon door het dikke spiegelglas heen zijn uitbundige, gillende lach horen. Hoe langer zij er naar keek, hoe boosaardiger hij haar voorkwam; huiverend draaide zij zich ten slotte om en liep de straat in waar meneer Revercomb woonde. Het was, van buiten af gezien, een gewoon herenhuis, misschien iets minder verzorgd, minder indrukwekkend dan de andere, maar toch betrek- | |
| |
kelijk voornaam. Verdorde klimopranken kronkelden zich om de glas-inlood ramen en hingen als de vangarmen van een poliep boven de deur. Aan weerszijden van die deur stonden kleine stenen leeuwen met blinde, verweerde ogen. Sylvia haalde diep adem en belde aan. De bleke, innemende neger van meneer Revercomb herkende haar en schonk haar een hoffelijke glimlach.
Bij haar vorige bezoek was het vertrek, waarin zij haar audiëntie bij meneer Revercomb had afgewacht, leeg geweest. Ditmaal waren verscheidene mensen aanwezig, vrouwen van onbepaalde leeftijd en een uiterst zenuwachtige jongeman met ogen die dansten als muggen. Was dit een groep patiënten in de wachtkamer van een dokter geweest - want daar leken zij op - men zou hem ofwel voor een aanstaande vader ofwel voor een slachtoffer van St. Vitus gehouden hebben. Sylvia zat vlak naast hem en zijn onrustige ogen ontkleedden haar snel. Wat hij daarbij te zien kreeg, hem bizonder weinig te boeien en Sylvia voelde zich opgelucht, toen hij zijn aandacht weer bepaalde tot zijn eigen zenuwtrekkingen. Langzamerhand begon ze echter te merken dat de aanwezigen haar met intense belangstelling gadesloegen; in het vege, weifelende licht van de overvolle kamer waren hun blikken harder dan de stoelen waarop zij zaten, en een van de vrouwen nam haar waarlijk meedogenloos op. Zij zat een halsbont vol vlooienbeten te strelen, alsof zij trachtte een schepsel te temmen dat eensklaps met ontblote slagtanden op kon springen, en ondertussen zette haar blik de aanval voort, tot de aardschokkende voetstappen van juffrouw Mozart in de hal weerklonken. Als een verzameling verschrikte scholieren richtte de groep, die nu weer in afzonderlijke individuen uiteenviel, zijn aandacht onmiddellijk op haar. - U, meneer Pocker, zei juffrouw Mozart beschuldigend, - u bent aan de beurt! En meneer Pocker volgde haar handenwringend en met dansende ogen.
Toen begon het te regenen, de weerkaatsing van het regenwater dat langs de ruiten liep, beefde op de wanden en de jonge huisknecht van meneer Revercomb sloop het vertrek binnen, pookte het vuur in de haard op en zette theegerei op een tafel. Sylvia, die het dichtst bij het vuur zat, voelde zich soezerig worden van de warmte en van het getik van de regen: haar hoofd zakte opzij, zij sloot haar ogen, zij was op de grens van waken en slapen. Geruime tijd schramden alleen de kristallen tikken van een klok de gepolijste stilte in het huis van meneer Revercomb. En dan was er plotseling een geweldige beroering in de hal en de kamer werd ondergedompeld in een orgie van geluid; een stem als van een stier bulderde:
- Oreilly tegenhouden? Wie doet dat, die dansende huisknecht van jullie?
| |
| |
De eigenaar van deze stem, een tonronde, kleine man met steenkleurige wangen, waggelde naar de drempel van de wachtkamer en bleef daar stomdronken staan wippen. - Wel, wel, wel, wel, zei hij, met zijn schorre whiskystem de toonladder afdalend, - en zijn al die dames vóór mij? Maar Oreilly is een heer, Oreilly wacht zijn beurt af.
- Niet hier, dat kan ik hem vertellen, zei juffrouw Mozart, die nu achter hem opdook en hem stevig bij zijn boord greep. Zijn gezicht werd zo mogelijk nog roder en zijn ogen puilden uit. - Je smoort me, hijgde hij, maar juffrouw Mozart, wier bleekgroene handen zo sterk waren als eikewortels, trok zijn das nog vaster aan en sleurde hem naar de deur, die met een vernietigende slag achter hem dicht viel: een theekopje rinkelde en verdroogde dahliabladeren tuimelden van hun stengels. De dame met de bont stak een aspirine in haar mond: - Walgelijk, zei ze en al de anderen, Sylvia uitgezonderd, lachten fijntjes, bewonderend, toen juffrouw Mozart haar handen afklopte en voorbij liep.
Het regende zwaar en het begon al te donkeren toen Sylvia het huis van meneer Revercomb verliet. Zij zocht de verlaten straat af naar een taxi, maar er was er geen, er was niemand; ja, tóch iemand, de dronkeman die zoveel beroering veroorzaakt had. Als een eenzaam stadskind leunde hij tegen een geparkeerde auto. Hij speelde met een rubberbal. - Kijk es, meisje, zei hij, - kijk es, die bal heb ik net gevonden. Denk je dat dat geluk betekent? Sylvia glimlachte tegen hem; bij al zijn bravour vond ze hem tamelijk onschuldig en er was iets in zijn gezicht, een droefgeestige grijns, die haar aan een clown deed denken, aan een ongeschminkte clown. Geheel opgaand in zijn spel met de bal, huppelde hij achter haar aan, toen zij de richting van de Madison Avenue insloeg. - Ik geloof, dat ik me daarbinnen nogal heb aangesteld, zei hij. - Als ik zulke dingen gedaan heb, zou ik het liefst ergens gaan zitten en een deuntje huilen. Het lange staan in de regen scheen hem vrij wel nuchter gemaakt te hebben. - Maar ze had me niet behoeven te smoren; verdomme, ze is veel te ruw. Ik heb een paar ruwe wijven gekend: mijn zuster Bernice kon de wildste stier merken; maar die van daarginds, dat is de ruwste van allemaal. Let eens op Oreilly's woorden, die komt nog op de electrische stoel terecht, zei hij en hij smakte met zijn lippen. - Ze hebben geen reden om me zo te behandelen. Het is trouwens allemaal zijn schuld. Ik had niet zo verschrikkelijk veel om mee te beginnen, maar hij heeft het allemaal ingepikt en nu heb ik niks meer, meisje, niente.
- Dat is erg genoeg, zei Sylvia, ofschoon ze niet wist waar haar medegevoel eigenlijk op sloeg. - Bent u clown, meneer Oreilly?
| |
| |
- Geweest, zei hij.
Op dat ogenblik hadden zij de avenue bereikt, maar Sylvia keek niet eens meer naar een taxi; ze wilde in de regen wandelen met de man die clown geweest was. - Toen ik nog een klein meisje was, hield ik alleen van clownspoppen, vertelde ze hem, - mijn kamer thuis was net een circus.
- Maar ik ben nog meer geweest dan clown. Ik heb ook in verzekeringen gedaan.
- O, zei Sylvia teleurgesteld. - En wat doet u nu?
Oreilly grinnikte en gooide zijn bal extra hoog op; toen hij hem had opgevangen, hield hij zijn gezicht nog naar boven gekeerd. - Ik kijk naar de lucht, zei hij. - Ik reis met mijn koffertje door de lucht; daar kom je terecht als je nergens anders meer heen kunt gaan. Maar wat ik doe op deze planeet? Ik heb gestolen, gebedeld en mijn dromen verkocht... alles om aan whisky te komen. Een man kan niet door de lucht reizen zonder fles. En dat brengt ons op een ander punt: wat zou jij er van vinden, kindje, als ik je een dollar te leen vroeg?
- Ik zou het heel gewoon vinden, antwoordde Sylvia en ze zweeg even, zich afvragend wat ze nu moest zeggen. Zij gingen langzaam voort, de dichte regen sloot zich om hen heen als een isolerende laag; het was haar of zij uit wandelen was met een kinderpop, op wonderbaarlijk wijze gegroeid. Zij nam zijn hand: lieve clown die door de lucht reist. - Maar ik heb niet eens een dollar. Ik heb niet meer dan zeventig cent.
- Dat mag niet hinderen, zei Oreilly. - Maar zeg es eerlijk, betaalt hij tegenwoordig zoveel?
Sylvia wist wie hij bedoelde. - Nee, nee...eigenlijk heb ik hem geen droom verkocht! Ze deed geen poging om het hem uit te leggen; zij begreep het zelf niet. Zittend tegenover de nevelachtigheid van meneer Revercomb (onberispelijk, nauwkeurig als een weegschaal, omgeven door een geur van medicinale wateren; vlakke, grijze ogen als zaden geplant in de anonimiteit van zijn gezicht en omsloten door de dofstalen randen van een bril), wilde haar geen enkele droom te binnen schieten en daarom vertelde ze maar van twee dieven die haar hadden nagezeten door het park, langs de schommels van een speeltuin. - Hou op, zei hij tegen me, - er zijn dromen en dromen, maar dit is geen echte, die verzint u.
Hoe kon hij dat nu weten? Ik vertelde hem dus een andere droom; het ging over hém, hoe hij me 's nachts vasthield, terwijl ballonnen opstegen en manen rondom ons neervielen. Hij zei dat hij geen belang stelde in dromen die hem zelf betroffen. Juffrouw Mozart, die de dromen steno- | |
| |
grafisch opnam, kreeg opdracht de volgende te halen. Ik geloof niet, dat ik er nog eens heenga, besloot ze.
- Vast en zeker wel, zei Oreilly. - Kijk maar eens naar mij; zelfs ík ga terug en hij is met mij al lang klaar, Meneer Misère.
- Meneer Misère? Waarom noemt u hem zo?
Zij waren nu gekomen aan de hoek waar de maniakale kerstman te keer ging. Zijn lach echode door de natte straat en zijn schaduw zwaaide over de regenbooglichten op het plaveisel. Oreilly keerde de kerstman zijn rug toe en zei glimlachend: - Ik noem hem Meneer Misère, omdat hij dat is. Meneer Misère. Misschien noem jij hem anders; maar in ieder geval is het dezelfde vent en je moet hem gekend hebben; alle moeders vertellen er hun kinderen van; hij woont in holle bomen, hij komt midden in de nacht door de schoorsteen, hij houdt zich schuil op kerkhoven en je kunt zijn stap horen op de vliering. De verrekkeling; hij is een dief, een bedreiging: hij zal je alles afnemen wat je bezit en hij zal zorgen dat je niets meer overhoudt, zelfs geen droom. Boe! riep hij en hij lachte luider dan de kerstman. - Weet je nu wie hij is?
Sylvia knikte. - Ik weet wie hij is. Bij ons thuis noemden ze hem anders. Maar ik kan me de naam niet meer herinneren. Het is zo lang geleden.
- Maar je herinnert je hem?
- Ja, ik herinner mij hem.
- Noem hem dan Meneer Misère, zei hij en al kaatsend verwijderde hij zich. - Meneer Misère, zijn stem werd heel dun, - Me-neer Mi-sè-re...
* * *
Het kostte haar moeite naar Estelle te kijken, want zij stond voor een raam en op dat raam trilde waterig zonlicht en dat deed pijn aan haar ogen en de ruiten rammelden en dat bezorgde haar pijn in het hoofd. En Estelle hield ook een preek. Haar nasale stem klonk alsof haar keel vol roestige scheermesjes zat. - Ik wou dat je jezelf eens kon zien, zei Estelle. Of was dat iets wat ze al een hele poos geleden gezegd had? Doet er niet toe. - Ik begrijp niet wat er met je gebeurd is. Ik wed dat je geen honderd pond meer weegt, ik kan elk botje en elk adertje zien. En dan je haar! Je lijkt wel een poedel!
Sylvia streek met de hand over het voorhoofd. - Hoe laat is het, Estelle?
- Het is vier uur, zei ze, zichzelf lang genoeg onderbrekend om op haar horloge te kunnen kijken. - Maar waar is jouw horloge?
- Ik heb 't verkocht, zei Sylvia, te moe om te liegen. Het gaf niet. Ze
| |
| |
had zoveel dingen verkocht, onder andere haar jas van beverbont en haar avondtasje van gouddraad.
Estelle schudde het hoofd. - Ik geef het op, liefje, ik geef het eenvoudig op. En dat was het horloge dat je moeder je gegeven had na je eindexamen. Het is schandelijk, zei ze en ze kwekte als een oude vrijster, - het is schandelijk en zonde. Ik begrijp maar niet waarom je bij ons weg bent gegaan; het is jouw zaak, natuurlijk, maar hoe heb je het in je hoofd kunnen halen bij ons weg te gaan voor dit... dit...
- Hok, vulde Sylvia aan, zij gebruikte het woord met opzet. Het was een gemeubileerde kamer, in een straat ergens tussen de Tweede en Derde Avenue. Groot genoeg voor een divanbed en een splinterig, oud bureau met een spiegel als een ontstoken oog, had het vertrek een raam, dat uitzag op een groot, onbebouwd perceel (je kon de harde namiddagstemmen van rennende jongens horen) en in de verte rees, als een uitroepteken op de horizon, de zwarte schoorsteenpijp van een fabriek. Die schoorsteenpijp kwam geregeld voor in haar dromen en juffrouw Mozart werd er steevast door getroffen. - Phallisch, phallisch, placht ze te mompelen, opkijkend van haar stenogram. De vloer was overdekt met stapels boeken die zij niet uitgelezen had, oude kranten, sinaasappelschillen, klokhuizen van appels, ondergoed en de inhoud van een opengevallen poederdoos. Estelle baande zich een weg door deze vuilnishoop en ging op het divanbed zitten. - Liefje, je weet het niet, maar ik heb me krankzinnig bezorgd over je gemaakt. Och, ik heb mijn trots en zo en als je me niet mag, ook goed; maar je hebt geen recht zo maar weg te blijven en in meer dan een maand niets van je te laten horen. Daarom heb ik vandaag tegen Bopsie gezegd: - Bopsie, ik heb het gevoel of er iets vreselijks gebeurd is met Sylvia. Je kunt je niet voorstellen wat er in me omging, toen ik je kantoor belde en ze me zeiden, dat je al in geen vier weken meer gewerkt had. Wat is er gebeurd, ben je ontslagen?
- Ja, ik ben ontslagen. Sylvia maakte aanstalten om op te staan. - Alsjeblieft, Estelle... ik moet me klaarmaken, ik heb een afspraak.
- Hou je kalm. Je gaat niet weg, voor ik weet wat er aan de hand is. De hospita beneden vertelde me, dat ze je hebben zien slaapwandelen.
- Waarom vraag je haar uit? Waarom bespionneer je me?
De ogen van Estelle knipperden, alsof ze zou gaan huilen. Ze legde haar hand op die van Sylvia en streelde ze innig. - Vertel me eens, liefje, is het vanwege een man?
- Ja, het is vanwege een man, zei Sylvia en ze had moeite niet in lachen uit te barsten.
| |
| |
- Je had eerst naar mij moeten komen, zuchte Estelle. - Ik ken de mannen. Je hoeftje er trouwens niet voor te schamen. Een man kan dingen uithalen met een vrouw, die haar alles doen vergeten. Als Henry toevallig níet een flinke, knappe aanstaande advocaat was, zou ik nog van hem houden en dingen voor hem doen, die ik vroeger, toen ik nog niet met een man samenleefde, verschrikkelijk en stuitend vond. Maar, liefje, die vent waar je het nu mee hebt aangelegd, maakt misbruik van je.
- Het is niet een verhouding zoals jij je die voorstelt, zei Sylvia, die opstond en in de chaos van haar bureauladen naar een paar kousen zocht.
- Het heeft niets met liefde te maken. Vergeet het. En wat ik je zeggen wou, ga naar huis en vergeet mij ook.
Estelle keek haar met halftoegeknepen ogen aan. - Je maakt me aan het schrikken, Sylvia, je maakt me werkelijk aan het schrikken. Sylvia lachte en ging door met aankleden. - Herinner je je niet, dat ik je lang geleden gezegd heb, dat je moest trouwen?
- Ja, ja. En nu moet jíj eens luisteren. Sylvia draaide zich om; er stak een rijtje haarspelden in haar mond; ze nam ze een voor een er uit, terwijl ze doorpraatte. - Je zanikt over trouwen, alsof dat de enige oplossing zou zijn; goed, tot op zekere hoogte ben ik het met je eens. Natuurlijk wil ik, dat iemand van me houdt, wie wil dat verdomme niet? Maar zélfs als ik een compromis zou willen sluiten: waar is de man waar ik mee trouwen moet? Weet je wat ik denk? Dat hij in een mangat gevallen is. Ik meen het ernstig als ik zeg, dat er in New York geen mannen zijn... en als ze er zouden zijn, hoe ontmoet je ze? De paar, min of meer aardige mannen, die ik hier tot nu toe ontmoet heb, waren òf getrouwd, òf te arm om te trouwen, òf gek. En afgezien daarvan, dit is geen oord om van iemand te gaan houden; hier kom je naar toe als je vergeten wilt, dat je van iemand houdt. Och, ik neem wel aan, dat ik met iemand zou kunnen trouwen; maar voel ik daar iets voor? Nu?
Estelle haalde haar schouders op. - Wat wil je dan?
- Meer dan me nu in de schoot valt. Ze stak de laatste haarspeld op haar plaats en streek voor de spiegel haar wenkbrauwen glad. - Ik heb een afspraak, Estelle, en je moet nu gaan.
- Ik kan je zo niet achterlaten, zei Estelle en haar hand zwalkte hulpeloos door de kamer. - Sylvia, je bent mijn jeugdvriendin geweest.
- Dat is het juist: we zijn geen kinderen meer, althans ik niet. Nee, je moet naar huis gaan en ik wil niet meer dat je hier komt. Je moet me vergeten.
Estelle hield haar zakdoek voor haar ogen en toen ze bij de deur
| |
| |
was huilde ze hardop. Sylvia kon geen berouw opbrengen; nu ze hard geweest was, kon ze niet anders doen dan nog harder zijn. - Schiet op, zei ze en ze volgde Estelle naar de overloop, en schrijf maar alle onzin naar huis, die je over me verzinnen kunt! Met een gejammer dat de andere kamerbewoners naar hun drempels riep, vluchtte Estelle de trappen af.
Sylvia ging terug naar haar kamer en nam een suikerklontje om de zure smaak uit haar mond te verdrijven; dat middel gebruikte haar grootmoeder altijd tegen een slecht humeur. Daarop knielde ze voor het bed en haalde een sigarenkistje tevoorschijn, dat ze daaronder verborgen hield. Als je het kistje opende, speelde het een eigengemaakte, ietwat verhaspelde versie van - O, wat is het erg om 's morgens op te moeten staan. Haar broer had die muziekdoos gemaakt en ze haar cadeau gedaan op haar veertiende verjaardag. Toen ze op de suiker zoog, had ze aan haar grootmoeder gedacht en nu ze het liedje hoorde, dacht ze aan haar broer; de kamers van het huis waarin zij gewoond hadden, tolden om haar heen; ze waren allemaal donker en zij bewoog er zich als een licht doorheen; de trappen op, naar beneden, naar buiten en weer naar binnen, de zoete geur van het voorjaar en de lila schaduwen tegen de lucht en het gekraak van de schommelstoel op de veranda: allemaal voorbij, dacht ze, hun namen noemend, en nu ben ik volslagen alleen. De muziek hield op. Maar ze speelde voort in haar hoofd, ze kon het horen, boven de kreten van de kinderen uit. En het stoorde haar terwijl zij las. Zij las in een soort klein dagboek, dat ze bewaarde in het kistje. In dat boekje schreef ze de korte inhoud van haar dromen; ze waren nu eindeloos, en moeilijk te onthouden. Vandaag zou ze meneer Revercomb vertellen van de drie blinde kinderen; dat zou hij mooi vinden: de prijzen die hij betaalde varieerden en ze was er van overtuigd, dat dit een droom van tien dollar zou zijn, op zijn minst. Het liedje uit de sigarenkist volgde haar, de trap af en op straat en ze hoopte dat ze het kwijt kon raken.
In de winkel waar de kerstman gestaan had, was nu een nieuwe, even enerverende bezienswaardigheid. Zelfs als ze laat was, zoals nu, werd Sylvia gedwongen voor de winkelruit te blijven staan. Een meisje van gips met doordringende glazen ogen zat op een fiets en trapte met razende snelheid; ofschoon de spaken hypnotisch ronddraaiden, bleef de fiets natuurlijk staan: al de inspanning die het arme meisje zich getroostte was voor niets. Het was een beklagenswaardige menselijke situatie, een die Sylvia zo precies kon betrekken op haar eigen toestand, dat het haar telkens een schok gaf. De muziekdoos ging weer door in haar hoofd; het
| |
| |
wijsje, haar broer, het huis, een dansavond van de school, het huis, het wijsje! Zou meneer Revercomb het niet kunnen horen? Zijn doordringende blik was van een dof wantrouwen vervuld. Maar hij scheen ingenomen met haar droom en toen zij weg ging, gaf juffrouw Mozart haar een enveloppe met tien dollar er in.
- Ik heb een droom van tien dollar gehad, zei ze tegen Oreilly en Oreilly zei, handenwrijvend, - Prachtig! Prachtig! Dat is mijn geluk, kindje... je had hier eigenlijk eerder moeten zijn, want ik heb iets heel ergs gedaan: ik ben een drankwinkel binnengelopen, heb een kwart literfles gepikt en ben er tussen uit geknepen. Sylvia geloofde hem niet, tot hij uit zijn overjas, die met sluitspelden aan elkaar hing, een fles whisky tevoorschijn haalde, reeds voor de helft leeg. - Vandaag of morgen krijg je moeilijkheden, zei ze, - en wat moet er dan van mij worden? Ik zou niet weten wat ik doen moest zonder jou. Oreilly lachte en goot wat whisky in een waterglas. Zij zaten in een cafetaria, die de hele nacht open was, een reusachtig, helverlicht voedseldepot met blauwe spiegels en muren van ruwe steen. Ofschoon Sylvia het een verre van propere gelegenheid vond, gingen ze daar geregeld eten. Maar zelfs als ze het had kunnen betalen, zou ze niet geweten hebben waar ze anders naar toe hadden moeten gaan, want samen boden zij een wonderlijke aanblik: een jong meisje en een beverige dronkeman. Zelfs hier zaten de mensen dikwijls naar hen te kijken; als zij lang genoeg gekeken hadden, placht Oreilly zich waardig op te richten en tegen de eerste de beste te zeggen: - Zo, snoes, heb ik je niet eens eerder gezien? Werk je nog altijd in het herentoilet? Maar meestal liet men hen met rust en het gebeurde wel dat zij tot twee, drie uur 's nachts zaten te praten.
- Het is maar goed, dat de andere klanten van Meneer Misère niet weten, dat hij je tien dollar gegeven heeft. Er had er wel eens een kunnen zeggen, dat je de droom gestolen had; het is mij ook eens gebeurd. Ze worden verteerd door afgunst; ik heb nog nooit zo'n troep haaien gezien, erger dan toneelspelers, clowns of zakenlui. Het is gek als je er aan denkt: je maakt je zorgen of je wel zult kunnen slapen, of je wel zult dromen en of je je droom wel onthouden zult. Telkens opnieuw. Zó krijg je een paar dollar en zó ren je naar de dichtstbijzijnde drankwinkel - of naar de dichtstbijzijnde slaappoeder-automaat. En voor je er erg in hebt ben je weer op weg. Weet je nu wat dat is, kindje? Dat is het leven!
- Nee, Oreilly, dat is het niet. Het heeft niets te maken met het leven. Het heeft meer te maken met dood-zijn. Ik heb het gevoel of me alles afgenomen is, of een dief me tot op mijn hemd heeft uitgekleed. Oreilly,
| |
| |
ik vertel je dat ik geen verlangens heb en ik heb er zoveel gehad. Ik begrijp het niet en ik weet niet wat ik doen moet.
Hij grinnikte. - En je beweert dat het 't leven niet is? Wie begrijpt het leven en wie weet wat hij doen moet?
- Wees verstandig, zei ze, - wees verstandig en laat die whisky staan. Eet je soep op voor ze steenkoud wordt. Ze stak een sigaret op en de rook die in haar ogen dreef, maakte de rimpels in haar voorhoofd dieper.
- Als ik maar wist wat hij wil met die stapels getypte dromen. Wat doet hij er mee? Je hebt gelijk als je zegt dat hij Meneer Misère is - het is niet mogelijk, dat hij alleen maar een halve gare charlatan zou zijn, zo onbetekenend lijkt hij me niet. Maar wat wil hij met die dromen? Help me, Oreilly, denk na, denk na: wat betekent dit allemaal?
Oreilly kneep één oog dicht en schonk zichzelf nog eens in. De clowneske trek om zijn mond verhardde zich. Hij zag er uit of hij een wetenschappelijk probleem ging oplossen. - Daar vraag je me wat, kindje. Waarom vraag je niet iets gemakkelijkers, bijvoorbeeld, hoe je van een gewone verkoudheid af kunt komen? Ja, kindje, wat het betekent! Ik heb daar zelf vaak over nagedacht. Ik heb erover gepeinsd terwijl ik met een vrouw in bed lag en ik heb er over gepiekerd tijdens een partij poker. Hij sloeg zijn whisky achterover en rilde. - Nu kan een enkel geluid een droom doen beginnen; het geluid van één auto die door de nacht rijdt kan honderd slapende mensen in de diepten van hun eigen wezen doen tuimelen; het is grappig te bedenken dat één zo'n auto die door het donker snelt zoveel dromen achter zich aan trekt. Een sexuele emotie, een plotselinge verandering van licht, de smaak van een zure bom, het zijn kleine sleutels die ons innerlijk eveneens kunnen ontsluiten. Maar de meeste dromen beginnen, omdat er krachten in ons werken die alle deuren openstoten. Ik geloof niet in Jezus Christus, maar ik geloof in de menselijke ziel; en ik zie het zo, meisje: dromen zijn de geest van de ziel en de geheime waarheid omtrent onszelf. Om nu op Meneer Misère terug te komen: misschien heeft hij geen ziel, daarom leent hij de jouwe, telkens een stukje meer; hij steelt haar zoals hij je poppen zou stelen of het stuk piepkuiken van je bord. Honderden zielen zijn al door hem heen gegaan en in een archiefkast opgeborgen.
- Oreilly, wees nu eens verstandig, zei ze nogmaals, geërgerd omdat ze dacht dat hij weer grapjes zat te maken. - En kijk nu eens, je soep is... Ze zweeg abrupt, geschrokken van de eigenaardige uitdrukking op zijn gezicht. Hij keek naar de ingang. Daar stonden drie mannen; twee politieagenten en een winkelbediende in een stofjas. De bediende wees naar hun
| |
| |
tafeltje. De ogen van Oreilly schoten snel door het lokaal; één ogenblik leek hij wanhopig, maar dan zuchtte hij, leunde achterover in zijn stoel en schonk zich ostentatief een nieuwe borrel in. - Goedenavond, heren, zei hij, toen het drietal tegenover hem stond, wilt u niet iets met ons drinken? - Jullie kunt hem niet arresteren, riep Sylvia, - jullie kunt geen clown arresteren! Zij wierp hun haar biljet van tien dollar toe, maar de politiemannen schonken er niet de minste aandacht aan en daarom begon zij op tafel te slaan. Al de bezoekers van het lokaal keken toe en de gérant kwam handenwringend naderbij. De agenten bevalen Oreilly op te staan. - Natuurlijk, zei Oreilly, - ofschoon ik het hemeltergend vind, dat jullie je bezig moet houden met een onnozel vergrijp als dat van mij, terwijl overal meesterdieven rondlopen. Neem nu dit lieve kind hier, hij ging tussen de agenten staan en wees op Sylvia - zij is pas het slachtoffer geworden van een grote diefstal. Het arme meisje, ze hebben haar ziel gestolen.
* * *
Na de arrestatie van Oreilly verliet Sylvia in geen twee dagen haar kamer: de zon kwam op het raam en het werd donker. De derde dag zat ze zonder sigaretten en daarom waagde zij zich in de winkel op de hoek. Zij kocht een pakje cakes, een blikje sardines, een krant en sigaretten. Al die tijd had ze niet gegeten en het was een verrukkelijke, prikkelende gewaarwording - tot ze de trappen weer op moest. Ze voelde zich opgelucht, toen ze de deur van haar kamer achter zich gesloten had, maar ze was te uitgeput om haar divanbed op te kunnen maken. Zij zakte in elkaar op de vloer en ontwaakte pas de volgende morgen. Later dacht ze, dat ze daar maar twintig minuten gelegen had. Ze zette de radio keihard, trok een stoel bij het raam en opende een krant op haar schoot: Lana ontkent - Rusland verwerpt - Mijnwerkers geven toe. Dit vond zij nog het treurigst van alles: dat het leven verder ging. Als men zijn geliefde verliet, zou het leven voor hem stil moeten staan, en als men de wereld verliet, zou de wereld ook op moeten houden; maar dat gebeurde nooit. En dat was de ware reden waarom de meeste mensen 's morgens opstonden, niet omdat het er iets toe deed, maar omdat het er niets toe deed. Gesteld echter, dat meneer Revercomb er uiteindelijk in slagen zou alle dromen uit ieders hoofd bijeen te krijgen, misschien dat dan... de gedachte ontglipte haar, vermengde zich met het geluid van de radio en met het nieuws uit de krant. Dalende temperaturen. Een sneeuwstorm bewoog zich over Colorado, over het westen, stortte zich op de stadjes, maakte het licht geel. En nu was hij
| |
| |
hier; wat was hij snel hier gekomen, die sneeuwstorm. De daken, het onbebouwde perceel, de verte, alles wit, witter en dieper wordend, als slaap. Zij keek naar het papier en zij keek naar de sneeuw. Maar het moest de hele dag gesneeuwd hebben. Het kon onmogelijk pas begonnen zijn. Er was geen geluid van verkeer; in de warrelende leegte van het open land dansten kinderen om een vreugdevuur; een auto, ingesneeuwd tegen de trottoirband, wenkte met haar koplampen. Help! Help! zwijgend, als de benauwenis van het hart. Zij brak een cake door en strooide de kruimels op de vensterbank; vogels uit het noorden zouden komen om haar gezelschap te houden. En zij liet het raam voor hen open. De wind joeg sneeuwvlokken naar binnen, die smolten op de vloer als de juwelen van Aprilgekken. Het Leven Kan Mooi Zijn: zet die radio af! De heks uit de bossen klopte op haar deur. - Ja, mevrouw Halloran, zei ze en zij zette de radio af. Sneeuwkalm, sneeuwstil, alleen de vrolijkheid om het vuur in de verte, de zingende kinderen; en de kamer was blauw van de kou, kouder dan de kou uit de sprookjes: - Leg je neer, mijn hart, tussen de igloobloemen van sneeuw: Meneer Revercomb, waarom blijft u op de drempel staan? Komt u toch binnen, het is zo koud buiten.
Maar toen zij ontwaakte was het warm en behaaglijk. Het raam was dicht en de armen van een man sloten zich om haar heen. Hij zong haar toe; zijn stem was zacht en toch doordringend: Rode bessen, geldbessen, geluksbessentaart, maar de allerbeste taart is een liefdesbessentaart.
- Oreilly, ben je... ben jij het werkelijk?
Hij omhelsde haar. - Kindje is eindelijk wakker. En hoe voelt ze zich? - Ik dacht dat ik dood was, zei ze en de vreugde klapwiekte in haar binnenste als een verlamde vogel die toch nog vloog. Zij probeerde haar armen om hem heen te slaan, maar zij was te zwak. - Ik houd van je, Oreilly; jij bent mijn enige vriend en ik was zo bang; ik dacht dat ik je nooit meer zien zou. Zij wachtte even, er schoot haar iets te binnen. - Maar waarom zit je niet in de gevangenis?
Het gezicht van Oreilly vertrok en werd rood. - Ik ben helemaal niet in de gevangenis geweest, zei hij geheimzinnig. - Maar laat ons eerst wat eten. Ik heb vanmorgen het een en ander gehaald in de winkel op de hoek.
Zij had eensklaps het gevoel of zij ronddreef. - Hoe lang ben je al hier?
- Sinds gisteren, zei hij, druk doende met pakjes en kartonnen bordjes.
- Je hebt me zelf binnen gelaten.
- Dat is onmogelijk. Ik herinner me er niets van.
- Dat weet ik, zei hij en daar liet hij het bij. - Hier, drink je melk op als
| |
| |
een braaf kind, dan zal ik je een echt sterk verhaal vertellen. O, het is fantastisch, beloofde hij en hij sloeg zich op de dijen en leek meer dan ooit op een clown. - Nou, zoals ik je reeds zei, ben ik helemaal niet in de nor geweest. Dat beetje geluk is me te beurt gevallen, toen ik met die twee smerissen op straat liep. We sloegen een hoek om en wie denk je dat ik daar aan zag komen? dat wijf, die gorilla - precies: juffrouw Mozart! - Hela, riep ik tegen haar, - ga je naar de kapper om je te laten scheren? -Het werd hoog tijd dat ze jou oppakten, zei ze en ze glimlachte tegen een van de klabakken, - Goed werk, agent! - O, zeg ik tegen haar, maar ik ben helemaal niet opgepakt; ik ben net op weg naar het bureau om ze wat te vertellen over jou...vuile communiste. Je kunt je voorstellen, wat een smoel ze toen opzette; ze pakte mij beet en de smerissen pakten haar beet - ik kan niet beweren dat ik hen niet gewaarschuwd heb. - Voorzichtig, jongens riep ik, - ze heeft haar op de borst. En reken maar dat ze van zich af sloeg. Ik wandelde kalm de straat uit, want ik heb nooit begrepen waarom de mensen hier altijd blijven staan als er gevochten wordt.
Oreilly bracht het weekeinde op haar kamer door. Het was het mooiste feest dat Sylvia ooit had meegemaakt, ze had nog nooit zoveel gelachen en niemand, zeker niemand in haar familie, had haar ooit zo sterk het gevoel gegeven dat men van haar hield. Oreilly was een voortreffelijk kok en hij maakte de heerlijkste gerechten klaar op de kleine electrische kachel; een keer schepte hij zelfs sneeuw van de vensterbank en maakte sorbets met aardbeiensiroop. 's Zondags was ze sterk genoeg om te dansen. Zij zette de radio aan en ze dansten tot zij draaierig en lachend op haar knieën viel. - Ik zal nooit meer bang zijn, zei ze. - Ik weet bijna niet meer waar ik bang voor geweest ben.
- Voor dezelfde dingen waar je de volgende keer ook bang voor zult zijn, legde Oreilly haar kalm uit. - Dat is een van de eigenschappen van Meneer Misère: niemand weet ooit wie en wat hij is... zelfs de kinderen niet en die weten meestal alles.
Sylvia liep naar het raam; er lag een poolkleed over de stad, maar het had opgehouden met sneeuwen en de avondlucht was helder als ijs; in de verte, boven de rivier, ontdekte ze de eerste ster. - Ik zie de eerste ster, zei ze, haar vingers ineenstrengelend.
- En wat wens je als je de eerste ster ziet?
- Ik wens er nog een te zien, zei ze. - Althans, dat is de wens die ik gewoonlijk doe.
- Maar vanavond?
| |
| |
Zij ging op de grond zitten en leunde met haar hoofd tegen zijn knie.
- Vanavond zou ik willen dat ik mijn dromen terug had.
- Willen we dat niet allemaal? vroeg Oreilly en hij streelde haar haren.
- Maar wat zou je dan doen? Ik bedoel: wat zou je doen, als je ze terug kon krijgen?
Sylvia zweeg een ogenblik; toen zij sprak stonden haar ogen ernstig.
- Ik zou naar huis gaan, zei ze langzaam. - En dat is een verschrikkelijk besluit, want het zou betekenen dat ik het merendeel van mijn andere dromen opgaf. Maar als meneer Revercomb ze mij terug zou willen geven, zou ik morgen naar huis gaan.
Zwijgend liep Oreilly naar de kleerkast en pakte haar mantel. - Maar waarom? vroeg ze, toen hij haar hielp met aantrekken. - Komt er niet op aan, zei hij, - je hebt alleen te doen wat ik zeg. We gaan naar meneer Revercomb en jij vraagt hem of je je dromen terug kunt krijgen. Het kàn lukken. Sylvia bleef bij de deur staan. - Oreilly, alsjeblieft, laat me niet gaan; ik kan niet, alsjeblieft, ik ben bang.
- Ik meende dat je zoëven zei dat je nooit meer bang zou zijn.
Maar eenmaal op straat, liet hij haar zo snel tegen de wind in lopen, dat zij geen tijd had om bang te zijn. Het was zondag, de winkels waren gesloten en de verkeerslichten schenen enkel voor hen te werken, want er reden geen auto's door de volgesneeuwde avenue. Sylvia vergat zelfs waar ze heen gingen en babbelde over allerlei triviale dingen: hier op de hoek had zij Garbo gezien en daarginds, aan de overkant, was die oude vrouw overreden. Maar eensklaps bleef ze staan, buiten adem en overweldigd door één gedachte. - Ik kan het niet, Oreilly, zei ze en ze deed een stap achteruit. - Wat moet ik tegen hem zeggen?
- Je moet er gewoon een zaakje van maken, zei Oreilly. - Zeg hem ronduit, dat je je dromen terug wilt hebben en als hij ze geeft, betaal je hem alles terug: in termijnen natuurlijk. Het is toch eenvoudig genoeg, kindje, waarom zou hij ze verdomme niet terug kunnen geven? Ze liggen allemaal in een archiefkast.
Dat klonk wel overtuigend en het gaf haar wat moed. Zij stampte haar voeten warm en ging verder. - Nou ben je flink, zei Oreilly. Zij verlieten elkaar op de Derde Avenue, want Oreilly was van mening, dat de onmiddellijke nabijheid van meneer Revercomb op dat tijdstip niet helemaal zonder gevaar voor hem was. Hij stelde zich op in een portiek, streek nu en dan een lucifer aan en zong: maar de allerbeste taart is een whiskybessentaart! Gelijk een wolf kwam een lange, magere hond aansluipen over de strepen maanlicht onder de luchtspoorweg en aan de overzijde van de
| |
| |
straat dromden de nevelige gestalten van mannen samen voor de ingang van een bar. De gedachte dat hij daar misschien een borrel los zou kunnen krijgen, maakte hem duizelig.
Net toen hij besloten had iets van die aard te gaan proberen, verscheen Sylvia. En zij lag in zijn armen voor hij goed en wel wist dat zij het was.
- Zo erg kan het niet zijn, lieveling, fluisterde hij en hij hield haar, zo goed en zo kwaad als het ging, staande. - Huil maar niet, kind, het is te koud om te huilen, je gezicht zal nog gaan springen. Terwijl zij worstelde om woorden te vinden, ging haar huilen over in een beverig, onnatuurlijk lachen: de damp van haar lach vervulde de lucht. - Weet je wat hij zei? hijgde ze, - weet je wat hij zei, toen ik hem om mijn dromen vroeg? Haar hoofd viel achterover en haar lach steeg en dreef weg boven de straat als een bontgekleurde vlieger die is losgeraakt. Oreilly moest haar ten slotte door elkaar schudden. - Hij zei... dat ik ze niet terug kon krijgen... omdat... omdat hij ze allemaal opgebruikt had.
Daarna zweeg ze en haar gezicht werd glad, uitdrukkingsloos. Zij stak haar arm door die van Oreilly en samen liepen zij de straat uit. Maar het was of zij vrienden waren die een perron op en neer liepen, of de een wachtte op de trein van de ander. Toen zij de hoek bereikt hadden schraapte hij zijn keel en zei: - Ik denk, dat ik hier beter af kan slaan. Of ik het nu hier doe of ergens anders, blijft hetzelfde.
Sylvia greep hem bij zijn mouw. - Maar waar ga je heen, Oreilly?
- Ik reis door de lucht, zei hij en hij trachtte te glimlachen, maar het ging hem niet al te best af.
Zij deed haar tasje open. - Een man kan niet door de lucht reizen zonder fles, zei ze en terwijl ze hem op de wang kuste, liet zij een biljet van vijf dollar in zijn zak glijden.
- Je zult er voor gezegend worden, kindje.
Het gaf niet, dat het haar laatste geld was, dat ze nu naar huis zou moeten lopen en alleen. De sneeuwhopen waren als de witte golven van een witte zee en zij reed er op, gedragen door winden en maangetijden. - Ik weet niet wat ik wil en misschien kom ik dat nooit te weten, maar als ik een ster zie, zal mijn enige wens altijd zijn: er nog een te zien; en ik ben werkelijk niet bang, dacht ze. Twee jongens kwamen een bar uit en keken naar haar; lang geleden had ze in een of ander park twee jongens gezien en het zouden dezelfde kunnen zijn. Ik ben werkelijk niet bang, dacht ze, toen ze hun sneeuwige voetstappen achter zich aan hoorde komen; trouwens, er was niets meer dat ze stelen konden.
(Vertaling: Bert Voeten) |
|