De Gids. Jaargang 113
(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
J. Barents
| |
[pagina 94]
| |
gere koloniale gebieden, welker behoefte aan sociale opheffing, aan kapitaal en aan technische bijstand pas in de laatste jaren nauwkeuriger werd gesteld. Noch in Berlijn, noch in Griekenland, noch in Noord-Perzië, noch in Korea hadden Amerikaanse troepen de wacht te betrekken aan de grens van de (nog) vrije wereld. Dat alles zijn ontwikkelingen van de laatste tien jaar, waaraan ook thans de Amerikanen en de andere volken op aarde zich nog maar ternauwernood hebben gewend. Het tweede gevolg van het samenvallen van de Amerikaanse buitenlandse politiek met een groot deel van de wereldpolitiek is, dat wij de eerste in belangrijke mate zien door de bril van degenen, die de laatste jaren sterk onder de invloed van die politiek zijn gekomen, en dat daarbij een latent anti-amerikanisme is geschapen. Het feit, dat de Amerikaanse invloed in het algemeen ten voordele van de ontevreden beoordelaars heeft gestrekt, zowel bij de verlossing uit de ergste fase van de economische nood, gebracht door het Marshallplan, als bij de garantie tegen agressie, die in Noord-Atlantisch Verdrag ligt besloten, heeft blijkbaar betrekkelijk weinig invloed gehad op de geesten. Dankbaarheid is een gevoel, dat slechts een geringe plaats heeft in de politiek; bijna geen Duitser is bereid om toe te geven, dat de hongersnood zijn deur alleen is voorbijgegaan door voedimporten uit Amerika; vele Fransen willen maar niet begrijpen, dat een mogelijk over West-Europa heenstormend Rusland niet buiten de deur kan worden gehouden door illusies van een Franse ‘neutraliteit’, maar alleen door militaire samenwerking met de Verenigde Staten; en hoeveel Engelsen zijn zelfs maar in staat om zich het eenvoudige feit in te denken, dat hun huidige welvaartspeil voor een belangrijk deel op dollarhulp uit de Verenigde Staten berust? In het oude West-Europa, dat weet de cultuur te hebben voortgebracht waaruit ook Amerika leeft, heerst een geïrriteerd gevoel over het verschuiven van de machtskernen van de wereldpolitiek naar Oost en West, naar Moskou en naar Washington, en een half-neurotische, maar dikwijls ook maar half-bewuste angst voor Russische onderwerping, die tezamen de ‘derde-machts-illusie’ steunen, de dwaze mening, dat West-Europa op eigen kracht een eigen koers zou kunnen sturen tussen de twee genoemde kernpunten van de wereldpolitiek. Naast de concrete angst voor de Sovjet-Unie staat een latente afkeer van de Verenigde Staten, die acuut kan worden op plaatsen waar de Amerikaanse politiek fouten begaat, waar de sociale ellende de mensen zoals de geijkte term luidt rijp maakt voor het communisme, of waar de propaganda van de Sovjets en hun hele en halve helpers is ingeslagen. De rechtstreekse verdediging van de Sovjet-politiek wordt de laatste | |
[pagina 95]
| |
jaren zeldzamer en moest dat ook worden. Ook de handigste propaganda kan op de duur geen ‘waren van slechte kwaliteit verkopen’, en al kunnen we aan de onder communistische leiding gevoerde ‘vredescampagnes’ niet alle betekenis ontzeggen, omdat het verlangen naar vrede nu eenmaal een diep in de mensen geworteld sentiment is, in het aangezicht van de Russische houding in Berlijn, tegenover Tito, in Noord-Griekenland, in Korea wordt ook voor de gewone man (en gewone vrouw) zo langzamerhand wel duidelijk, dat deze tonen van ‘vrede’ een valse melodie vormen. Verheugend is in dit verband de houding van de Franse arbeiders die, ook al zullen zij om sociale redenen waarschijnlijk nog steeds communistisch stemmen, in meerderheid niet hebben geweigerd om de Amerikaanse wapens, die ter uitvoering van het Atlantisch Pact werden aangevoerd, te lossen. De harde feiten hebben de valse melodie in belangrijke mate overstemd, en wel meer, naarmate het Sovjet-imperialisme voortschreed. Het valt echter niet te ontkennen, dat vele geesten in Europa op dezelfde wijze door deze propaganda zijn besmet als de inwoners van de door Duitsland bezette gebieden dat tussen 1939 en 1945 door de propaganda van Goebbels waren: het is niet zo, dat men de propaganda zoals zij verspreid wordt gelooft; daarvoor zijn er zoals wij zagen te duidelijk-sprekende tegenkrachten aanwezig. Maar de hardnekkigheid en veelvuldigheid van de propaganda dreigt de nuances voor ons scheef te trekken en zelfs het gehele beeld te vertekenen, als wij de feiten zelf niet goed in ogenschouw nemen. Dìt secundaire gevolg van de propaganda door of ten behoeve van de Sovjets wordt nog versterkt, doordat zij in de Verenigde Naties een internationaal forum hebben gevonden, vanwaar zij hun geluid over de gehele aarde kunnen doen klinken, ook al zijn zij in het minst niet van zins om inderdaad met de andere naties samen te werken, dat wil zeggen iets van hun eigen doelstellingen te laten vallen; en doordat de meeste mensen in 1945 zo sterk op die samenwerking waren ingesteld, dat zij de onwilligheid tot samenwerking slechts ongaarne bespeuren, als zij niet telkens weer worden herinnerd aan sprekende feiten als de 42 Russische veto's tegen één Frans veto, één gemengd Frans-Russisch - en geen van de andere naties! De waarschuwing voor het scheve perspectief diende vooraf te gaan, nu wij de Amerikaanse buitenlandse politiek trachten te ontleden. In de volgende sectie wordt een poging ondernomen om het doel van de Amerikaanse politiek te omschrijven. In III volgen enkele aantekeningen over de uitvoering in grote lijnen, die we als strategie zouden kunnen aanduiden, in IV over de wijze van uitvoering in de praktijk, laat ons zeggen: de taktiek. | |
[pagina 96]
| |
IIDe conceptie, waarmede Amerika de oorlog beëindigde, was in de grond van de zaak heel eenvoudig: men wilde de samenwerking, die in de oorlog tussen de Grote Drie, Grote Vier en Grote Vijf was gegroeid (Frankrijk en China waren daarbij hoffelijksheidpartner en wissel op de toekomst) in vredestijd voortzetten en op de basis van de leiding door de grote mogendheden een wereldsamenwerking tot stand brengen, die de vrede waarborgde en in die vrede allerlei vormen van samenwerking mogelijk maakte. De voorwaarden daartoe waren deelnemen aan het overleg, bereidheid tot samenwerking en inschikkelijkheid, en handhaving van de status quo. Zonder elk van de andere naties van kleine zonden vrij te pleiten, moet worden geconstateerd, dat de Sovjet-Unie op elk van die punten ernstig tekortschoot; aan de Verenigde Naties nam zij deel, maar aan de nevenorganisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie, de Unesco, de Vluchtelingenorganisatie, de Wereldbank, enz. niet; de 42 veto's, het abolute gezag over de bezette satellietgebieden en het mislukken van een gezamenlijk bezettingsbeleid in Duitsland en Oostenrijk toonden, dat er voor de Sovjet-Unie geen andere doeleinden bestaan dan Russische en communistische; en de Russische houding in Berlijn, Triëst, Praag, Noord-Griekenland, Noord-Perzië, China liet zien, dat het gevaar van een verdere onderwerping van vrije volken aan dit absolute gezag niet denkbeeldig was. De eerste taak werd nu het bedwingen van de Russische agressie, en het beeld van de Amerikaanse buitenlandse politiek verschoof op kaleidoscopische wijze van een idyllische UNO-min naar een politiek van waakzaamheid, van ‘containment of Soviet Russia’. Sinds het begin van 1947 krijgt die haar vorm, op politiek gebied in de Truman-politiek van militaire steun van Griekenland en Turkije en in het Noord-Atlantisch Verdrag, op economisch gebied in de Marshall-hulp voor economisch herstel van West-Europa en in de ‘technische bijstand’ aan achtergebleven gebieden. In haar hoofdlijn is de ‘containment’-politiek eenvoudig, maar haar uitwerking brengt allerlei problemen mee. Niet overal is de grens tussen de Russische invloedssfeer en de vrije wereld zo duidelijk bepaald als in Triëst en Berlijn (men denke aan China); en ook waar zij bepaald is, is het fysiek onmogelijk om op elke meter grenslijn een soldaat met een geweer op wacht te zetten, verondersteld al dat bij de moderne krijgstechniek soldaten op wacht voldoende waren om een aanvaller tegen te houden. Niet | |
[pagina 97]
| |
alleen naar de plaats trouwens is de ‘containment’-politiek nagenoeg onbeperkt; ook wat de tijd betreft rijst onwillekeurig de vraag, hoe lang een dergelijke politiek, die immers slechts een afweermiddel is en het kwaad niet in de wortel geneest, moet duren, ja of er enig uitzicht is, dat de koude oorlog, die men als een feit heeft te aanvaarden, ook nog eens zal eindigen en liefst niet in een ‘schietoorlog’. Het is te voorzien, dat de Verenigde Staten inderdaad zullen moeten werken aan de ‘coming defeat of communism’, zoals James Burnham het noemt. Daarover te spreken is echter extrapolatie, is een logisch trekken van de toekomstige consequenties uit de Amerikaanse politiek, zoals die op het ogenblik wordt gevoerd. Het is van belang daaraan even aandacht te wijden, maar in het volle bewustzijn, dat de meeste mensen die consequenties of niet zien of niet (nog niet) aanvaarden, en dat de leiders van de Amerikaanse politiek er ook nog niet aan toe zijn om de juiste grondslagen van hun beleid tot een geheel te maken en de logische consequenties ervan op alle gebieden te doordenken. We moeten zelfs zeggen, dat de overgang van de Verenigde-Naties-politiek naar de ‘containment’-politiek slechts aarzelend is voltrokken. Nog tot zeer voor kort stuitten pogingen om de Verenigde Naties tot groter activiteit te brengen, en dan desnoods zonder Rusland, af op een grote weerstand, die pas door de gebeurtenissen in Korea als met één slag is verdwenen. De hulpverlening aan Zuid-Korea is trouwens een goed voorbeeld van de wijze, waarop de Verenigde Staten de Verenigde Naties als het ware ‘opvullen’ en leven geven, - van de wijze, waarop de Amerikaanse buitenlandse politiek en de wereldpolitiek thans samenvallen. Het is wel duidelijk, dat de ‘containment’-politiek geen oplossing geeft op lange termijn, ook omdat onder het ijzeren gordijn door de penetratie van de vrije wereld met communisme voortgaat en omdat landen als Duitsland (en hetzelfde geldt tot op zekere hoogte van geheel Europa) in hun huidige gespletenheid nooit in staat zullen zijn om de vereiste economische zelfstandigheid te verkrijgen. Het staat helaas te vrezen, dat de beslissing over de theoretische vraag, of de ‘containment’-politiek door een meer actieve moet worden vervangen, praktisch uit handen van het Westen zal worden genomen, doordat de Sovjet-Unie ook elders dan in Korea in het offensief gaat en een gewapend conflict gaandeweg of plotseling algemeen wordt. Indien dat echter niet zo zou zijn, zouden we toch moeten aannemen, dat de Westelijke mogendheden hun eigen kracht zodanig zouden kunnen versterken, dat men Sovjet-agressie niet meer behoeft te vrezen en de Sovjets kan dwingen, ook zonder een derde wereldoorlog, om de | |
[pagina 98]
| |
handen af te houden van de zaken der vrije naties. Helaas is het uitzicht daarop gering. | |
IIIDe uitvoering van de algemene doeleinden van de Amerikaanse politiek vindt plaats in verschillende sferen. De kern is, zoals eigenlijk bij elke buitenlandse politiek in alle tijden, de verdediging van het eigen grondgebied; daarbij komt in de huidige wereldsituatie, zoals die zoëven werd geschetst, in feite het tegengaan van elke agressie tegen onderdelen van de vrije wereld, een bijna onafzienbare taak, die het voor de Verenigde Staten ook nodig maakt om zich bondgenoten te verzekeren. De probleemstelling is niet meer, zoals de isolationisten zich destijds inbeeldden, dat de Verenigde Staten zich verre moesten houden van conflicten, welke hen niet rechtstreeks aangingen, en daaraan niet ‘het bloed van Amerikaanse jongens verspillen’; de grenzen van Amerika liggen, om het woord van Baldwin op het westelijk halfrond toe te passen, aan de Rijn... en verder, en dus is het zaak om een mogelijke agressor niet eerst op het westelijk halfrond op te vangen, maar overal ter wereld waar hij zijn agressie zou willen botvieren, en niet alleen met Amerikaanse soldaten. Maar we zouden er verkeerd aan doen, de situatie uitsluitend uit militair oogpunt te bezien. De communisten en hun medestanders hebben er belang bij om de onder II beschreven wending van een uno-politiek naar een ‘containment’-politiek als een soort militarisme van de Verenigde Staten voor te stellen, en zaken als de Marshall-hulp en de ‘technische bijstand’ aan achtergebleven volken als niet meer dan lijnrechte verlengstukken daarvan, stukjes Amerikaans imperialisme, die achter de wapenen aanmarcheren als de spreelwoordelijk geworden zendeling en drankfles achter de pioniers van de kolonisatie in vroeger dagen. Het is niet nodig om de Amerikaanse politiek in een idyllisch daglicht te stellen, als we de onjuistheid van deze voorstelling van zaken willen aantonen; inderdaad zijn er ‘imperialistische’ tendenties in de Amerikaanse politiek aan te wijzen, hoewel die zich tot het economische gebied beperken en andere volken niet politiek willen overheersen op een wijze zoals dat met de Russische satellietstaten geschiedt, - maar het kan niet voldoende worden herhaald, hoe Amerika reeds economische hulp bood aan door de oorlog getroffen gebieden, waaronder Rusland (in de vorm van de voor meer dan 70 procent door Amerika gefinancierde unrra), lang voordat het ideaal van de samenwerking in het verband van de Verenigde Naties was verstoord, en | |
[pagina 99]
| |
hoe nog bij de opening van het Marshallplan ook aan de landen van Oost-Europa hulp is aaugeboden en zij die zelf - onder waarneembare druk van Moskou - hebben afgewezen. Op de punten, waar de politieke situatie volstrekt duidelijk is, is de politiek ten dele vervangen door militaire waakzaamheid, - hetzij met het geweer bij de voet zoals in Berlijn en Triëst, hetzij ook met het geweer in de hand, zoals in Griekenland en Korea. Op die punten heeft de politiek bijna alle soepelheid en beweeglijkheid verloren, en daarmede een van de eigenschappen die haar tot politiek maakt. De wezenlijke eis, die aan de Amerikaanse buitenlandse politiek wordt gesteld, is om, terwijl die wrijfvlakken goed worden bewaakt en ter plaatse verkennings- en waarschuwingsgevechten worden gestreden (al is het in elk afzonderlijk geval de vraag, of het daarbij zal blijven), de vrije wereld als geheel te schragen. Vandaar dat de Truman-politiek, inhoudend militaire hulp aan de bedreigde landen Griekenland en Turkije, en het Noord-Atlantisch Pact, hetzelfde inhoudend voor elf landen van West-Europa daarnevens, naar de sociaal-economische kant zijn aangevuld door de Marshallhulp en de technische bijstand aan achtergebleven gebieden. De Marshallhulp geldt in het bijzonder Europa, terwijl enkele overzeese gebieden een klein deel van de steun van hun Europese moederland ontvingen; de technische bijstand geldt bij voorbeeld voor Afrika en Oost-Azie. Beide echter ontmoeten moeilijkheden. Er kan van het Marshallplan niet gezegd worden, dat het geen succes heeft gehad. De eenvoudige voorstelling van wat West-Europa thans zou zijn, als er eens geen Marshallhulp was geweest, is voldoende om dat aan te tonen. Maar er zijn twee oorzaken, die niet alleen een voortzetting van de dollarhulp na 1952 noodzakelijk maken (dat gaat men in politieke kringen gaandeweg ook wel inzien), maar voor het fundamentele gebrek aan evenwicht een blijvende oplossing haast lijken uit te sluiten. De eerste is de gedeeldheid van Europa langs de lijn van Stettin naar Triëst, die het economische verkeer tussen West-Europa en Oost-Europa in de praktijk beperkt tot die transacties, welke de Sovjets voor hun deel van ons continent nodig achten. De tweede is de in Europa (ook in de ‘beste’ en ‘ijverigste’ landen van West-Europa) zoveel geringere productiviteit dan in de Verenigde Staten. Men kan de overbrugging van het dollartekort op de betalingsbalans van bijna alle Europese landen niet uitsluitend verkrijgen door de invoer uit dollargebieden te verlagen. Dus staat men voor de noodzaak van export- en dus productievergroting, met de zoëven genoemde moeilijkheid; - voorts valt daarbij nog te bedenken, dat deze | |
[pagina 100]
| |
Europese landen voor 1939 het tekort op hun betalingsbalans vaak dekten door driehoeksverkeer, en dan niet met andere Europese landen, die meestal in dezelfde positie verkeren, maar met landen buiten Europa; voor Engeland bij voorbeeld de andere landen van het Gemenebest, voor Nederland Indonesië. Het is aan gerechte twijfel onderhevig, of deze steun in de toekomst weer kan worden verwacht, nu de politieke verhoudingen zo sterk zijn verschoven. Deze overzeese gebieden wil men thans op uitgebreider wijze in het wereldverkeer betrekken en hun door middel van technische bijstand (waarschijnlijk dus bestaande uit deskundigen en blauwdrukjes) de helpende hand geven bij het verhogen van hun eigen welvaartspeil en hen daarmede tevens aan de wereldhandel laten deelnemen. De plannen zijn mooi en worden met energie ter hand genomen. Het is hier niet de plaats om er uitvoerig op in te gaan, maar in een politiek betoog mag de opmerking niet ontbreken (die overigens slechts als voorlopige kritiek is bedoeld), dat een bedrag van 30 of 40 millioen dollar heel klein is, zelfs als men zoals bij de technische bijstand niet wil investeren, maar zich tot de in letterlijke zin ‘technische’ bijstand beperken. Bij elk probleem dat men hier, nog niet eens oplost, maar laat ons zeggen: aanpakt, rijzen er verscheidene nieuwe, en voorshands lijken bij voorbeeld een vergelijkbaar levensniveau en een vergelijkbare productiviteit tussen de arbeiders van Amerika en West-Europa (waarbij ook al grote verschillen bestaan) en die van Afrika en het Verre Oosten nog verre achter de horizon te liggen, - met alle schier onoplosbare problemen, die dat voor de integratie van de wereldeconomie meebrengt. Een ander terrein tenslotte van activiteit der Amerikaanse politiek, naast het militair-politieke en het sociaal-economische, is het gebied van de propaganda. Juist hier treedt duidelijk aan het licht, dat de huidige buitenlandse politiek van de Verenigde Staten in belangrijke mate een negatief karakter draagt, namelijk een complex is van afweermaatregelen tegen het Sovjet-Russische imperialisme. Wie weet, dat de Sovjet-macht ten dele op de macht van het Rode Leger berust, maar overal ter wereld onder de dijken doorsijpelt als sociale ellende daartoe aanleiding geeft, en dat het communisme als gesloten wereldbeschouwing (met de eerste twee factoren achter zich)! in een tot nihilisme neigende tijd een sterke greep heeft op vele geesten, weet dat een zekere contra-propaganda noodzakelijk is. Een van de goede voorbeelden daarvan vormen de radiouitzendingen van ‘The Voice of America’ naar het Russische machtsgebied; naar deze wordt blijkbaar veel geluisterd, zoals twee feiten bewijzen: de honderden stoor- | |
[pagina 101]
| |
zenders, welke de Russen daartegen gebruiken, en de openlijke polemieken, welke de Sovjetpers heus niet aan deze programma's zou wijden, als niemand in Rusland ernaar luisterde. Een paradox is het in verhouding tot de militaire en de economische uitgaven uiterst geringe bedrag (men zegt: een driehonderdste deel van de militaire uitgaven van de Verenigde Staten), dat aan deze contra-propaganda wordt uitgegeven; gelukkig is men bezig daarin verbetering te brengen. De vrije wereld dient zichzelf verder niet te misleiden door weeklachten over het ‘negatieve’ karakter van de gevolgde Amerikaanse politiek. De Russische bedreiging heeft die nodig gemaakt, en men denkt zich bij alle vrees voor een dreigende oorlog wel eens te weinig in, dat dat geen oorlog meer kan zijn tussen België en Nederland, zoals nog 120 jaar geleden voorkwam, terwijl het evenmin denkbaar is dat Frankrijk en Engeland of Engeland en de Verenigde Staten hun reëel bestaande conflicten nog met de wapens zouden trachten te beslissen; de enige werkelijke oorlogsdreiging komt van de zijde van de Sovjet-Unie, en voor degenen die dat na de gebeurtenissen in Korea nog niet mochten hebben verstaan is dit artikel niet geschreven. Het noodzakelijke gevolg van die dreiging is een zekere negatieve instelling van de Amerikaanse politiek (in het algemeen van de politiek van de vrije naties), maar dat deze weerstand alleen een noodzakelijke voorwaarde is voor het naakte voortbestaan en geen ‘doel’ op zichzelf voor de vrije wereld, leert de economische samenwerking, die onder de auspiciën van de Verenigde Staten aan het ontstaan is. Wie erover klaagt, dat het Westen niet een even scherpomlijnde en gesloten wereldbeschouwing tegenover die van het Stalinisme kan plaatsen, moge tenslotte bedenken, dat het wezen van de vrije wereld nu eenmaal is, dat men de mensen vrij laat om hun eigen, onderling zeer verschillende, opvattingen te volgen. De weerstand is slechts nodig, omdat het Stalinisme ons die elementaire vrijheid niet wil laten. | |
IVAls men de wijze ziet, waarop de Amerikanen hun in weinige jaren (men mag wel zeggen:) geïmproviseerde buitenlandse politiek hebben uitgevoerd, kan ons oordeel, met enige reserves, moeilijk anders dan ‘goed’ luiden. We hebben uiteraard met een reeks elementen te maken, die eerst tezamen de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten bepalen: de President, de achtereenvolgende ministers van buitenlandse zaken, hun | |
[pagina 102]
| |
ministerie: het State Department, het Congres en de openbare mening. Truman als president is stellig geen Roosevelt. Roosevelt, met al de fouten die hij gemaakt moge hebben juist door een enigszins luchtige, om niet te zeggen lichtzinnige, aanpak van de wereldproblemen, was een man met visie, die een eigen stempel drukte op de buitenlandse politiek. Trumans voornaamste verdienste is, dat hij, met een enkele ongelukkige uitzondering, op het juiste ogenblik bekwamere mannen dan hijzelf is aan het roer kan laten. Zijn plan om Vinson naar Moskou te zenden en naar een ‘overeenkomst’ te laten streven, waarbij de eenheid van de Westelijke naties op pijnlijke wijze zou zijn doorbroken en het Westen waarschijnlijk om maar een overeenkomst te bereiken concessies zou hebben gedaan zonder tegen-concessies van enige betekenis, was verderfelijk, maar na krachtige aandrang van Dean Acheson heeft hij het dan ook laten varen. Byrnes, Marshall en Acheson zijn elk zeker bekwame mensen, maar alle drie zijn zij even goed als het publiek nog lang slachtoffer geweest van de illusie, dat men tot elke prijs met de Sovjet-Unie zou moeten samenwerken in die zin, dat men onbeantwoorde concessies deed. De lust daartoe is weldra vergaan, maar welke schade een man van de statuur van Marshall nog heeft aangericht door tot het uiterste (of liever: daar voorbij) in China een compromis met de communisten te willen sluiten, zal de historie pas in haar volle omgang kunnen schatten; en Achesons redevoeringen, van hoe onmiskenbare bekwaamheid ook getuigend, tonen soms nog de aarzelingen van iemand, die vroeger veel dichter bij de ‘appeasement’ van de Sovjets heeft gestaan. Maar als men de afwezigheid van dwaze verklaringen bij deze staatslieden (in het algemeen een goede maatstaf in de politiek) legt naast de prestaties van ministers van andere landen, kan men alleen maar tot de slotsom komen, dat de vrije wereld, wier politiek nu eenmaal in belangrijke mate van Washington uit wordt gemaakt, geluk heeft gehad met de mannen, die daaraan leiding moesten geven. Hetzelfde geldt min of meer van het State Department. Ook dat is voor een groot deel opnieuw, voor een ander deel van de grond af georganiseerd moeten worden. Men behoeft een pas verschenen lijvige documentatie als Postwar Foreign Policy PreparationGa naar voetnoot1, waarin alleen dat voorbereidende deel van Amerika's buitenlandse politiek van 1939-1950 wordt behandeld, dat op dit onderwerp betrekking heeft, slechts door te bladeren om te zien wat al organisaties, reorganisaties, benoemingen en ontslagen nodig zijn geweest om het State Department enigszins op de naoorlogse taak berekend te maken. Nadien is dat uiteraard voortgezet, en hoewel | |
[pagina 103]
| |
het grootste deel van het werk zich aan de waarneming onttrekt, krijgt men toch de indruk, dat een zaak als verzamelen en kritisch ziften van materiaal in het State Department beter geschiedt dan bij voorbeeld in het Foreign Office of op het Plein. Een falen als van Bevin in Palestina en van verscheidene Nederlandse ministers inzake Indonesië zou immers (nu even afgezien van de principiële juistheid of onjuistheid van de gevoerde politiek) niet hebben mogen voorkomen, als men in Londen de situatie in het Midden-Oosten, in Den Haag die in het Verre Oosten, en op beide plaatsen de wereldsituatie, goed had verkend. De technische faciliteiten voor het verkrijgen en ziften van informatie zijn in het State Department waarschijnlijk beter, al moeten we onze lof matigen nu het catastrofale verloop van de politieke ontwikkeling ‘in the general area of China’ twijfel wekt, niet alleen aan het oordeel van de Far Eastern Division van het State Department, maar ook aan de volledigheid en nauwkeurigheid, waarmede deze afdeling zich van de feiten op de hoogte wist te stellen. In de aanwezigheid van medewerkers als Charles Bohlen, de Rusland-deskundige, en George Kennan, het hoofd van de planningafdeling van het department, is misschien een geluksfactor aanwezig geweest. Het valt te betreuren (dat is wel alles, wat men er van deze zijde van de Oceaan van kan zeggen), dat mannen van hun bekwaamheid weer verdwijnen, de eerste naar de ambassade in Parijs, de ander op een waarschijnlijk langdurige studiereis. Het werk van het State Department is aan het oog onttrokken, dat van President en Secretary of State eveneens, voorzover zij er zelf in hun redevoeringen of op hun persconferenties geen ruchtbaarheid aan geven. Juist het tegenovergestelde is het geval met het Congres, dat als alle openbare lichamen in een parlementaire democratie in de openbaarheid werkt; de afzonderlijke leden van het Congres hebben die openbaarheid soms in luidruchtige vorm, zelfs nodig voor hun persoonlijke propaganda; en (derde factor) zij worden in een land, dat de praeoccupatie met de wereldpolitiek immers pas sinds enkele jaren kent, in de eerste plaats gekozen niet om hun kennis van de internationale politiek, maar om hun hanteren van de binnenlandse, dikwijls nog in het bijzonder ten voordele van ‘the boys back home’. Er is geen enkele reden, waarom deze factoren alle met dezelfde intensiteit zouden moeten blijven bestaan. Dat het niet anders zou kunnen is bijgeloof; men zie maar eens naar de carrière van Vandenberg in de Senaat, die de kiezersgunst waarlijk niet heeft verspeeld door zich op het buitenlandse beleid toe te leggen en zich daarbij zelfs de ‘bekering’ van isolationist tot architect van de nieuwe wereldpolitiek te | |
[pagina 104]
| |
veroorloven. Het valt echter niet te ontkennen, dat de drie genoemde factoren soms maken, dat uit het Congres geluiden over de wereldpolitiek hoorbaar worden, die verre achterlopen bij wat men als de Amerikaanse buitenlandse politiek kan beschouwen. Het overtuigen of overreden van het Congres is een taak, die aan President, Secretary of State en State Department ook geregeld hoofdbreken kost; er is tegen woordig zelfs een speciale Assistant Secretary voor ‘congressional relations’ en Achesons houding, die door sommige Congresleden als hooghartig wordt beschouwd, veroorzaakt wel eens moeilijkheden. Over het geheel echter dienen we ons in Europa niet te spoedig uit het veld te laten slaan door (ik zou haast zeggen: per definitie) enigszins luidruchtige verklaringen in het Congres. De ervaring van de laatste jaren heeft geleerd, dat het meestal nogal meevalt, en we dienen, ons ook op dit punt te hoeden voor de perspectivische vertekening, waartegen in het begin van dit opstel werd gewaarschuwd en die spoedig optreedt, als men aan de luide verklaringen van sommige Afgevaardigden en Senatoren grotere waarde toekent dan aan de stille arbeid van anderen. De goede afloop, waarover in de laatste alinea werd gesproken, is niet in de laatste plaats te danken aan de bereidheid van Amerika's openbare mening om nieuwe richtingen in de buitenlandse politiek te volgen. Elke nieuwe richting vraagt voorbereiding en toelichting, en vaak stelt men het zo voor, alsof het domme kiezersvolk slechts met grote moeite kan worden meegetrokken. Proefstemmingen hebben echter aangetoond, dat Senatoren, die zich op het isolationistische conservatisme van hun kiezers beriepen, de bereidheid van deze om de leiding van mannen als Truman, Marshall en Acheson te volgen verre onderschatten: het bij politici niet onbekende verschijnsel, dat men de mensen voor dommer houdt dan ze werkelijk zijn. Er is geen enkele aanwijzing, dat de burgers van de Verenigde Staten, als de gevaren en de kansen van de hudige wereldsituatie hun maar duidelijk worden gewezen, niet bereid zijn om mee te gaan met maatregelen, waar van hun wordt uiteengezet, dat ze noodzakelijk zijn en de ontwikkeling in de goede richting beïnvloeden. Zo is het gegaan met de militaire èn met de economische hulp aan andere delen van de vrije wereld. Het is een bemoedigend teken temeer voor hen, die aan de levenskracht van die vrije wereld, na jaren strijd tegen andere tyrannieën, nog mochten twijfelen. |