De Gids. Jaargang 113
(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
P.J. Bouman
| |
[pagina 84]
| |
speciale taak: indrukken op te doen over de stand der sociale wetenschappen aan de belangrijkste universiteitenGa naar voetnoot1. Een reisbeschrijving kan achterwege blijven. Ik meen te mogen volstaan met een aanduiding der gevolgde route. Van New York voerde de reis naar Boston en vervolgens over Pittsburgh naar Cleveland en Detroit. In Michigan bezocht ik Ann Arbor en Grand Rapids. Van Chicago bracht mijn trouwe Greyhound me Zuidwaarts naar Urbana in Illinois en door de landbouwstreken van de Midwest via St. Louis en Kansas City naar Denver, het uitgangspunt van een tocht door de Rocky Mountains naar Salt Lake City, Reno en Sacramento. Van San Francisco ging ik eerst in Noordelijke richting naar het Redwood-gebied bij Russian River; daarna naar het Zuiden, via Palo Alto (Stanford University) en Santa Barbara naar Los Angeles. Opnieuw een woestijngebied in: Flagstaff, de Grand Canyon, de Indiaanse reservaten, Albuquerque, Pecos, niet ver van de Mexicaanse grens. De volle betekenis der geografische ruimte leerde ik in in Texas kennen, een staat, zo groot als Frankrijk, Zwitserland, Nederland en Denemarken samen. Door de hitte van San Antonio en Houston bereikte ik New Orleans, met zijn merkwaardige oude Frans-Spaanse binnenstad. Om enige indruk te krijgen van de ‘deep South’, doorkruiste ik de staten Mississippi en Alabama, logeerde te Meridian en Tuscaloosa. Via Atlanta en Raleigh bereikte ik Chapel Hill (University of North Carolina) en zette toen weer koers naar het Noorden: Richmond in Virginia, Washington, Philadelphia, New York. De aardrijkskundige kenmerken van het Noord-Oostelijk stedengebied, van het land van de grote meren, van de Midwest met zijn uitgestrekte maïsvelden, de ontzagwekkende bergketens der Rocky Mountains, de woestijnen van Nevada, Arizona en New-Mexico, de moerassen in de delta van de Mississippi, de rijstvelden, tabaks- en katoenplantages van het Zuid-Oosten, vindt men in de overrijke literatuur over deze streken meegedeeld. Ik zal er over zwijgen. Groter is de verleiding, verhalen te vertellen over velerlei belevenissen in het contact met personen, die men tijdens zo'n reis ontmoet: een bonte reeks van soms curieuze typen. Nu eens boeren en college-girls,cowboys, Indianen, Mexicanen, enz., dan weer markante figuren, die men niet licht vergeet: de ex-toneelspeler, die van zijn reizen in Europa wist te verhalen, de dame, die een gedetailleerd verslag van haar echtscheidingsproces gaf, de negeronderwijzer met een wonderlijk mooie stem. Last not least de | |
[pagina 85]
| |
twintigjarige zendelinge voor een of andere kleine secte, naïef, maar zo devoot en oprecht, dat ik haar mijn respect niet kon onthouden (zelfs niet nadat ze mij een chèque had gegeven voor een bedrag ter grootte van ‘eternal life’, ondertekend door Jesus Christ). Neen, de titel van mijn kort artikel: ‘Achter het venster van de Grey-hound-bus’, dient niet in descriptieve zin te worden opgevat. Ik wilde slechts enkele notities ordenen, neergeschreven na overpeinzingen in mijn observatiepost. Bespiegelingen, welke zich opdrongen naar aanleiding van veel tegenstrijdige waarnemingen en ontmoetingen. De vraagtekens, die ik hierbij plaats, schrijve men niet uitsluitend toe aan mijn kort verblijf in dit land (drie maanden reizen, twee maanden college geven op één plaats). Zij zouden waarschijnlijk nog talrijker zijn, indien ik langer was gebleven.
Het is een bijna banaal geworden gewoonte Amerika ‘de smeltkroes der volken’ te noemen. Wie meent met dit beeld iets te kunnen verduidelijken, geve er zich rekenschap van, of de samensmelting werd voltooid, dan wel nog in volle gang is. Wij mogen betwijfelen, of ‘het Amerikaanse volk’ een term van voldoende reële inhoud is om bijvoorbeeld een karakterbeschrijving te rechtvaardigen als G. Gorer in zijn The Americans gaf. Slechts enkele grote groepen kan men tegen een achtergrond van Amerikaanse traditie plaatsen. De meeste mensen, die men in dit land ontmoet, zijn nog slechts op weg Amerikaan te worden. Zo hebben bijvoorbeeld twee derde van de mensen, die men in New York op straat ontmoet, twee ouders van Europese afkomst, of althans een vader of moeder, die in Europa, Azië of Zuid-Amerika werd geboren. Een sleutel tot het verstaan van menig aspect dezer dynamische samenleving ligt in het begrip ‘second generation’. Daaronder vallen tientallen millioenen, die op weg zijn Amerikaan te worden. Het staatsburgerschap ging bij de meesten van hen vooraf aan de werkelijke aanpassing. Zij groeiden op onder invloed van uitheemse groepsnormen, accepteerden deze in hun jeugd slechts ten halve en rebelleerden later tegen ouderlijke tradities, naarmate zij zich moeite gaven typisch Amerikaanse allures (los van oud-Amerikaanse tradities) over te nemen. Indien men het ietwat dubieuze, maar in menig opzicht toch wel aannemelijke verschil tussen cultuur en civilisatie wil aanvaarden, zou men kunnen zeggen, dat brede lagen van immigranten in hun eerste pogingen tot aanpassing een gedeelte van hun traditionele cultuur verloren, maar dat hun kinderen volledig afgleden naar het vlak van een sterk technisch ge- | |
[pagina 86]
| |
oriënteerde civilisatie. Wat kan men anders verwachten? Mag men veronderstellen, dat de jonge ‘Amerikaan’ geworden fabrieksarbeider te Detroit, wiens vader, voormalig Pools landarbeider, thans mijnwerker is in de Mesabi Range, enige notie heeft van Jefferson's cultuurideaal? Er zijn gevallen, waarin de tweede generatie uit bevolkingsgroepen voortkwam (o.a. de afstammelingen van de Nederlanders, die zich te Michigan vestigden), welke in geloof en beschaving weinig afwijken van de oude Angelsaksische bevolking aan de Oostkust. Dit blijven evenwel uitzonderingen. Normaal is, dat de tweede generatie historisch besef mist of er zich willens en wetens voor afsluit. Voor de naar aanpassing hunkerenden is Amerika het land van de auto en de ijskast, de automaat en het radiotoestel, de telefoon en het televisie-apparaat, de ijswafels en cocacola's, de bioscoop en de baseball-wedstrijden, de subway en de torenhuizen. Een gedeelte van deze, in het technische vlak der civilisatie aangepaste, tweede generatie, bracht intussen reeds een derde generatie voort: een ‘third generation’, opgegroeid in een cultuurloos milieu, zonder traditie, zonder hoop en geloof - levend in het ogenblik, genietend van alle ‘gadgets’ (nieuwe technische snufjes), primitief en emotioneel. Deze moderne ‘massa’ - ik gebruik de term in cultuursociologische zin - vindt men vooral in de grote steden opgehoopt. De welstand van de bewoners van luxe-voor-steden van New York, van slums in Chicago en der ‘residential quarters’ van Houston moge verschillen, geestelijk liggen zij in hetzelfde vlak. Toch hebben wij niet het recht deze massa alle menselijkheid te ontzeggen. De moeder, die haar eerste kind voortbrengt, de vrouw, die haar man verloor, de zieke, die weet dat het einde nabij is, zij allen gaan door diepten en hoogten van het menselijk bestaan heen, die hen isoleert van anderen. Maar de individuele emoties in ‘Main street’ missen de religieuze en culturele binding, welke tenslotte aan alle menselijkheid zin geven. De innerlijke onzekerheid, die uit het gebrek aan traditie voortkomt, openbaart zich in de Verenigde Staten het duidelijkst in de opvoeding van de kinderen. In een dynamische cultuur kan het generatieverschil zo groot zijn, dat het een kloof tussen ouders en kinderen vormt. Amerikaanse ouders ontwijken de conflictssituatie. Zij volgen bij voorkeur de gemakkelijkste weg: de kinderen moeten vrij opgroeien. ‘No frustrations’ is het advies van de populair-paedagogische boekjes, die door millioenen aarzelende ouders worden gekocht en gelezen. Het straffen, een van onze hulpmiddelen bij het handhaven van traditionele groepsnormen, is absurd in een samenleving, waarin de meest tegenstrijdige, in ontbinding verkerende groepsnormen elkander doorkruisen. | |
[pagina 87]
| |
De tweede generatie, geëmancipeerd van ouderlijke normen en nog niet ankerend in oud-Amerikaanse culturele tradities, is psychisch labiel. In de ‘vrije’ opvoeding (een mooi woord voor het dikwijls geheel ontbreken van opvoeding) ging veel zelfheheersing verloren. Gorer, schrijvend over de moeder-binding van de opgroeiende mannelijke jeugd, - ‘het verwende kind’, in eenvoudig Nederlands gezegd - generaliseerde echter te veel, door zijn beschouwingen op het gebied der diepte-psychologie algemene geldigheid te willen geven. In grote groepen van de agrarische bevolking, zowel in het Zuiden als in de Noordelijke landbouwgebieden, voltrekt zich het proces der amerikanisering op andere wijze. Vooral waar voorvaderlijke kerkelijke tradities gehandhaafd bleven, vertoont het generatieverschil trekken, die sterk afwijken van de juist genoemde nivellering. De psychologie kan de steun der sociologische analyse niet ontberen. De meest negatieve tendenties der massale civilisatie vertonen de snelst groeiende steden: New York, Chicago. Los Angeles, enz. In het gunstigste geval de passieve normloosheid van een naar genot en verstrooiing hunkerende massa; dikwijls echter ook de overschrijding van alle normen, die onze maatschappij in het gareel houden. Nauwkeurige onderzoekingen bewezen, dat de criminaliteit onder jonge mensen van de ‘second generation’ groter is dan in enige andere laag der bevolking. Hierbij zij nog aangetekend, dat psychiaters mij verzekerden, hun meeste patiënten in dezelfde groep te moeten rangschikken. Intussen schrijdt de urbanisering nog steeds voort. De tweede wereldoorlog veroorzaakte ware volksverhuizingen: in Texas, in Californië, in de Noord-Westelijke staten streken millioenen mensen neer. Sommige steden zagen hun bevolking in enkele jaren verdubbelen. Alles is in beweging. Wat is onder deze omstandigheden de invloed der hechte kernen, vooral van de agrarische bevolkingsgroepen, in de Amerikaanse samenleving? Is de Europese toeschouwer niet geneigd, in de eerste plaats de schaduwzijden van het woelige Amerikaanse leven te zien en hierover vergelijkingen te maken? Heb ik veel verklaard, indien ik opmerk dat ik nergens zulk trieste ‘slums’ zag als te Chicago, zelfs niet in het Londense East End en in de ruïnensteden van het Roergebied? Een dergelijke constatering krijgt eerst reliëf als ik er, voor het evenwicht, aan toevoeg, dat ik op het Europese vasteland tevergeefs naar instellingen van middelbaar en hoger onderwijs heb gezocht, zo vol ‘sfeer’ als Vassar College of de ‘campus’ van North Carolina University te Chapel Hill. | |
[pagina 88]
| |
De ‘gang’ en de politieke corruptie bieden meer stof voor journalistieke activiteit dan de snelle ontplooiing der Amerikaanse universiteiten. Ik ben echter geneigd, de invloed van de democratisering van het onderwijs hoger aan te slaan. Het grootste gedeelte van de zeven millioen leerlingen der high schools en van de ruim twee millioen studenten (college- en ‘graduatestudents’) ontvangt een betere opvoeding dan hun ouders hebben gehad. In welke mate zullen de wegen van het proces der amerikanisering over de universitaire ‘campus’ gaan lopen? Zullen de oases in deze jachtige samenleving, de gebouwencomplexen temidden van grasvelden en prachtige parken, de bibliotheken, de laboratoria, de universitaire musea en de huizen der ‘fraternities’ in staat blijken een beschavende invloed uit te oefenen, vergelijkbaar met die der Europese kloosters in de Middeleeuwen? De Europese universiteit, exclusief en wantrouwig jegens grote aantallen studenten, vervult de functie van een cultuur-conserverende kracht. De Amerikaanse universiteit, democratisch en niet terugschrikkend voor het massa-experiment (waarvoor kwalititatief inderdaad een zware prijs wordt betaald), is bovenal een cultuur verspreidend element in het maatschappelijk verkeer. Laat men in Europa de kracht der paedagogische revolutie in de States niet onderschatten! Ook in de cultuurgeschiedenis komt het voor, dat na verloop van tijd de eersten de laatsten zijn. Ik durf mij niet aan voorspellingen wagen. De hier en daar schuchter opbloeiende cultuur kan gemakkelijk verdorren in de woestijnwind van de technische civilisatie. Zal het mogelijk zijn de nivellerende invloed der moderne hulpmiddelen van massa-communicatie - pers, film, radio en tegenwoordig ook de televisie - te stuiten en deze vindingen te kanaliseren in ‘patterns of culture’, die enig perspectief bieden voor de opbouw van een hiërarchisch geordende beschaving? Volgens Karl Mannheim, wiens Man and Society de meest penetrante analyse van deze vraag geeft, zou hierbij alles afhangen van de kracht en besluitvaardigheid van kleine culturele élite-groepen. Kan de Amerikaanse universiteit deze groepen voortbrengen? Wat ik waarnam, slingerde me heen en weer tussen hoop en twijfel.
Het is een pessimistische gedachte, dat voor de culturele opbouw, welke ook voor de Verenigde Staten theoretisch bereikbaar is, meer tijd wordt vereist dan de omstandigheden thans waarschijnlijk veroorloven. Op het moment, dat de U.S.A. krachtig en homogeen, doelbewust en progressief | |
[pagina 89]
| |
zouden moeten zijn, bevinden zij zich in een overgangstoestand, die haar binnenlandse politiek aarzelend en kleurloos maakt. Daarbij komt, dat de jonge, logge natie eveneens onvoorbereid staat tegenover de leid nggevende functie in de wereldpolitiek, die haar zo plotseling toeviel. In het binnenlands beleid moet Amerika de weg vinden van de ‘free enterprise’ der negentiende eeuw naar een nieuwe economische en sociale structuur, grotendeels onder pressie van snelle veranderingen in de techniek. Het is mogelijk, dat mijn Rotterdamse collega Fred. L. Polak te ver is gegaan in zijn bekende beschouwingen over de komende industriële revolutie in de States (Inaugurele rede, Rotterdam 1949). Het valt evenwel niet te ontkennen, dat zich in Amerika onweerswolken samenpakken, welke een naderende crisis aankondigen. De kapitalistisch georganiseerde grootindustrie kan niet de arbeiders concessies blijven doen; de zestien millioen in vakverenigingen aaneengesloten arbeiders zullen verder-gaande eisen blijven stellen. Misschien zouden zij, de beide monopolistische machtsgroepen, nog wel tot een accoord kunnen komen - tot nadeel van de kleine ‘vrije’ ondernemers - doch daartoe zal de snelveranderende techniek vermoedelijk geen gelegenheid bieden. Achter de schermen speelt zich een verwoede strijd af om strategische sleutelposities. Polak noemde het bedrijf van het onderzoek naar atoomenergie ‘de grootste genationaliseerde industrie van de wereld’. Formeel is dit juist, maar in werkelijkheid trekken enkele particuliere managers (directeuren van de General Electric e.a.) aan de touwtjes. Er zijn ook grote belangen gemoeid met de verdeling der electrische energie. Machtige groepen trachten te voorkomen, dat tengevolge van de aanleg van nieuwe stuwdammen zoveel stroom beschikbaar komt, dat deze vrijwel gratis kan worden verdeeld. Iedere drang naar openbaarheid in deze voor de natie vitale belangen wordt als ‘communistisch’ gebrandmerkt. De jacht op communisten berust ten dele op een door enkele machtige belangengroepen geleide exploitatie van een zorgvuldig aangewakkerde massa-psychose. Waarheen voert dit diabolisch spel? Al wat conservatief is, haat Roosevelt en bezoedelt zijn nagedachtenis. Truman wordt door de conservatieven geminacht, maar men weet, dat deze sluwe partijpoliticus au fond ongevaarlijk is. Een open blik voor de antagonistische krachten in de Amerikaanse samenleving trof ik vooral in universitaire kringen aan. Intussen heeft men vele dezer progressieven of ‘liberals’ al gemuilkorfd. De nerveuze stemming der op alle geruchten reagerende massademocratie, die zich niet voldoende bewust is van de invloed van vele kernen van cor- | |
[pagina 90]
| |
ruptie (welke zelf ook weer hulptroepen vormen van sterkere machten), kan in een eventuele economische crisis tot ongewenste consequenties leiden. Vooral in het vlak der stedelijke nivellering en der algemene normloosheid (men denke aan de ‘second generation’) is een exploitatie van haat mogelijk, welke de emotionele omzwaai naar een dictatuur doet verwachten. Sinclair Lewis' It can't happen here is als waarschuwing niet misplaatst. Zij, die de jaren van gouverneur Huey Long in Louisiana hebben meegemaakt, zijn daarvan wel overtuigd. James Burnham wees in zijn Managerial revolution op de machtspositie van de managers in de U.S.A. èn in Rusland. Ik geloof dat zijn schets niet mistekend is. De opmerking van een Frans schrijver, dat wij in Europa vooral op onze hoede moeten zijn voor ‘wat Rusland en Amerika gemeen hebben’, is stellig gegrond. Er zijn echter ook nog wel lichtpunten. In de Amerikaanse vakverenigingen komen leiders naar voren, die, evenals hun Europese collega's, bereid zijn algemeen-sociale verantwoordelijkheid te dragen en onder de jonge managers (vooral zij die een universitaire vorming genoten) zijn er, die hun taak in toenemend sociaal-constructieve zin opvatten. Als een donkere streep door het zo onoverzichtelijk beeld der Amerikaanse cultuur loopt nog steeds het negervraagstuk. Ik heb het in deze vluchtige schets voorlopig buiten beschouwing gelaten. Het ‘American dilemma’ heeft echter nog niets van zijn problematische betekenis ingeboet. Volgens sommigen is men op weg naar een bevredigende oplossing, anderen zien onheil in het verschiet. De onbevangen waarnemer kan zich slechts verbazen over de verscheidenheid der ‘attitudes’. In de Noordelijke staten kwamen negers ‘mijn’ Greyhound-bus binnen met een duidelijk zichtbaar zelfbewustzijn; in Arizona moeten ze er in berusten, dat Indiaanse kleurlingen meer voorrechten genieten dan hun zwarte broeders; in de ‘deep South’ begeeft de neger zich zonder protest naar de voor hem gereserveerde achterbanken, met de wat starende blik, die hij zich heeft aangewend omdat het onbeleefd is, blanken recht in de ogen te kijken. De Noord-Oostelijke streken van de Unie kennen weliswaar een formele gelijkstelling der rassen, doch ook daar weet men de middelen voor sociale boycot nog wel te vinden. In de omgeving van New York bijvoorbeeld worden de meeste zwembaden door ‘verenigingen’ geexploiteerd, die het lidmaatschap zorgvuldig tot blanken beperken. Toch heeft de laatste wereldoorlog weer enige bressen geschoten in de scheidsmuur tussen de rassen. Millioenen negers vonden andere woonplaatsen en kregen volwaardige arbeid in oorlogsindustrieën; hun ge- | |
[pagina 91]
| |
stegen koopkracht maakte hen tot een invloedrijke groep klanten, waarmede de handeldrijvende middenstand steeds meer rekening houdt. Er kwamen ook meer studiemogelijkheden voor negers en in de laatste tijd is het vooral opvallend, hoe in het leger naar gelijke behandeling wordt gestreefd. Er valt iets te zeggen voor de opvatting, dat de negers zich geleidelijk verder zullen emanciperen en binnen afzienbare tijd een respectabele plaats in de Amerikaanse samenleving zullen kunnen innemen.
De gebrekkige aanpassing van de binnenlandse politiek aan de interne structuurveranderingen heeft haar spiegelbeeld in de onbeholpenheid waarmede de States zich trachten te schikken in de haar plotseling toegevallen rol, een der arbiters te zijn in de wereldpolitiek. De beide wereldmarkten Rusland en Amerika - de enige staten, die zich nog de luxe kunnen permitteren, oorlog te voeren - zijn wel langs zeer verschillende weg tot de machtspositie gekomen, welke zij tegenwoordig innemen. Even verschillend is hun beleid. In Rusland is alles gecentraliseerd, gedisciplineerd en geheim, in de U.S.A. domineren alle negatieve aspecten van een democratie, die een vaste lijn mist. Niets is er geheim, zelfs niet de meest geheime vergadering te Washington. De grove onkunde en de door partijhaat beheerste opvattingen van vele senatoren - waarvan er één bijvoorbeeld onlangs zelfs Trygve Lie ‘a known communist’ noemde, om nog te zwijgen van de wartaal die Mc Carthy uitsloeg - dwingt de weinige experts in buitenlandse politiek die Amerika bezit, tot nutteloze zelfverdediging. Wie voortdurend in de rug wordt aangevallen, kan niet met met voldoende rust en zekerheid vooruitzien. Bedenkelijk is het ook, dat het ‘State Department’ te weinig goedgeschoolde en ervaren ambtenaren heeft. Jaren lang gaf het ‘Spoilssystem’ aanleiding tot radicale veranderingen in het ambtenarencorps. Bij iedere presidentswisseling oogstte de politiek-bovendrijvende partij de beloning. Het motief luidde, dat in een gezonde democratie iedere burger ambtsdrager kan zijn en dat het ‘ieder op zijn beurt’ corruptie en machtswellust zouden tegengaan. In het land waar men wèl begrijpt, dat voor de leiding van een grote onderneming volharding, ervaring en bekwaamheid nodig zijn, bleek men minder toegankelijk voor de gedachte, dat de bestuurshiërarchie even hoge eisen stelt. De Amerikaanse gewoonte om zonder gewetensbezwaren van betrekking te veranderen en de te lage salariëring van de ambtenaren werken samen om het bestuursapparaat te verzwakken. Vooral te Washington ziet men telkens hoge ambtenaren naar het be- | |
[pagina 92]
| |
drijfsleven overgaan. De grootindustrie en de banken nemen namelijk graag mannen in dienst, die te Washington ‘de weg leerden kennen’. Men kan geen efficiënt werkend ambtenarencorps uit de grond stampen. Toen een Amerikaan eens aan een Engels kasteelbezitter vroeg, hoe deze zijn prachtig grasveld had aangelegd, antwoordde de Engelsman: ‘Rollen, nog eens rollen en het gebruik van de grasmaaimachine een paar honderd jaar volhouden’. De Verenigde Staten hebben echter op dit ogenblik een krachtig bestuur van een ambtelijke élite nodig, die op voorbeeldige wijze zou moeten samenwerken met ministers en andere volksvertegen woordigers. De binnenlandse sociale en politieke ontwikkeling stelt aan het centraal bestuur even hoge eisen als het buitenlands beleid. Hoe kan men uit deze impasse geraken? Misschien dat het land op het beslissende moment een staatsman vindt van Lincoln's of Roosevelt's formaat. De Europese beschouwer hoede zich voor een pessimisme, waarin te veel Europese ervaringen zijn verdisconteerd. Telkens verrast ons de veerkracht van het Amerikaanse volk, dat zijn pioniersgeest nog niet heeft verloren. In de sfeer van een soms meedogenloze concurrentie behield het een gave tot aanpassing, welke vooral in tijden van nood van onschatbare waarde blijkt te zijn. Men durft ook altijd opnieuw te beginnen. Het opnieuw beginnen kenmerkt niet alleen het leven van de enkeling, men ziet het ook in massaal verband. Iedere ‘new deal’ is mogelijk in het land waar het volk de grote leider Roosevelt trouw bleef, de man, die constateerde: ‘Het enige, dat wij hebben te vrezen, is de vrees zelve’. In ieder geval past ons Europeanen bescheidenheid tegenover een volk aan welks ruige energie wij zoveel hebben te danken. Als wij bezwijken voor de negatieve krachten der amerikanisering, hebben wij dit aan onszelf te wijten. |
|