De Gids. Jaargang 113
(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Emmy van Lokhorst
| |
[pagina 50]
| |
ken, moet de eerste stad des lands zich zien achtergesteld bij kleinere plaatsen, die hun schouwburg niet aan de Opera behoeven af te staan. De Dood van een Handelsreiziger behaalde zowel bij het A.T.G. als bij Comedia een succes als slechts weinig stukken beleefden. Comedia gaf een op vele punten sterke voorstelling van The Playboy of the Western World, het Breugheliaanse stuk van de Ierse schrijver Synge. Rotterdam heeft voor twee gebeurtenissen van betekenis gezorgd: de watervlugge, schuimend-geestige comedie van Anouilh: Gasten op het Kasteel, door de Franse regisseur André Barsacq met Parijse gratie vertoond, en het knappe stuk van Sartre: ‘Les Mains Sales’, dat door het spel van Richard Flink tot een overtuigend, boeiend geheel werd. De Zottin van Chaillot, de fantasmagorie van Giraudoux, behoort tot die stukken, die niet geheel bevredigen en toch dat vreemd-fascinerende bereiken, waardoor de toneelminnaar erover blijft doormijmeren. Charlotte Köhler bracht in deze onwerkelijke figuur het navrante van de eenzame, die zich binnen haar droom van de concrete wereld afsluit. Bij het lichter genre waren blijspelen, die aanleiding werden voor sommige van onze beste acteurs om een verrukkelijke creatie te geven. In het blijspel van Noel Coward Ik lach erom ontwierp Laseur een rol, die met een schat van levens-echte details de toeschouwer aanhoudend deed gnuiven. Louis Saalborn toonde in Zij kregen wat zij wilden welk een rijk onweerstaanbaar talent hij bezit; zodra hij opkwam, viel er voor de toeschouwer alleen maar te genieten van dit meeslepend spel. Een der amusementsstukken, door Laseur geregisseerd: De Knecht van twee meesters, bezit een eigen charme. Goldoni, de overgangsfiguur van de commedia dell'arte naar de nieuwere toneel-opvattingen der achttiende eeuw, heeft een paar honderd blijspelen op zijn naam staan. Een schrijver, wie de gemakkelijke dialoog, de veelheid van figuren, de vondst van malle misverstanden in zijn 90-jarig leven tot een tweede natuur waren geworden. Zonder dat nu De knecht van twee meesters voor onze tijd onmisbaar lijkt, bezit het stuk toch een vaart van kleurige bizarre vrolijkheid en een aantal pittige toneelfiguren, die de voorstelling van de Haagsche Comedie tot een verfrissing maakten. Laseur wist deze vertoning tot een knetterend vuurwerk van onschuldig vermaak voor kinderlijke naturen op te voeren, zich daarbij bedienend van het geestig, bij open doek wisselend decor van J.E. du Mont en een aantal lofwaardige praestaties van zijn acteurs. Jan Retel veroverde onmiddellijk alle eenvoudige harten met zijn clowneske dwaasheden, terwijl de minder primitief-savourerende aanwezigen | |
[pagina 51]
| |
de dwarse zotheid van Bob de Lange als Pantalone (naar mijn smaak de beste van allen met zijn gemimeerde binnenpretjes) op prijs stelden. Een avond, waarop de lach van goed gehalte triomfeerde, en alle medespelenden het geheel op peil hielden door het genoegen dat zij aan hun eigen spel beleefden. Een voorbeeld van samenwerking in dezelfde stijl van goeden huize, die de vertoning tot een harmonische eenheid bracht. Dat zelfs stukken van weinig overtuigende inhoud, zoals Barrie's Wat iedere vrouw wel weet of de oppervlakkige comedie Westenwind door Charlotte Frances de aandacht konden vasthouden vindt zijn verklaring in het uitmuntende spel van de acteurs. In ‘Wat iedere vrouw wel weet’ waren het Rika Hopper als de wereldwijze oude lady en Ko van Dijk als de opkomende politicus, die de volle maat van hun technisch kunnen gaven. In Westenwind leverde Remmelts, als de uit de oorlog teruggekeerde echtgenoot die zijn vrouw opnieuw verovert een goed staal van die niet aflatende intense toewijding waardoor een zwak stuk gered wordt. Helaas is dit seizoen het aantal Nederlandse werken schaars geweest. Met De wereld heeft geen wachtkamer, het atoomstuk van Maurits Dekker behaalde het A.T.G. een doorslaand succes, niet het minst door de bezielde rol van Robert de Vries, die dit knappe stuk droeg. En nu is het Holland-festival de stilte van de zomermaanden komen doorbreken. Waar de bedoeling van het festival voornamelijk is, buitenlanders te trekken, kunnen wij geen grote praestaties van eigen bodem verwachten. Het Engelse gezelschap ‘The Old Vic’ begon zijn tournée in ons land met de voorstelling van Hamlet, geregisseerd door Hugh Hunt, die in een reeks voordrachten over zijn Hamlet-opvatting ons had voorbereid op de creatie van Michael Redgrave. Hunt verdedigde de stelling, dat Hamlet niet als een dadenloze dromer, doch als een levenskrachtige actieve figuur moet worden gezien, een typisch-Renaissancistische verschijning, gelijk Essex, militant, dichter en minnaar, even rap met de tong als met de degen. Hunt beweerde zelfs, dat de film van Laurence Olivier de Deense prins deed zien in een stijl, die ‘quite untrue’ wasGa naar voetnoot1. Met grote reserve hebben wij ons opgemaakt om de regie van Hunt (volgens hem de enig juiste) te gaan zien: een melodrama vol felle handeling, waarin Hamlet alleen door tegenwerkende omstandigheden er niet toe komt, de moordenaar van zijn vader te doden. Hoe het ook zij, de stelling van Hunt kunnen wij laten voor wat die is, want Michael Redgrave heeft ons over al onze bedenkingen heen getild. Hier stond een acteur van groot formaat, die de eenzaamheid, de tragiek en de | |
[pagina 52]
| |
geladenheid van de gekwelde prins aan de toeschouwers oplegde. Heel de avond vibreerde zijn spel van hevige bewogenheid, van dynamische vervoering, die nooit tot rhetoriek zakte, maar in een vloeiende natuurlijkheid vele facetten van deze gecompliceerde figuur deed leven. Met beklemmende spanning beeldde hij de mens uit, die zich met alle weerzin van de wijsgeer door andere segmenten van zijn wezen een taak ziet opgelegd, waaraan hij zelf te gronde moet gaan. De filosofische bespiegeling, het duistere, mysterieuze van Hamlet kwam op de achtergrond, maar daartegenover bloeide de warmte der menselijke verhoudingen in zijn spel des te rijker op. Vooral in de grote scène met zijn moeder (waarin hij voortreffelijk tegenspel kreeg van Wanda Rotha) was Redgrave grandioos met een tederheid en vuur, zoals slechts een begenadigd kunstenaar kan uitstralen. De hooghartige minachting jegens zijn belagers bleef vorstelijk, zijn bewegen was uitdrukking van nobele gratie: inderdaad, een prins. Een verrukking voor het oog was het fraaie met Laertes; daarna ging in de slotscène uit Fortinbras het stuk ten onder in een revue-apotheose. De opvatting der regie eenmaal aanvaard, kon de figuur van Polonius, als een burleske hoveling met ironische uithaaltjes en malle gewichtigheid voldoen. De koning werd goed gespeeld; hij is hier geen exponent van het boze, maar een vrij redelijk man, die wordt gedwongen voort te gaan op de weg, die hij door zijn moord nu eenmaal heeft betreden. De Ophelia van Yvonne Mitchell bezat niet het vermogen om dit ephemere wezentje in de aandoenlijkheid van haar verdwazing aannemelijk te maken. Hamlet is in de eerste plaats het probleem van de geestelijk worstelende mens. De geest van zijn vermoorde vader verschijnt hem als het onttroonde ideaal, waarvoor Claudius, de welgedane vertegenwoordiger van de common sense in de plaats is getreden. Daarom is de scène van Hamlet met zijn moeder zo aangrijpend, daar hij alleen de geest ziet verschijnen, terwijl de op een lager plan levende moeder slechts de realiteit der concrete werkelijkheid waarneemt. Wie de betekenis van het bovenzinnelijke (There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy) ontkent, is niet waardig, Shakespeare's schoonste creatie te regisseren. Deze vertoning zou dan ook, alle bekwaamheid der enscenering ten spijt, niet boven het huiselijke, schier triviale plan zijn uitgekomen, als de adel van Redgrave's kunstenaarsschap ons niet had gered van teleurstelling, en zich niet aan ons de bewogenheid had meegedeeld van zijn grootse spel. |