| |
| |
| |
| |
C.D.J. Brandt
Buitenlandse politiek
Koekoek één zang?
Nu de besprekingen van de Grote Drie van het Westen achter de rug zijn, de twaalf ministers van buitenlandse zaken der Atlantische Unie naar huis zijn teruggekeerd, de officiële communiqué's zijn gepubliceerd en het gejuich in de kranten over wat er allemaal is bereikt, is verklonken, ligt het voor de hand, dat ik deze kroniek wijd aan deze Londense Conferentie in vervolgen, die, voordat zij begon, in de wereldpers de belangrijkste internationale samenkomst sinds het einde van de oorlog is genoemd.
Het Westen heeft krijgsraad gehouden. Deze krijgsraad in de Koude Oorlog was noodzakelijk op grond van de drie volgende overwegingen:
1. | De verantwoordelijke politieke leiders in de Verenigde Staten zijn er meer en meer van doordrongen geraakt, dat een voor het Westen aannemelijke overeenkomst met de Russen voorlopig onmogelijk is, dat de Koude Oorlog dus niet alleen geen spoedig einde zal nemen, maar eerder nog verscherpt zal worden en dat het dus volstrekt nodig is - wil het Westen die Koude Oorlog doorstaan en eventueel winnen - om concrete plannen te maken op lange termijn. |
2. | Diezelfde politieke leiders van het Westen beginnen ervan doordrongen te raken, hoezeer zij in het nadeel zijn, omdat de Westeuropese en de Atlantische Unie vooralsnog niet meer zijn dan losse combinaties, waarvoor het gezegde van zoveel hoofden, zoveel zinnen geldt, terwijl hun tegenstander de Koude Oorlog van één hoofdkwartier uit voert; met andere woorden zij zijn er achter, dat het hoogtijd wordt, om de wereldpolitiek van de Westelijke mogendheden te coördineren, ja als dit mogelijk zou zijn tot één te maken. |
3. | Een nauwkeurige analyse van de algemene situatie aan het front van de Koude Oorlog heeft aan meer dan één van die leiders van het Westen
|
| |
| |
| de overtuiging geschonken, dat die algemene situatie, ondanks het feit, dat in de afgelopen maanden allerlei partiële successen zijn geboekt, voor hen beslist niet gunstig is te noemen, dat met name het Westen te uitsluitend in de verdediging is gedrongen, en dat een bepaald gedeelte van het wereldfront - en daarbij hebben zij dan wel in de eerste plaats de sector Zuidoost-Azië op het oog - te veel zwakke plekken vertoont om het verdere verloop van de Koude Oorlog met voldoende vertrouwen tegemoet te kunnen zien. |
Daar komt dan nog bij, dat het State Departement reden meent te hebben voor de opvatting, dat Moskou zijn veelvuldige betuigingen van vredelievendheid gebruiken wil als dekmantel voor een zo hoog mogelijk opvoeren van zijn offensieve actie in de Koude Oorlog, zowel aan de Aziatische als aan de Europese fronten, omdat het Kremlin:
a. | de betrekkelijke zwakte van het Westen van dit ogenblik kent, ja die zwakte als nog erger ziet dan zij in werkelijkheid is; |
b. | kan uitrekenen, dat het herstel van het Westen op economisch, politiek en militair gebied geleidelijk voortgang zal hebben, waardoor de positie van de Sovjetunie in de Koude Oorlog in dezelfde mate minder gunstig wordt; |
c. | voor zijn prestige in zijn imperium, d.i. bij zijn satellieten en bondgenoten, dat door de afval van Tito meer geleden heeft dan men wel eens denkt, niet buiten sprekende successen in de Koude Oorlog kan; |
d. | voor de moeilijkheden in eigen land, met name in de agrarische sector en - zij het in mindere mate - ook in de industriële sector een afleiding wil zoeken in een aggressieve buitenlandse politiek. |
Ziedaar de ernstige overwegingen - aan de ernst hiervan behoeven wij heus niet te twijfelen! - die de ministers van buitenlandse zaken in de eerste helft van Mei naar Londen gebracht hebben voor het gezamenlijk zoeken (en liefst vinden) van de middelen, welke een grotere eenheid op alle gebied en dus een grotere kracht van het Westen moesten bewerkstelligen.
Heeft deze krijgsraad van het Westen aan zijn doel beantwoord, zijn de Londense conferenties geslaagd te noemen! Aan officiële communiqué's, die de eensgezindheid van het Westen wereldkundig hebben gemaakt en aan commentaren in de pers en radio, die zonder uitzondering een toon van tevredenheid zo niet van gejuich over de bereikte resultaten hebben doen horen, heeft het niet ontbroken. In dit opzicht hebben wij zelfs te doen met een bepaald opvallende communis opinio, die ik persoonlijk enigszins griezelig vind. Griezelig? Ja, want ik ben er, eerlijk gezegd, hele- | |
| |
maal niet van overtuigd, dat het allemaal koek en ei is geweest in Londen. Ik ben, integendeel van mening, dat op deze beide Londense Conferenties allereerst en allermeest de grote en principiële verschillen tussen de mogendheden van het Westen tot uitdrukking zijn gekomen. Ter adstructie van deze - van de overgrote meerderheid mijner collega's-commentatoren afwijkende mening wijs ik op twee dingen:
1. De zelfs voor een officiële bekendmaking bijzonder weinig zeggende of liever niets-zeggende inhoud van het slot-communiqué, dat na afloop van de Conferentie der Grote Drie werd uitgegeven. Of bent u van mening, dat een zinnetje als: ‘de ministers zijn het eens geworden over de hoofdlijnen van hun politiek in alle delen van de wereld’ iets geeft, waar wij houvast aan hebben? Onderkent u concrete resultaten in de volgende geloofsbelijdenis? ‘De ministers hebben het vertrouwen, dat de volkeren van de vrije wereld, die over verreweg de grootste industriële en technische hulpbronnen van de wereld beschikken, beide volgende doeleinden kunnen verwerkelijken: het volledig handhaven van hun sociale en materiële levensstandaard en daarnaast de gelijkwaardige ontwikkeling van de noodzakelijke defensiemaatregelen,’ Ik moet op deze vragen, helaas, een ontkennend antwoord geven.
2. Het enige zichtbare resultaat van de Conferentie der ministers van de Atlantische Unie is geweest: de instelling van een soort coördinatie-orgaan bestaande uit de plaatsvervangende ministers van buitenlandse zaken. Ik heb dit lichaam het nieuwe ‘Atlantisch Opperbevel’ horen noemen, maar dit is een overschatting van de betekenis ervan, die zonder meer aan te tonen is uit het feit, dat het de onder-ministers zijn, die erin zitten. Neen, mij doet dit orgaan denken aan het precedent van de Grote Vier, die na iedere Conferentie, waarop zij geen overeenstemming bereikten, als een naspel van deze conferentie òf als een voorspel voor de volgende hun onderministers aan het werk zetten om te proberen onder het zachtere licht van de binnenkamer de formules voor een accoord te zoeken, die onder het felle licht van de schijnwerpers der publieke belangstelling onvindbaar waren gebleken. Voor mij zijn de instelling van dit ‘orgaan’ der Atlantische Unie, zowel als de directieven, welke de onder-ministers van buitenlandse zaken voor hun arbeid daarin hebben gekregen, een duidelijke aanwijzing, om niet te zeggen, het bewijs, dat de Londense Conferentie van twaalf met zijn voornaamste agenda-punten: integratie van de Westerse defensie, werkverdeling over de nationale defensies en oorlogsproductie, het vinden van de wegen om tegelijk het verdere economisch herstel en een adaequate militaire verdediging van West-Europa te financieren geen stap verder zijn gekomen.
| |
| |
Maar het plan-Schuman dan? Hoewel ik niet graag zou willen ontkennen, dat dit plan voor de samenvoeging voor de kolen- en staal-industrieën van Frankrijk, het Saargebied en Duitsland bepaalde mogelijkheden inhoudt voor een nauwere integratie van het Westeuropese continent op economisch, militair en politiek gebied (ik voel mij niet geroepen mij te scharen bij het koor van de tallozen, die hierin de oplossing voor West-Europa zien, zolang ik niet precies weet wat dit plan inhoudt en wat waarschijnlijk de consequenties ervan zullen zijn!), kan ik mij toch onmogelijk voorstellen, dat het plan-Schuman ertoe heeft bijgedragen om de eensgezindheid van de Grote Drie in Londen groter of gemakkelijker bereikbaar te maken. Daarvoor was het te duidelijk een manoeuvre van de Franse minister om zich op bepaald sensationele wijze van de leiding meester te maken. En dat hem dit gelukt is ook - althans in de ogen van de buitenwacht - kan Acheson noch in het bijzonder Bevin prettig jegens hem gestemd hebben: zij hadden zich ieder voor zich een andere voorstelling van de Conferentie der Grote Drie gemaakt.
Hoe is het eigenlijk gegaan? De agenda van de Conferentie van de Grote Drie was tevoren tot in details voorbereid door de plaatsvervangende ministers, het stond vast, dat Duitsland en Zuidoost-Azië er de voornaamste punten van zouden vormen. Aan welk van die twee onderwerpen de voorrang zou worden gegeven, aangezien de tijd maar kort was, was nog niet beslist. Acheson, wie in de situatie van het ogenblik en met het oog op zijn eigen positie in de Verenigde Staten de Atlantische Unie het meest ter harte ging, wenste aan het Europese probleem de voorkeur te geven, Bevin daarentegen wilde mede onder invloed van Australië en Nieuw-Zeeland, die zeer bezet zijn met het communistisch gevaar in Zuidoost-Azië (de Conferentie van het Gemenebest in Sydney viel in tijd samen met die van Londen!) dat de hoofdaandacht zou worden gericht op laatstgenoemd gebied. Schuman hield zich voorlopig op de vlakte. Enerzijds vreesde hij, dat Acheson's politiek alleen maar tot gevolg zou hebben: verdere vermindering van de Westerse contrôle over Duitsland, verhoging van het productiepeil van het Roergebied (eventueel met hulp van Amerikaanse investeringen), herbewapening van Duitsland. Anderzijds voelde hij weliswaar net als Bevin de noodzaak om de Verenigde Staten te betrekken in een hulpprogram voor Zuidoost-Azië, maar vóór alles wenste hij zich toch te verzekeren van Amerikaanse financiële en militaire hulp voor Frankrijk in Indo-China. Dit dilemma, dat de zwakte leek van Schuman, is dank zij het meesterlijk manoeuvreren van de Franse minister zijn kracht geworden. Zodra hij meende te zien, dat de positie
| |
| |
van Acheson in de Verenigde Staten door de voortdurende aanvallen van McCarthy en consorten zodanig was ondermijnd, dat er geen sprake van zou kunnen zijn, dat Acheson zijn wil eenvoudig aan de Conferentie zou kunnen opleggen, respectievelijk al te veel bindende toezeggingen zou kunnen doen (Schuman zag hierdoor de hele conferentie al tot een schijnvertoning worden), besloot hij zijn positie tussen Acheson en Bevin uit te buiten, waarbij het hem prachtig van pas kwam, dat Acheson eerst naar Parijs kwam. Daar ontvingen Bidault en Schuman (in hoeverre de andere Franse ministers van te voren geraadpleegd zijn, is onzeker) hun Amerikaanse collega met het plan, dat sindsdien de naam van Schuman draagt, maar dat eigenlijk van Monnet afkomstig is en dat:
1. | voor Frankrijk de grote verdienste had, dat het de Amerikaanse politieke en economische belangstelling voor West-Duitsland in voor Frankrijk minder gevaarlijke en voordeliger banen kon leiden; |
2. | Acheson een grote steun kon zijn bij de publieke opinie thuis, omdat het als een demonstratie van de ernstige wil van West-Europa tot eenwording zou kunnen dienen. |
Is het wonder, dat Schuman en Acheson het dadelijk eens werden, dat Schuman onmiddellijk zijn eerste beloning kon incasseren in de vorm van Acheson's toezegging van financiële en militaire steun aan Frankrijk in Indo-China, terwijl zij samen Bevin voor een fait accompli stelden door Schuman's publicatie van zijn plan vlak vóór het begin van de Conferentie der Grote Drie. Bevin, die van niets wist, die, hoewel gastheer, op de Conferentie ineens geïsoleerd werd, zonder eigen plan voor Europa stond, er niet in slaagde om van Acheson positieve medewerking voor de plannen van het Gemenebest ten aanzien van Zuidoost-Azië te krijgen en dus voor de onaangename noodzaak kwam te staan om zijn vertegenwoordiger in Sydney, lord Macdonald, te instrueren om de geestdrift van Australië en Nieuw-Zeeland zoveel mogelijk de domper op te zetten. Bevin, voor wie ten opzichte van het plan-Schuman dus alleen de rol van de lachende boer met kiespijn overbleef (hij heeft beslist geweigerd de details ervan op de Conferentie te bespreken en heeft het naar de deskundigen laten verwijzen), die bovendien nog het vooruitzicht heeft van tegen de stroom te moeten zwemmen.
Het zal hem een schrale troost zijn geweest, toen hem op de Conferentie van de Atlantische Unie bleek, dat ook Acheson niet dat plezier van Schuman en zijn plan beleefde, dat hij zich had voorgesteld. Acheson, die naar Europa was gekomen met de opvatting, dat het dit jaar eventueel maar eens tot een krachtmeting met de Russen in de Koude Oorlog moest
| |
| |
komen (een opvatting, die, naar verluidt, door Truman gedeeld wordt), die met het oog daarop een gelijkgerichte politiek van alle leden van de Atlantische Unie wenste en nu de eerste de beste dag van de Conferentie tot de ontdekking kwam, dat Robert zich tegen Bertram keerde en dat Schuman de leider werd van de oppositie van West-Europa tegen de ideeën van Acheson. Een krachtmeting met de Russen is waanzin, aldus de Franse minister, zolang het Westen militair niet sterker is, geef ons respijt door een einde te maken aan de Koude Oorlog en laat de Atlantische Unie zich voorlopig concentreren op de vreedzame verwerkelijking van het plan-Schuman. Argumenten, die de volgende dagen van de Conferentie werden ondersteund bij de discussie van de militaire defensieplannen door het koorgezang van ‘wie zal dat betalen?’ der Westeuropese staten, een koorgezang, dat werd afgewisseld met vragen naar een formele garantie van de Verenigde Staten voor de verdediging van West-Europa, waarop Acheson zonder het Congres nooit met ja kon antwoorden. Gebrek aan ruimte dwingt mij om het hierbij te laten, ik meen trouwens mijn terzijde staan van de over deze Conferenties en over het plan Schuman-Monnet jubelende schare op deze manier voldoende te hebben toegelicht. Alleen wijs ik er tenslotte nog even op, dat het toch wel kenmerkend is voor de werkelijke verhoudingen op en de werkelijke betekenis van deze krijgsraad der Atlantische Unie, dat zulke voor de defensie van West-Europa kardinale problemen als de herbewapening van Duitsland en de opneming van Spanje er, voor zover mij bekend, niet eens aan de orde gesteld zijn, laat staan er een oplossing gevonden hebben.
22 Mei 1950
|
|