| |
| |
| |
| |
C.H. Telders
Europa - Staatkundig vraagstuk
1945 - 8 Mei - 1950
De vijf jaren na de bevrijding en Hitlers val zijn in razend tempo voorbijgegaan. Bevrijding bleek in Oost-Europa iets anders te betekenen dan in het Westen en zonder rust dwong de volkomen veranderde wereld tot verdere inspanning om Westers te houden wat Westers was bevrijd. De poging hiertoe, voor zoverre staatkundig, moge aan een beschouwing worden onderworpen.
Wat Europa, thans West-Europa - waarmede hier kortheidshalve niet-Russisch Europa wordt aangeduid, - van zichzelf maken moet is niet onmiddellijk gegeven. Het woord ‘éénheid’ is uitgesproken, maar het is in al zijn gemakkelijke eenvoud een onbepaald begrip. Nadere bepaling zal moeten aanvangen met de keuze van de deelnemers. Er is keus, al is die niet groot; slechts enkele combinaties doen zich als mogelijk voor:
1e. een continentale eenheid, 2e. een eenheid, die Engeland omvat, maar zijn medeleden in de Commonwealth buitensluit, 3e. een eenheid, die de gehele Commonwealth omvat, en 4e. een eenheid, die de Commonwealth en de U.S.A. omvat.
De eerste combinatie kan natuurlijk worden onderverdeeld. Vanuit politiek en strategisch oogpunt bezien heeft zulks in de huidige verhoudingen evenwel geen zin. Een eenheid van Nederland, België en Luxemburg op zich zelf schiet politiek en strategisch te kort, al moge zij economisch misschien betekenis hebben. Hetzelfde geldt voor Finebel enz. Politiek en strategisch blijft dus de eerste keuze de continentale eenheid in het algemeen met Frankrijk en West-Duitsland als centrum. - De noodzaak West-Duitsland erbij te betrekken moge hier worden voorondersteld.
De tweede combinatie is ter verduidelijking genoemd, nl. om haar ter- | |
| |
stond af te wijzen; want zij staat niet ter keuze. Van Engeland kan immers niet worden verwacht, dat het bereid zou zijn terwille van een Europese eenheid de banden met zijn Commonwealth door te snijden. En welk belang zou het continent erbij hebben, dat de enige West-Europese mogendheid, die in nauwe zij het moeilijk te definiëren betrekkingen staat tot andere staten over zee, deze zou opgeven? Het belang is eerder om vast te houden wat West-Europa van dezen aard bezit! Zo is een mogelijke keuze niet de tweede, maar alleen de derde combinatie, die de Commonwealth omvat.
De vierde combinatie schijnt te omvangrijk om waar te kunnen worden. Of zijn Marshallplan en Atlantisch pact begin van hare verwerkelijking? Alvorens tussen derde of vierde combinatie te gaan kiezen, moet over de aanvaardbaarheid van de eerste beslist zijn.
Een continentale eenheid is stellig denkbaar. Meermalen is gepoogd haar tot stand te brengen, maar onze wereld rustte niet, voordat de poging was te niet gedaan. Philips ii, Lodewijk xiv, Napoleon, Wilhelm ii en Hitler hebben dit ondervonden. Indien uit de herhaling van een verschijnsel een regel mag worden afgeleid, dan is het hier deze, dat in onze wereld een continentale eenheid niet aanvaardbaar was. Zou zij thans wel aanvaardbaar zijn geworden? Wanneer de continentale eenheid thans door argeloze lieden zou worden gefabriceerd, dan zou dit als het ware een uitnodiging aan de oude overheersers zijn om de zetel van het centraal gezag te komen innemen; en men behoeft zich niet in fantasie te buiten te gaan om te voorspellen, dat misschien eerst Frankrijk, maar weldra de Duitser zou menen daartoe geroepen te zijn.
En zou Engeland ditmaal wèl erin berusten een verenigd continent tegenover zich te zien staan aan de boorden van de Noordzee, het Kanaal en de Oceaan? Het was Engels levensbelang om deze herhaalde bedreiging van zijn veiligheid steeds teniet te doen. Dit belang bestaat nog steeds en is zelfs het belang van meer geworden, want het blijkt door de Dominions en de U.S.A. te zijn overgenomen. Stellig zou een continentaal verenigd Europa kunnen worden gedacht als een bondgenoot van Engeland en de U.S.A. tegenover Rusland. Maar Engelands positie tussen de Verenigde Staten van Noord-Amerika en de Verenigde Staten van West-Europa zou weinig aantrekkelijk zijn. Daarom zal moeten worden aangenomen, dat een slechts continentaal-verenigd West-Europa niet aanvaardbaar is... tenminste niet voor Engeland. En nu rijst de vraag, of deze slechts-continentale combinatie ook reeds uit onze gedachten moet worden verbannen, omdat zij in de Engelse gedachtengang niet blijkt te passen. Over
| |
| |
deze vraag kan door Nederland eigenlijk niet worden getwijfeld. Voor ons ware een West-Europa zonder Engeland een onding: Frans, Duits, of Russisch. Een Fransman of Duitser - de Rus nu daargelaten - kan daarover echter anders denken.
Hoe dit zij, het is Engeland, dat het West-Europa moeilijk maakt om tot een keus te komen. Allereerst drong het de tweede combinatie, de eenheid met Engeland maar zonder Commonwealth, uit de rij der mogelijkheden; en vervolgens zien wij het doende ook de eerste, de slechtscontinentale combinatie uit te schakelen. Engeland is dus de crux van de eenheid in Europa, zoals trouwens, b.v. in het kortstondig bestaan van de Raad van Europa, duidelijk is gebleken. Federalisten zijn hierover verstoord. Zij zouden Engeland willen bekeren. Voordat dit wordt ondernomen moet echter wel vaststaan, dat Engeland achterlijk is en de bekeerders voorlijk. Welnu, dat is de vraag; en wel de vraag, wat Engeland en de continentale staten van West-Europa zijn, èn waren. Misschien blijkt uit het onderzoek hiervan iets over de combinatie, waarin zij hun eenheid moeten zoeken; iets over de richting van hun worden.
In de Europese wereld is de nationale soevereine staat een verschijnsel, dat ontstaat aan het einde der Middeleeuwen. De aanvang ligt in Noord-Italië, waar de Renaissance, de herbeleving van de Grieks-Romeinse beschaving, op het gebied van de staatkunde de stad-staat voortbrengt. De stad-staat is evenwel geen enkeling, maar doet zich onmiddellijk voor als lid van een groep van stad-staten. Met de stad-staten ontstaan dus metéén de betrekkingen tussen stad-staten. Elke stad-staat tracht zijn zelfstandigheid tegenover de anderen te handhaven en in de intense hitte van hun onderlinge betrekkingen wordt een politieke geest gesmeed, die tot scherp zelfbewustzijn komt.
Deze geest straalt uit in de gebieden buiten Italië en wordt daar opgenomen door de nog feodaal gevormde maatschappij.
Van deze Italiaanse ervaring bedienen zich de Spaanse, Bourgondische en Franse vorsten, de Habsburgers en de Tudors; en hun politieke geest schept de Europese nationale soevereine staat. Wederom is deze staat niet een enkeling, maar hij verschijnt metéén als deelgenoot in een groep van staten, in onderlinge betrekkingen. Van meet aan hebben de staten hun zelfstandigheid, hun onafhankelijke soevereiniteit, tegenover elkander te handhaven.
In deze betrekkingen vallen nu twee tendenties te onderkennen; ten eerste, de wil om de enkele te zijn; ten tweede, de wil om het groepsstelsel
| |
| |
te handhaven. In dit proces zijn de rollen verdeeld. Spanje, Frankrijk en Duitsland willen achtereenvolgens de enkele staat zijn, althans de oppermachtige. Het is eerst Holland, en dan Engeland, dat de tweede tendentie verpersoonlijkt en het stelsel van de onderling het evenwicht houdende groep wil handhaven. Engeland heeft deze politiek, de politiek van de balance of power, tot in de perfectie uitgevoerd; en het heeft dit kunnen doen, omdat het op het continent niet zelf betrokken was. Holland geraakt uitgeput in de strijd tegen Lodewijk XIV. Maar Engeland kan de strijd om het evenwicht met telkens andere bondgenoten telkens opnieuw opvatten. Het verliest geen kracht in het voortdurend continentaal gedrang; zijn kracht is gericht op de bouw van zijn overzees Empire, dat het de macht verschaft om in te grijpen op de decisieve momenten van evenwichtstoornis op het continent. Dusdoende is Engeland ieders vijand geweest, maar ook ieders redder. Het heeft het continent versplinterd gehouden, maar in deze reddende zin, dat het heeft verhoed, dat het continent een eenheid werd onder de overheersing van één der continentale mogendheden. Deze politiek van Engeland is gevoerd zuiver uit eigenbelang. Een overmachtige mogendheid aan de kust van het continent zou immers steeds een bedreiging van Engeland zijn! Men behoeft Engeland dus niet te verheerlijken. Het is niet anders geweest dan andere mogendheden, en het kon voor zichzelf niet beter handelen dan het deed. Waar het op aankomt is het feit dat het continent voor onderwerping aan een Europese mogendheid is behoed dank zij dit Engelse eigenbelang. De Europese wereld hield als het ware dit Engelse eigenbelang in als het element, dat haar structuur van een onderling het evenwicht houdende groep van staten staande en gaande hield.
Dit element in onze wereld betekent een merkwaardig verschil met andere werelden, b.v. de Grieks-Romeinse. Daarin ontbrak de figuur van de staat, wiens eigenbelang evenwicht tussen de andere staten vorderde èn die dit telkens na verstoring wist te herstellen. Daar was het strijd om de overheerser te zijn zonder meer, welke strijd uiteindelijk door Rome werd gewonnen.
Uit het voorgaande blijkt, dat de Europese nationale soevereine staat van meet aan niet iets is, dat op zich zelf staat. Hij bestaat in en als een stelsel van staten en dankt zijn bestaan en behoud aan het bestaan en behoud van dit stelsel van evenwicht. Men is, over de staat denkende, geneigd deze op zich zelf te nemen en zijn betrekkingen tot anderen als bijkomstigheid te zien; zo doet althans de theorie, die uit landen overwaait, aan wie de tendentie de enkele, of tenminste de oppermachtige, te willen zijn niet vreemd
| |
| |
is geweest. Er ligt echter iets buiten de staat zelf, dat zijn bestaansvoorwaarde is: het stelsel van de onderling het evenwicht houdende groep. Ontvalt deze grond, dan wordt de nationale soevereine staat opgeheven om onder te gaan in het één of andere overheersende rijk. Dit stelsel is dus het wezenlijke van de nationale staat. En dit stelsel is niet slechts een denkbaarheid; het heeft een levend bestaan in onze wereld in en als het Engelse eigenbelang, dat telkens bondgenoten vindt in de strijd om de handhaving ervan.
Als hiermede het begrip van de nationale staat is verrijkt, dan is daarmede meteen het besef van het leed, dat ons heeft getroffen, scherper geworden. Want het stelsel van evenwicht in Europa is ten einde. Madrid, Parijs en Berlijn waren de opeenvolgende naar oppermacht strevende punten. Als zodanig zijn zij teniet gedaan, maar het is daarbij voor het behoud van de nationale staat thans onverschillig geworden, of er nog evenwicht is; want al ware het er, dan heeft dit onvoldoende betekenis. Het behoud van de nationale staat wordt immers niet langer bepaald door betrekkingen tussen Europese staten, maar door betrekkingen, die boven Europa uitgaan: door die tussen Rusland en de rest. Het huidige zoeken naar een nieuwe grondslag is dus geen idealistisch gedoe; nu alle grond aan de nationale staat is ontvallen is een nieuwe eenheid een reële noodzaak. Er moet dus een keuze worden gedaan. Maar alvorens te kunnen bepalen welke, moet een andere staatkundige uiting van de Europese geest in aanmerking worden genomen. Het is niet alleen in Europa, dat deze geest op het gebied der staatkunde is doende geweest.
De bevolking van de kusten van West-Europa is zeevarend geworden; de staten breidden hun rijk uit overzee. Ook de Grieken zonden kolonisten uit, maar zij leefden niet in de idee van de nationale staat; de koloniën bleven niet van uit de moederstad geregeerd; zij waren terstond onafhankelijk en zelfstandig. Het uit breiden van een rijk overzee is pas aan Venetië te zien en later aan de West-Europese staten.
Deze West-Europese beweging is het sterkst geweest in zoverre zij van Engeland is uitgegaan. De Engelse kolonisten behalen de overhand in Noord-Amerika; Canada en India worden op de Franse kolonisten veroverd; de Engelsen zijn het die Australië en Nieuw Zeeland bij hun rijk voegen; de Nederlandse koloniën worden in 1815 slechts gedeeltelijk teruggegeven; de Spaanse koloniën in Zuid-Amerika worden vrij dank zij een Brits-Amerikaanse politiek door Monroe gedefinieerd, maar mogelijk gemaakt door Engelands heerschappij ter zee, die interventie van Spanje en Frankrijk voorkomt. Dit alles is geen wonder en geen bijzondere
| |
| |
Engelse qualiteit. Het is gebruik maken van de omstandigheid, dat de continentale mogendheden nu eenmaal worden vastgehouden in het continentaal gedrang om de macht, waarin Engeland zich ‘van nature’ niet bevindt, terwijl Engeland om op het continent het evenwicht te handhaven of te herstellen toch ook over macht moest beschikken en deze dus wel moest zoeken elders, dus op- en over-zee.
Op zich zelf genomen bleek Engeland al een merkwaardige figuur te zijn, als onze wereld wordt vergeleken bij de Grieks-Romeinse. Maar nu komt er als merkwaardigheid bij, dat de ontwikkeling van dit Britse Rijk zelf ook iets nieuws is vergeleken bij wat de historie heeft te zien gegeven. Het begint met de vrijheidsoorlog van de Noord-Amerikaanse koloniën. En wijs geworden door het voorbeeld dat overheersing niet is vol te houden, verkrijgen de koloniën van Engeland de een na de andere hun vrijheid en zelfstandigheid zonder strijd. Canada, Australië, Nieuw Zeeland, Zuid-Afrika kort na de Boerenoorlog, en onlangs India, Pakistan en Ceylon, zijn door Engeland losgelaten zonder drang van buiten, uit eigen wil. Hoe vele malen is hierover niet gedacht als over ‘the decline and fall’ ook van het Britse Rijk, als ware het het Romeinse. Het onderscheid is echter, dat het Britsche Rijk niet door anderen van buiten-af is afgebroken, maar dat het zich van binnen-uit ontwikkelde tot onderscheiden zelfstandigheden. Is deze ontwikkeling nu een curiositeit, een phase van korte duur uit een ontbindingsproces, aan welke men eigenlijk geen betekenis mag hechten? Of is het meer? Luchthartig kan men aan deze vraag niet voorbijgaan, want de omstandigheid, dat in onze wereld Engeland in twee opzichten, zowel in zijn rol met betrekking tot het continent, als op zich zelf als Empire, iets merkwaardigs vertoont, geeft te denken.
Ten eerste valt op, dat beide merkwaardigheden van onze wereld zich voordoen in de politiek van één en dezelfde staat uit ons midden. De idee, dat de staat als wezenlijke grondslag het stelsel van evenwicht heeft, is voornamelijk Engels; anderen doen daarin bij tijd en wijle mede, doch alleen als dit hun past; Engeland leeft onafgebroken in die idee en is de ziel van alle telkens anders samengestelde coalities. Deze zelfde idee werkt ook in het Britse Rijk. Daar, buiten Europa, komt de Engelse staat ertoe zichzelf prijs te geven, om te worden tot dat ondefinieerbare stelsel van staten, dat Commonwealth heet en nauw verbonden is aan de U.S.A. Ten tweede valt het verschil tussen beide stelsels op. Het stelsel van evenwicht op het continent had, zoals gezegd, niet slechts een denkbeeldig bestaan; het bestond werkelijk, maar op précaire wijze. Toen aan het eind
| |
| |
van de Middeleeuwen zich in Europa de staten vormden als zelfstandigheden tegenover elkander, was er meteen de strijd om de macht en de hegemonie; want iedere staat streefde naar behoud, dus naar macht, wat een ander dwong machtiger te zijn uit veiligheid. Zo moest er voortdurend coalitievorming zijn tegen de overmachtige èn oorlog. En het stelsel van evenwicht in macht bestond in die verhoudingen slechts als een voortdurend en telkens door verstoring van het evenwicht opgewekte reagerende kracht.
De uit het Britse Rijk voortgekomen groep van staten, dus die van de Commonwealth en de U.S.A., geven een ander beeld te zien. Nadat de U.S.A. zich had vrij gevochten, heeft het zich tegen het moederland merkwaardig gematigd gedragen. Nimmer ziet men de U.S.A. zich aansluiten bij Engelands vijanden; de uitzondering van de zeeoorlog van 1812 is een verzet tegen de blokkademaatregelen van Engeland in zijn strijd tegen Napoleon en wordt niet gevoerd in bondgenootschap met Napoleon. En daarna ziet men in ieder geval de U.S.A. hoe langer zo meer de zijde van Engeland kiezen, uitlopend in de steunverlening van 1917 en 1941. De zelfstandig geworden Dominions stonden Engeland steeds ter zijde, behoudens de Ierse neutraliteit in 1939; tussen hen is geen strijd te vinden; ook niet tussen de U.S.A. en Canada, die hun lange gemeenschappelijke grens in vrede bepalen. Wel is er strijd tussen Pakistan en India, nawee van de geboorte van de tweeling, maar tussen de Angelsaksische staten worden terzake geen partijen gevormd voor de één tegen de ander, zoals op het Europees continent wel steeds het geval is geweest.
In deze groep van staten is van meet aan de machtsverhouding geen probleem. Zou het niet zeer wel mogelijk zijn, dat de U.S.A. op dit moment Canada zou bezetten, èn de andere Dominions, en zelfs Engeland? De Continentaal -ad-absurdum, Hitler, zeide dat dit gebeuren zou; en Stalin zegt het na. Maar het komt niet in iemand op; niet in Amerika, en niemand buiten Amerika uit deze groep is daarvoor bevreesd. Zo ontbreekt in de uit het Britse Rijk voortgekomen groep van staten zelfs de aanleiding voor een politiek van de balance of power, want de veiligheid tussen hen vordert niet machtsontwikkeling tegenover elkander, en dus is niemand van hen genoopt om der wille van zijn veiligheid machtiger te zijn dan anderen uit die groep. Natuurlijk is er macht en verschuift die binnen die groep van de een naar de ander, zoals thans bv. van Londen naar Washington; maar zo een machtsverschuiving levert geen gevaar voor de vrijheid of voor de veiligheid op, zoals zij dit op het Europees continent wel steeds deed. Het stelsel van staten heeft in deze groep niet dat précaire bestaan
| |
| |
van telkens met inspanning van alle krachten te worden verstoord èn hersteld. Het bestaat ook niet door toedoen van een staat aan de buitenkant, wiens eigenbelang toevallig medebrengt het stelsel te herstellen als het verbroken is. Het wordt niet verbroken; het behoeft niet hersteld. Het bestaat.
Aan een buitenstaander schijnt dit stelsel van uit het Britse Rijk voortgekomen staten evenwel weinig zichtbare tekenen van zijn bestaan te geven. Er is geen orgaan aan te wijzen, dat een centraal-regerende functie uitoefent en in het optreden naar buiten vertoonde de groep nog allerminst een gesloten eenheid. Was het niet met een zeer geringe meerderheid dat in Zuid-Afrika in 1939 tot den oorlog besloten werd? En de aarzeling van de U.S.A. in de jaren voor Pearl Harbour? De Ierse neutraliteit? Ongetwijfeld is de vorming van één gezamenlijke politiek naar buiten in deze groep ook nog een enigszins précair geval geweest. Maar één ding mag daarbij niet worden voorbijgezien: de uitdaging, waarop deze groep niet, of niet dan na aarzeling als eenheid heeft gereageerd, was telkens een uitdaging van één der Europese continentale staten, die voor de zoveelste maal het evenwicht verstoorde en een poging deed in het continent de oppermacht te verwerven; een uitdaging dus vanuit de Westerse wereld zelf. Er is bepaald niet een zich onttrekken te bespeuren (afgezien van het enigszins zielige geval van Eire), noch aarzeling, als de uitdaging komt van buiten de Westerse wereld, hetgeen Japan en Rusland moeten hebben bemerkt. Thans kan de uitdaging niet meer van binnen-uit de Westerse wereld komen; in West-Europa kan niemand meer eraan denken naar de oppermacht te streven, want die is tussen de enorme concentraties van macht in de U.S.A. en in Rusland van deze continentale basis uit onbereikbaar. Door de angst voor deze concentratie van macht in het Oosten is de onzalige gedachte van Duitse oorlogspropaganda blijven hangen, dat het Westen, gezien de Russische overheersing van Oost-Europa en Donaubekken, de verkeerde oorlog heeft gevoerd. Daargelaten in hoeverre de oorlog niet voordeliger resultaat had kunnen hebben als een strategie ware gevoerd, die behalve op Duitslands overgave, meer was gericht geweest op de verhoudingen na
Duitslands val, - daargelaten vanzelf de vraag naar de mogelijkheid van zo een strategie, - één ding is zeker: door Duitslands onvoorwaardelijke overgave is Europa voorgoed bevrijd van de mogelijkheid, dat ooit één continentale West-Europese mogendheid weer overheersend wordt. De laatste oorlog was dus eindelijk de oorlog, die de oorlog beëindigde, d.w.z. de onderlinge oorlog in de Westerse wereld. Hierdoor is het niet langer een précair geval of de groep van de uit het
| |
| |
Britse Rijk voortgekomen staten voortaan als eenheid naar buiten zal op treden. Een uitdaging van uit de Westerse wereld zou vergeleken kunnen worden met een familieruzie, die voor Engeland zich afspeelt tussen zijn broer en zuster, waar het niet buiten kan blijven, maar die voor de U.S.A. en de Dominions een twist tussen oom en tante is, waarbij hun eerste neiging is, afstand te bewaren. Zo verwekt de uitdaging van één der leden van de Westerse wereld in andere leden eerder een aarzeling, dan een uitdaging van buiten de Westerse wereld, want dat is een uitdaging aan de familie als zodanig, waarbij het voor ieder lid terstond duidelijk is, dat zij ieder raakt. Het wegvallen van het eeuwig continentale conflict mag daarom worden opgevat als het wegvallen van een element, dat de ontwikkeling van het stelsel van staten, die uit het Britse Rijk zijn voortgekomen, belemmerde door aarzeling te verwekken, terwijl een uitdaging van buiten de Westerse wereld de verdere ontwikkeling slechts bevorderen zal. Het stelsel bestaat, en het heeft nu de gelegenheid te tonen wat het is en wat het waard is, waarbij het natuurlijk moet aanvangen met door de wijze waarop Duitsland in de Westerse wereld wordt opgenomen, waar te maken dat in de Westerse wereld de oorlog voorgoed beëindigd is.
Het is ondoenlijk historie te schrijven, of over de geschiedenis na te denken, zonder de staten te verpersoonlijken en te spreken van Engeland, Frankrijk enz., als waren zij op zichzelf staande individuen. Dit is een onmisbaar hulpmiddel, maar slechts een hulp-middel, zodat de hulp moet worden afgewezen als het middel de zaak gaat verduisteren. Een verduistering doet zich thans voor, nu gebleken is, dat de staat, als zelfstandigheid gedacht, niet het wezenlijke subject der historie is. Daar verpersoonlijking evenwel onmisbaar is, moet een ander subject worden benoemd, dat niet langer de staat als zelfstandigheid uitbeeldt, maar het wezenlijke van de staat: de staat als één van een stelsel van staten. Op de naam komt het niet aan. Hiervoren werden termen gebezigd als ‘onze wereld’, of ‘de Westerse wereld’. Het is en blijft beeldspraak, maar een duidelijke naam is wel - nu de staat als zelfstandigheid toch doende is ‘de geest’ te geven: - de Westerse geest. En onze historie is dan op te vatten als zijn zelfverwerkelijking.
De Westerse geest - voor zover betreft zijn staatsbegrip - had in zijn aanvankelijke Europese periode zichzelf voor zich als een absoluut begrip. Wat gold was de staat op zichzelf; de relatie tussen staten was er om door de oppermachtige te worden genegeerd. Maar die absolute staatsidee vond telkens hare begrenzing, die door de overheerser moest worden be- | |
| |
schouwd als de vijand, en die hem verscheen als de Hollander achter zijn inundaties, het Engelse goud, dat coalities samenbond, de volle laag van het Britse slagschip, het salvo van de dunne rode linie infanterie; de vijand, die in wezen de redder was van de nationale staat. Hierdoor begon de betrekking van staat op staat iets van haar negativiteit, haar ‘willekeurig ontkend kunnen worden’, in te boeten en een nog précaire positiviteit te vertonen: een stelsel van evenwicht tussen staten te zijn.
Op het Europees continent ontwikkelde de Westerse geest zijn staatsidee niet hoger dan het punt, waarop niet meer de absolute staat, maar ook nog niet de relatieve staat - de staat, als één van een stelsel van staten - tot aanzijn kwam. Doch hij geraakte over dit punt van ‘niet meer dit, maar ook nog niet dat’ heen, door zijn staatsidee tot verdere ontwikkeling te brengen in en als Engeland en zijn Rijk. Dáár had de Westerse geest, optredende als het Engelse eigenbelang, telkens andere bondgenoten wervende, de continentale staten telkens teruggevoerd naar het stelsel van evenwicht, en daar maakte hij het Britse Rijk zelf tot een stelsel van staten: de Commonwealth en de steeds nauwer wordende betrekkingen tussen Commonwealth en de U.S.A., dusdoende beginnende de staat als relativiteit aanzijn te geven. En nu de tijden rijp zijn; nu immers de verhoudingen in de wereld zo geworden zijn, dat enerzijds de Westerse wereld tegenover wat niet tot haar behoort slechts houdbaar is als een éénheid, en anderzijds de staatsidee in haar absolute vorm op het westelijk continent volledig werd te niet gedaan; nu is de Westerse geest doende, na zijn zelfonderscheiding tussen het absoluut begrip van de staat en het begrip van de staat als één van een stelsel van staten, tot zichzelf te komen in de relatieve staatsidee, waarvan hij zich daarbuiten overzee als de verlossing van de continentale ellende begon bewust te worden, en die nu het algemeen begin zal zijn.
Zo bezien blijken inderdaad Engeland en de uit zijn rijk voortgekomen staten, de Commonwealth en de U.S.A., voor de staten van West-Europa in hun streven naar eenheid de moeilijkheid, die in het bijzonder Londen aan het continent doet gevoelen, omdat het politiek besef ten opzichte van het continent daar, het dichtste bij het continent, het sterkst ontwikkeld is. Het feit, dat de continentale staten deze moeilijkheid ondervinden, het ongeduld, zelfs de boosheid hier en daar over de vertraagde gang van het proces van éénwording, de vasthoudendheid van Engeland daartegenover, dat zijn even zovele bewijzen, dat de Westerse geest krachtig doende is aan het oplossen van deze moeilijkheid. Maar de voorgaande gedachtengang leidt ertoe de zetel van de moeilijkheid te zoeken niet bij Engeland,
| |
| |
doch in de continentale staatsidee - het onwerkelijke, het spook daarvan, - die aan relativiteit niet is toegekomen. Deze continentale staatsidee wist de staten te scheppen, en soms de statenbond en de bondstaat (bv. in de U.S.A.!), welke laatste weer één staat is. Maar nu moet zij komen tot het inzicht, dat deze ontwikkeling ook is teruggelopen, doch, alsof zij een schroeflijn volgde, hoger is uitgekomen. Als één harer staten werd zij, uitgaande van de staat, iets als een bondstaat (de term past natuurlijk niet, maar is ook ontleend aan de continentale idee), zodra de Dominions het brachten tot autonomie; iets als een statenbond, toen deze de een na de ander zelfstandig werden; om thans te zijn als een meervoud van staten, waarin het centraal gezag ontbreekt, maar dat niettemin één statenstelsel vormt. Zij schijnt iemand, die op een zigzaggend bergpad vooropgaande een bocht heeft genomen terug te lopen en achter te komen... doch hij komt hoger. Het continentale streven naar eenheid, waarbij naar het schijnt deze eenheid weder als een staat in een Westerse wereld van zelfstandige staten wordt gedacht, - welk streven men duidelijk op Engeland ziet afstuiten - ligt in dit beeld lager, al moge het zichzelf als voorlijk zien. De eenheid, die aanvaardbaar is, ligt op het hoger vlak van de relatieve staatsidee en is de idee, dat de Westerse wereld nog slechts als één stelsel van staten kan bestaan. Deze is hun eenheid: één en dezelfde methode van samenleven van staten, die de methode van ieder is.
Een ontwikkeling als deze, van een absoluut begrip tot de relativiteit van een methode, is ook in het inwendige staatsrecht te zien. Ook daar werd een eeuwig schijnende tegenstrijdigheid verheven tot een methode van samenleven. De absolute macht van de vorst vond tegenover zich de macht van het volk; maar deze tegengestelden hebben hun eenheid gevonden in de parlementaire regeringsvorm - wederom is het Engeland, waar deze ontwikkeling het best is geslaagd, - een methode, volgens welke het volk als parlement telkens zijn regering voortbrengt, verantwoording vraagt, en de regering door een andere vervangt, zodra deze in haar beleid niet verantwoord wordt geacht. Stellig werd ook hier een hoger vlak bereikt; in de plaats van onderdrukking van het volk, of onthoofding van regerenden, staat hier een methode van samenleving, waarin de mens vrij is van vrees. Zo is het ook in de samenleving van staten uit de relatieve staatsidee. Daarin zijn de staten vrij van vrees voor elkander; de machtsverhouding houdt geen bedreiging in van hun vrijheid. Daarom kunnen zij ook allen volgens de ene en dezelfde methode leven, de methode van het in onderling overleg bepalen van de te volgen politiek. Het moment is aangebroken, waarop de Westerse wereld niet langer kan dulden, dat één
| |
| |
harer leden om eigen wille een politiek zou voeren, die het lot van de Westerse wereld als geheel in de waagschaal zou stellen. Zo kan bv. nimmer aan West-Duitsland worden vrijgegeven zelf te bepalen, welke de politiek ten opzichte van Oost-Duitsland, Polen enz. wezen zal. Dan zou immers wederom West-Duitsland bepalen wat ons aller lot zou zijn? Dit geldt voor alle vraagstukken, die de Westerse wereld als geheel aangaan, zowel de puzzle, die Rusland overal ter wereld opgeeft, als de vragen, die rijzen naar aanleiding van de aanraking van de Westerse wereld met andere volken, die niet van haar geest zijn.
Het onderzoek is aangevangen met een opsomming van vier combinaties ter keuze. De tweede, die met Engeland maar zonder Commonwealth, moest terstond worden geschrapt. De eerste, de slechts continentale, was de te kraken noot. Is deze gekraakt? Referte aan het oordeel van de lezer. Resteren de derde en de vierde, maar de keus tussen deze is aan de U.S.A. Bij het onderzoek kwam echter van het één het ander en ten slotte het resultaat dat alle combinaties van staten dienen verworpen te worden. Wel is waar zou de vierde combinatie eigenlijk de gehele Westerse wereld omvatten, doch voor hare eenheid bleek het begrip ‘combinatie’ verkeerd. Deze eenheid is niet een samengaan van staten, zo, dat hetzij de staten ieder hun zelfstandigheid behouden, of zo, dat hun vereniging wederom als één staat zou moeten worden gedacht. De eenheid bestaat in de ene algemene methode gezamenlijk en in onderling overleg de politiek te bepalen ten aanzien van die functies van de staat, die niet langer door iedere staat afzonderlijk mogen of kunnen worden uitgeoefend. Twee van deze functies, buitenlandse politiek en defensie zijn reeds volgens deze methode ter hand genomen krachtens Brussels en vooral Atlantisch pact. En daarbij behoeft het niet te blijven. Telkens wanneer een functie van de staat voor de Westerse wereld als geheel, of voor hare onderdelen, niet voldoende door de staat kan worden verzorgd, zal de tijd gekomen zijn te onderzoeken wat na onderling overleg gezamenlijk kan worden uitgericht. Naast gemene defensie en buitenlandse (buiten-westerse) politiek rijst de mogelijkheid van gezamenlijke plannen op het gebied van de waterstaat; zo kan aandacht worden gegeven aan het stroomgebied van de Rijn, als geheel op zich zelf genomen, en dit worden gemaakt tot krachtbron van geheel West-Europa; ook aan de vaarverbinding tussen de Rijn en het Donaubekken, dat eens weer Westers worden moet. Ook rijst de mogelijkheid van
gezamenlijke ontwikkeling van vergelegen gebieden - Trumans' vierde punt; - nooit kan West-Europa op zich zelf de aanvulling
| |
| |
geven voor de Amerikaanse winkel, wel door zijn arbeid elders. Er is geen grens aan de mogelijkheden, die een Westerse wereld, bevrijd van onderlinge vrees, in zich zelve vinden kan. De sleutel, die deze wereld openen kan, is evenwel niet de ouderwetse continentale idee van de staat; die erfenis late men waar zij is: bij de oostelijke buren van onze wereld, die haar tot in het onmenselijke misbruiken. Ook zou deze idee, betrokken op West-Europa alleen en slechts het continent als eenheidsstaat denkende, (‘as provocative as defenceless’ noemt de Londense Economist van 25 Maart 1950 dit isolationistische vormsel), de rest latende voor wat zij is, niet dan vertragend werken op wat blijkens de historie, de jongste van de verwerkelijking van het Atlantisch pact daaronder begrepen, de sleutel schijnt: de verdere, maar nu algemene, ontwikkeling van de relatieve staatsidee.
Angst voor Rusland brengt het gevoelen met zich mee, dat, om een catastrophe te kunnen afwenden, met de éénwording snel resultaat moet worden behaald; het gevoelen, dat ons eigenlijk geen kans wordt gelaten. Ten eerste zou het kunnen zijn, dat een algemene bekering tot wat hier als de relatieve staatsidee is aangeduid, zich uiten zou in verrassend vruchtbare samenwerking. Is de huidige frustratie niet juist gevolg van verschil in denken?
En ten tweede:... Onze beschaving heeft volgens Toynbee nog een kleine kans. Op het gebied der staatkunde ziet hij de verwerkelijking daarvan in een samenleving van staten naar de school van de Commonwealth (IV, 320), hetgeen op vorenstaande gedachtengang uiteraard van niet geringe invloed is geweest. Maar, schrijft de Economist van 8 Januari 1949, ‘men moet toch niet al te zeer terneergeslagen zijn dat de kans zo gering is. Een kellner in Londen, die bij de laatste presidentsverkiezing een fikse som geld had gewonnen door twintig tegen één op Truman te wedden, vroeg men hoe het kwam dat hij zoveel wijzer was geweest dan de politieke experts. Hij antwoordde gewoon: I just couldn't resist the odds.’
26 Maart 1950
|
|