De Gids. Jaargang 113(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 275] [p. 275] Nico Verhoeven Gebed Tegen den hanekam waarmee de morgen praalt, tegen het loden luik waarmee de avond valt, tegen de zwarte keldermuren van den nacht tekent de zwartre schaduw van een hand zich af. God, ergens in den nacht die ieder huis omspant maakt deze hand zich los van uwen geest en tast met vijf tentakels wrok en doffluwelen wraak naar ieder die de lamp van zijn geliefde vult. Het kan uw hand niet zijn al groeide ze uit u; het is de schaduw maar van uw vermoeid gebaar waarmee ge mij, een knaap, jonglerend met den droom, den kristallijnen bal der ruimte hebt geleend. Over den loop van het gebroken schietgeweer, over de standaardlamp die het papier doorlicht, over het dichte boek waarin het alfabet dooreengehutst is tot een kunstig woordverhaal dat een vervoerend nieuw heelal bezielen wil, - over het oud heelal waarmee de knaap jongleert, over den knaap die zonder vaderland marcheert en over iedereen strijkt deze schaduwhand. Er staat een kathedraal, een mammoeth in gebed, in Avignon, in Reims, in Keulen, in Milaan en op het grauw plateau der citadel Lyon te treuren om den dag die zwart is als de nacht; [pagina 276] [p. 276] want langs de beeldenstoet die aan hun opperhuid in hemelwaartse bogen haar triomfen viert, de bolle aartsengel bazuinend van den trans, de sater en de duif, de serafijnse maagd, de overspelige die schrijlings boete doet, de sprinkhanenprofeet, - langs heel die beeldenstoet kruipt onverbiddelijk de schaduwhand omhoog en legt zich aan den mond van wie bazuinen steekt. De uithoeken des rijks verwachten uw appèl ook zonder dat een engel uw signalen blaast; het open graf dat dan de wereld is, ontwaart het kruis waaraan uw hand zich om den spijker balt. Het is een kale berg, het is een zwarte nacht met schimmeluitslag aan het houten firmament dat ik geprezen heb als mijn verrukk'lijk huis als een immens kristal zichzelf weerspiegelend. En om dit huis de nacht en in die nacht het kruis. Wat mijn kristal weerkaatst is schaduw van uw dood, is schaduw van uw hand, - het kan uw hand niet zijn, het kan niet om der wille van den trotsen knaap die eens zijn stemvork lei aan het vitaal getal dat iedre trilling borg binnen zijn cijferklank, de knaap die in zijn onbevangen vergezicht een glorieus patroon van leven groeien zag: een eeuwig liefdekruis van cirkeling aan straal verwijd tot oeverlijnen van volstrekte macht: het kernwit straalt zijn vurenpijnen uit in Haar, de beidende - de boog - de rust horizontaal. En dit verdraagt geen dood, geen knekelknokelhand, geen roffel op de trom die naar den hemel slaat, geen kalen berg geen smaad geen laatsten oordeelsdag. - Maar o uw schaduw valt en wat zegt gij tot mij [pagina 277] [p. 277] zacht met uw vingertoppen kloppend aan mijn hoofd, totdat de hersenschors het bloed niet meer verstaat: ‘In zeven stappen zijt gij bij haar schoot, en dan? In zeven stappen zijt gij om haar heen, en dan?’ Mijn God, geef mij een stem waarmee gij mij begrijpt en ik u duiden kan hoe Zij mijn kern omspant, hoe zij vervloeit om mij en ademhaalt en rijpt... ‘En dan, - zegt gij - is zij in zeven stappen dood.’ Het is uw schaduwhand die alle lichten dooft, die het versomberd bloed opjaagt van roes naar roes, die kathedrale basilieken naar den hemel bouwt en ondertussen haakt naar de gebroken loop van het geweer dan niet in vrede roesten mag; o dood, die het heelal zijn heldren klank ontrooft, die het romeinse handvest van de stad Lyon en het atlantisch handvest evenzeer aantàst. - Het is een kale berg, het is een zwarte nacht, het is een kaal zwart kruis waaraan uw hand zich balt, - geef mij een licht, o nacht, dood, hand en schaduwhand, hoe meer ik u ontvlucht hoe meer gij mij omvangt. Eis niet mijn overgaaf, doof niet mijn klein kristal, zend mij een licht mijn God, dat ik het liefdekruis zoals dit het heelal om der geliefden wil omvamen moet, mag zien en zeggen: ik ben thuis. Vorige Volgende