De Gids. Jaargang 113(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] J.C. Bloem Gedichten Zomeravond De zomeravonden, het avontuurlijk duister, Dat eindelijk de greep om de getemden slaakt En ze even leven doet in wereldoud gefluister - Hoe is het mooglijk, dat dit niet bedroefder maakt, Als men het nimmer kende en in zijn laatre jaren Zich slechts verwijten kan hoe 't eens kon zijn geweest - Dit is aan 's levens eind het droefste wedervaren, Al had men bij 't begin het einde ook al gevreesd. Den eenzame, dien eens de kussen 't hart opreten Van de verliefden met een toegewend gelaat, Hem blijft nu niets meer dan de wanhoop van het weten: Wanneer het nu nog kwam, dan was het toch te laat. [pagina 242] [p. 242] J.C. BLOEM Sonnet Dat het onmannelijk zou zijn, te klagen, Is vaak door de verbitterden beweerd En velen hebben daarom trots begeerd, Te kunnen zwijgen van hun nederlagen. Misschien terecht. Misschien is in 't gewagen Van wat de mensch ontbeert, van wat hem deert, Hoe ook vergeeflijk, iets wat hem onteert En doet men beter, woordloos te versagen. En ook: als men in zicht van 't laatste leed Al het voorafgegane leed bemeet Der levenslang verdrukten en benarden - Zou men dan in het woelen van de markt Opzichtig omgaan met wat rest van 't hart? Neen, naar den voddenkoopman met die flarden. Afscheid Aan W. Ieder scheiden is van 't laatste scheiden Voorbode, ieder bed van 't laatste bed. Alle sterfelijke wegen leiden Naar het eind waarvan geen liefde redt. In het stedelijk duister van de straten Nemen we afscheid - en het drukt als lood, Kijken om en wuiven, reeds verlaten, Slaan de hoek om, en het is de dood. Vorige Volgende