| |
| |
| |
C.D.J. Brandt
Buitenlandse politiek
Onzekere Toekomst
Het gerucht, dat Dean Acheson binnenkort zijn functie als staatssecretaris van buitenlandse zaken zou neerleggen, dat deze week(12- 19 Febr.) plotseling de ronde deed door de wereldpers en ook in onze kranten werd overgenomen, kan zijn oorsprong vinden in zeer verschillende oorzaken: de wens kan de vader van deze gedachte zijn, het kan een proefballonnetje wezen, het kan tenslotte zelfs nog waar zijn. Zeker is, dat er vele Amerikanen zijn, die er zich over zouden verheugen als dit bericht juist zou zijn, want het valt niet te ontkennen, dat de politiek van het State Department zowel als de persoon van de tegenwoordige staatssecretaris, het in allerlei kringen hebben verkorven.
Kwalitatief wellicht niet de belangrijkste, maar kwantitatief zeker niet te veronachtzamen is daaronder dat wonderlijk samenraapsel van isolationisten, vijanden van de politiek van wijlen president Roosevelt en van al degenen, die onder hem carrière hebben gemaakt, alarmisten en angstmeiers over communisme en andere ‘un-American activities’, wier verontwaardiging Acheson heeft opgewekt door zijn verklaring tegenover de pers, dat hij, ondanks alles in zijn vriend Alger Hiss bleef geloven en hem in geen geval de rug zou toekeren. Dat deze groep, die een van zijn felste agitatoren heeft in het Republikeinse lid van het Huis van Afgevaardigden Richard Nixon, er overigens op zijn eentje in zou slagen om Acheson zijn politieke nek te breken, lijkt me uitgesloten. Daarvoor is het fatsoenlijke deel van de Amerikaanse publieke opinie - en gelukkig is dit altijd nog het grootste! - er te zeer van doordrongen geraakt, dat de ‘heilige verontwaardiging’ over het verraad van Alger Hiss te veel riekt naar dat zelfde bedenkelijke politieke luchtje, dat in nog meer verdichte vorm afstoof van de ‘openbaring’, die we laatst gehad hebben, dat Harry Hopkins en andere medewerkers van wijlen president Roosevelt atoomgeheimen aan de Sowjetunie zouden hebben uitgeleverd.
| |
| |
Veel gevaarlijker voor de Staatssecretaris lijken mij die vele Amerikanen, die op het ogenblik ontevreden zijn met de politiek van het State Department. Ook dit is een groep van zeer uiteenlopende, bepaald bonte samenstelling: wij vinden er bijv. de tegenstanders van de Marshall-hulp van allerlei kaliber, de schoolmeesterachtige critici van een West-Europa, dat maar niet wil en kan komen tot een economische en/of politieke eenheid, de Republikeinen, die op zoek zijn naar een leus om eindelijk bij de verkiezingen in November Truman en de zijnen de constant gunstige wind uit de zeilen te nemen, die Amerikanen, die zich eerlijk generen over het in de steek laten van Tsjang kai Tsjek of die zich niet kunnen losmaken van hun sentimentele bewondering voor de even charmante als intrigante en reactionnaire mevrouw Tsjang, de voorstanders van een actieve politiek in het Verre Oosten en Zuidoost Azië, wier held Mac Arthur is, de liberalen à la Henry Wallace, voor wie alle kwaad zijn oorsprong heeft genomen in de Truman-leer en de politiek van containment en last not least de brede laag der ‘onbekende burgers’, die maar één angst kennen, maar dan ook een heel grote: de atoombom, die nu al waterstofbom is geworden en zo meteen, wie weet, nog iets verschrikkelijkers zal worden. Dezen allen maken het State Department enerzijds tot object om al hun onlustgevoelens op af te reageren, terwijl zij anderzijds in eigen hulpeloosheid, die de radeloosheid dicht benadert, gespannen wachten op de ‘medicijnman’, die het wonder van een accoord met Moskou zal bewerkstelligen, een functie, die Acheson voor zichzelf niet pretendeert, wat een reden te meer is voor deze lieden om hem uit de weg te willen hebben.
Nu zal ik de laatste zijn om te beweren, dat er geen redenen te over zijn voor een gefundeerde critiek op de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten van de laatste jaren; integendeel, ik ben ervan overtuigd, dat een latere generatie van historici meer dan eenmaal op papier het wijze hoofd zal schudden over zoveel gebrek aan vaste lijn, aan consequentie, over zoveel verkeerd inzicht en gebrek aan durf ook. Maar ik weet even zeker, dat diezelfde geschiedbeschouwers voor al deze menselijke fouten bepaald niet alleen de tegenwoordige staatssecretaris en zijn adviseurs (of op nog één plan hoger: president Truman) alleen verantwoordelijk zullen stellen, zij zullen de ‘schuld’, voor zover hiervan sprake kan zijn, uitsmeren over Marshall, James Byrnes en Cordell Hull (of over Truman en F.D.R.!) en nog meer verdunnen door ook de Senaat, het Huis van Afgevaardigden, de leiders van leger, vloot en luchtmacht en niet te vergeten de publieke opinie hun aandeel toe te wijzen. Want laten we toch vooral niet over het hoofd zien: in vrijwel geen ander land ter wereld is de uitvoerende macht,
| |
| |
zijn dus ook de leiders van de buitenlandse politiek zo gevoelig voor en dus ook zo afhankelijk van de schommelingen in de publieke opinie.
Dit laatste wil natuurlijk niet zeggen, dat de president en zijn staatssecretaris van buitenlandse zaken niet omgekeerd diezelfde publieke opinie zouden beïnvloeden en leiden; het tegendeel is waar, zou ik bijna zeggen. Soms gaat dit zelfs zover, dat de top zelf de oppositie tegen de eigen politiek zoals niet in het leven roept dan toch zeker geducht aanwakkert om zich vervolgens op de hooglopende golven der publieke verontwaardiging schijnbaar in een andere, maar in werkelijkheid zelf gekozen richting te laten drijven. Maakt dit het voor de beschouwer van de Amerikaanse buitenlandse politiek al niet eenvoudig om de ware drijfveren ervan te onderkennen, nog ingewikkelder wordt de zaak, wanneer de president en zijn staatssecretaris voor buitenlandse zaken en/of zijn staatssecretaris voor defensie het helemaal of gedeeltelijk niet eens zijn over de te volgen koers en elk voor zich of in alle mogelijke combinaties van twee proberen hun opvatting met behulp van de publieke opinie, inclusief het Congres, te doen zegevieren.
Ik kan mij natuurlijk vergissen, omdat ik de Amerikaanse politiek alleen maar heel uit de verte en uitsluitend van de buitenste buitenkant kan gadeslaan, maar het wil mij voorkomen, dat er symptomen te over zijn om te denken, dat men op het ogenblik in Washington in dit stadium van een onenigheid à deux of à trois is aangeland. Eensgezindheid bestaat er nog maar over één ding: de Amerikaanse buitenlandse politiek moet nodig op de helling, omdat zij voor een keerpunt staat. Maar terwijl Acheson vooral het accent legt op de zelf bezinning, op een voorzichtig de zaak van alle kanten bezien, ja - zoals hij in het bijzonder ten aanzien van het probleem China in zijn laatste stadium van ontwikkeling getoond heeft - op een ‘in dubiis abstine’ (in twijfelgevallen, onthoudt u!), dus in zekere zin op een tijdelijke periode van passiviteit maar tegelijk ook een van geen oude schoenen wegwerpen, voordat men werkelijk passende nieuwe heeft gevonden, zien de militairen allereerst heil in een onmiddellijke actieve politiek in Oosten Zuidoost-Azië, gebaseerd op militair machtsbetoon en begint Truman de enige uitweg uit alle moeilijkheden te zoeken in een gesprek met de Russen. Alle drie, Truman, Acheson en de militairen, zoeken zij steun bij de publieke opinie in binnen- en buitenland, alle drie brengen zij op hun manier die in- en outsiders in beweging voor hun ideeën. En als ik dan nog even terugkom op datgene, waarvan ik in deze beschouwing ben uitgegaan: de positie van Acheson, dan constateer ik, dat in deze strijd de staatssecretaris van buitenlandse zaken, het zwakst staat, omdat alleen
| |
| |
maar manen tot voorzichtigheid nooit en te nimmer tot de verbeelding van de massa spreekt. Zodat het inderdaad zeer goed mogelijk kan zijn, dat Acheson over enkele weken zijn ontslag neemt of krijgt.
Het lijkt mij gewenst, om de hierboven veronderstelde divergentie in de top van de buitenlandse politiek toe te lichten door een nadere beschouwing van enkele symptomen, die ik meen te hebben opgemerkt. Daarbij is 't het moeilijkste om de tegenwoordige politiek van het State Department met één voorbeeld te karakteriseren: een politiek van bezinnen, afwachten en onthouden is uiteraard niet spectaculair, zij zoekt haar kracht eerder in het gewone, onopvallende dan in het buitenissige. Toch is de algemene tendentie in de politiek van het State Department mijns inziens de laatste twee maanden heel goed zichtbaar geworden in de wijze, waarop het bij voortduring een ruggesteun heeft gegeven aan Mao Tse Toeng bij diens onderhandelingen met Moskou. Over het algemeen genomen heeft Acheson deze onderhandelingen rustig gelaten voor wat hij wist, dat zij waren: een taai verzet van de Chinese president en zijn premier Tsjou En Lai om zich door Stalin niet in dezelfde hoek te laten drukken als die, waarin de satellieten van Oost-Europa terecht zijn gekomen. Doch de weinige keren, dat hij zich erover heeft uitgelaten, is het geweest om Mao en het Chinese nationalisme een hart onder de riem te steken. Misschien klinkt het wat al te boud, maar toch waag ik het uit te spreken: zonder het tactvol manoeuvreren van Acheson in zwijgen zowel als in woorden, zou de tekst van het Russisch-Chinese vriendschapsverdrag er niet zo gunstig hebben uitgezien voor de Chinezen als nu het geval is.
Anders dan het State Department maken de militairen heel wat tam tam voor hun politiek. Bekijkt u in dit verband maar eens dat bericht, dat in de Amerikaanse zowel als in de wereldpers precies vier en twintig uur eerder de ronde deed dan het vermoeden over het aftreden van Acheson. Gezaghebbende kringen in Washington wisten ons te vertellen, dat de Amerikaanse stafchefs na hun studiereis door de Pacific en Oost-Azië tot de ontdekking zijn gekomen, dat het centrum van de gevarenzone in de wereld op het ogenblik in het Oosten en Zuidoosten van Azië ligt. Zij zouden dan ook in een geheim rapport aan president Truman geadviseerd hebben om het zwaartepunt van de Amerikaanse wereldstrategie naar dit gevaarlijke gebied te verplaatsen en om de Amerikaanse vloot in de Pacific te versterken, zo nodig ten koste van de Amerikaanse vloot in de Atlantische Oceaan. En nog voordat wij de tijd hadden om de volle betekenis van deze ‘onthulling’ op ons te laten inwerken, haastte(n) (een) militaire woordvoerder(s) zich reeds om ons in te lichten, dat men al bezig
| |
| |
was met het overbrengen van eenheden van de vloot uit de Atlantische naar de Stille Oceaan.
Dit is nu een typisch voorbeeld van een bericht, dat met meer dan één korreltje zout der critiek dient te worden genomen. Op het eerste gehoor klinkt het nogal alarmerend en zo werd het in verschillende van onze kranten dan ook opgediend, maar als we even doordenken, dan onderkennen wij het voor wat het is: een wapen in de strijd om de koersbepaling van de Amerikaanse politiek. Deze ‘gezaghebbende kringen’ permitteren zich de voor hen ongewone luxe om uit de school van een geheim militair rapport te klappen (als dit allemaal echt was, zou het aan landverraad kunnen grenzen!) met twee bedoelingen:
1. | Om die Amerikanen, die al lang van oordeel zijn, dat het State Department de belangen van de Verenigde Staten in het Verre Oosten op schandelijk onverantwoordelijke wijze opoffert aan zijn troetelkinderen: Engeland en West-Europa nog meer op stang te jagen en: |
2. | Om ditzelfde deel van het Amerikaanse volk te laten merken, dat zijn vrezen en ideeën ook die van de militaire leiders zijn, het gedeeltelijk gerust te stellen door het voor te spiegelen, dat er reeds maatregelen worden genomen en het tegelijk op te wekken om verdere voortgang op deze weg te eisen. Zo bekeken wordt dit bericht niet meer dan een propagandastunt in een interdepartementale zenuwenoorlog. |
En veel van ditzelfde vinden wij ook terug in de deining over de waterstofbom. Het ligt verre van mij, om de ontzaglijke zwaarte van het probleem, waarvoor de wereld zich hierdoor gesteld ziet, te durven onderschatten of de betekenis van dit verwoestingsmiddel te willen verkleinen. Maar toch ... zit er in de manier, waarop men ons van het bestaan van deze bom op de hoogte heeft gebracht en in het bijzonder in de wijze, waarop Truman om zo te zeggen en plein public het signaal: gaan jullie je gang met het maken van de waterstofbom, heeft menen te moeten geven, volgens mij, een duidelijke aan wijzing, dat aan dit wapen ook een rol is toegedacht in de interne strijd om de koers van de buitenlandse politiek. Want president Truman wil eigenlijk met Stalin praten, zijn persoonlijke neiging ligt eerder in de richting van appeasement dan in die van het been stijf houden tot het uiterste en net als zijn voorbeeld Neville Chamberlain is hij er eerlijk van overtuigd, dat hij op deze wijze de grote zaak van het behoud van de vrede het best kan dienen, maar hij weet ook, dat het State Department op dit ogenblik een tocht naar Moskou even gevaarlijk en in wezen nutteloos acht als Chamberlains vliegtocht naar Berchtesgaden bijna twaalf jaren geleden. Hij weet ook, dat zijn State Department zich hierbij
| |
| |
niet in de laatste plaats laat leiden door égards voor Engeland en de overige leden van het Atlantisch pact, die immers beseffen en tegelijk vrezen, dat de Verenigde Staten ten allen tijde een tijdelijke vrede op aarde kunnen kopen door samen met de Sowjetunie de wereld in twee invloedssferen te verdelen. Welnu tegen dit verzet van Acheson, tegen deze tegenstand van Londen en wie weet van Parijs en van hoeveel andere hoofdsteden, dekt Truman zich bij voorbaat achter de publieke opinie in eigen land, die hij door zijn openlijke order tot vervaardiging van de atoombom zelf eerst in haast kokende beweging heeft gebracht. Op de hooglopende golven in de openbare mening wil Truman zich naar Moskou laten drijven en... de November-verkiezingen ingaan.
Wie zal die strijd om de buitenlandse politiek winnen: Truman, Acheson of Mac Arthur? Ik zou het op dit moment niet graag voorspellen. Veel zal er o.a. van afhangen, wie de Engelse verkiezingen wint. Heeft niet Churchill zich in zijn rede te Edinburgh naast Truman geplaatst door zijn suggestie; maak mij maar prime-minister, dan ga ik naar Stalin? Bovendien is er nog altijd de goed-Angelsaksische oplossing van het compromis.
(20 Februari 1950)
|
|