| |
| |
| |
Kort commentaar
Journalistiek Fatsoen
Op Zaterdag 14 Januari 1950 publiceerde de Axelsche Courant, Nieuws en Advertentieblad voor Zeeuwsch Vlaanderen (Drukker-Uitgeefster Fa J.C. Vink; Hoofdredactie T.C. Vink-van Vessem) een artikel over de vraag wanneer de eerste krant verschenen is, dat een letterlijke herdruk bleek te zijn van een in September 1949 in De Gids verschenen opstel van T. Overhoff. Dit geschiedde zonder vermelding van bron.
Schriftelijk opmerkzaam gemaakt op het ongeoorloofde van deze handeling en aangemaand, aan den auteur alsnog een passend honorarium uit te keren, bewaarde de hoofdredactie van het blad een stilzwijgen, dat nu reeds te lang duurt om te mogen verwachten, dat het nog verbroken zal worden.
Niet voornemens, de justitiein deze zaak te mengen, volstaan wij er mee, redactie en uitgeefster van de Axelsche Courant thans in deze rubriek aan de kaak te stellen wegens schending van het journalistiek fatsoen.
E.J.D.
| |
De Eeuw der Psychologie
Prof. Waterink, op den Landdag 1949 voor Nederlands Oeconomisch Onderwijs sprekend over selectie in school en maatschappij, vertelde in zijn rede de twee volgende voorvallen uit zijn practijk. Er was een jongen, waarover twijfel bestond, of hij wel geschikt was voor de H.B.S. De spreker had hem nu een testvraag uit de serie Binet-Simon voorgelegd: bij mijn buurman zijn kort na elkaar in grote haast een dokter, een geestelijke en een notaris binnengegaan; wat denk je, dat daar aan de hand was? Antwoord: ik denk, dat hij een hypotheek op zijn doodkist wil nemen. Diagnose: gerust naar de H.B.S. zenden; een persoonlijkheid.
Aan een anderen jongen werd het mopje verteld van den boer, die aan een station een kaartje wilde nemen en toen hem gevraagd werd: waarheen, antwoordde: dat gaat je niet aan. De knaap merkte op, dat de beambte geen kaartje kon verkopen, als hij niet wist waar de reis heen ging. Diagnose: vooral niet naar de H.B.S.; te intellectualistisch. Er valt niet aan te twijfelen, of Prof. Waterink sprak in ernst; ook willen we gaarne aannemen, dat beide verhalen echt gebeurd zijn. Ze doen ons echter geen van beide erg verlangen naar een tijd waarin psychologen van het type van dezen spreker het inzake schoolkeuze voor het zeggen zullen hebben. Vooralsnog zouden wij aan het nuchter overleg van den laatst ondervraagden jongen de voorkeur willen geven boven de bru- | |
| |
tale en ongehoord grove gein van den eersten. En wij kunnen ons slechts verwonderen over de onbekommerdheid, ja kennelijke ingenomenheid, waarmee de spreker zijn gehoor daarvan verslag deed.
E.J.D.
| |
Een Boekverkoper aan het Woord
Ons commentaar op een artikel van den heer G.J. van Drimmelen in De Boekverkoper heeft een uitvoerige brief uitgelokt van Jhr Mr Dr W.H. Alting van Geusau, advocaat en procureur, en psycholoog, te Assen. Wij verzochten den heer Alting van Geusau zijn bezwaren tegen dat commentaar in het kort samen te vatten, hetgeen hij gedaan heeft, vragenderwijs, als volgt:
1. | Wat is er ‘verward’ in het stuk? M.i. is het klaar en duidelijk, duidelijker dan de 13 regels er over in De Gids. |
2. | Wat bedoelt J.R. met ‘de functie van een bepaald stijlprocédé’ en wat is dan wel het bijzondere van de onderhavige zgn. ‘stijl’, dat het boek zou verheffen boven vuilschrijverij? |
3. | Wat is ‘oprechte literatuur?’ Is oprechtheid alléén, voldoende voorwaarde om een litterair kunstwerk te doen ontstaan? |
4. | Acht J.R. de litteraire waarde van het boek zo enorm dat de- voor elke vakpsycholoog aperte en funeste- morele en sociale gevolgen van deze publicatie, vooral voor vele jongeren, irrevelant zijn te achten? |
5. | Hebben uitgevers en boekverkopers een morele taak? |
Ons antwoord luidt, eveneens puntsgewijze:
1. | Iemand die in één adem zulke ongelijksoortige en ongelijkwaardige auteurs noemt als Shaw, Mailer en Hermans heeft eenvoudig geen idee waarover hij schrijft. En dan: is het den heer Alting van Geusau duidelijk geworden waarover de heer Van Drimmelen zich nu eigenlijk bezorgd maakt, over zijn omzet of over de moraliteit van zijn klanten? |
2. | Met ‘de functie van een bepaald stijlprocédé’ bedoelde J.R. precies wat er stond. Wanneer Norman Mailer zijn figuren tot vervelens toe op de meest platte manier over erotische genoegens laat praten, heeft hij daar een bepaalde bedoeling mee. Het behoort tot de morele taak van den boekverkoper om zich daar rekenschap van te geven. |
3. | ‘Oprechte literatuur’ is in het onderhavige geval het tegengestelde van ‘vuilschrijverij’, literatuur namelijk die uit een zuivere geest is ontstaan. Voldoende voorwaarde om een litterair kunstwerk te doen ontstaan is oprechtheid natuurlijk niet. Pen, inkt en papier zijn daarvoor even onmisbaar als een behoorlijk verstand, een zekere kennis, fantasie, humor, en het ondefinieer bare talent om dat alles met elkaar in evenwicht te brengen. |
4. | De heer Alting van Geusau heeft hier - het bleek ook uit zijn brief- De Tranen der Acacia's op het oog. Zijn inderdaad alle vakpsychologen het over de funeste morele en sociale gevolgen, vooral voor vele jongeren, van deze publicatie eens, dan achten wij een grondig onderzoek van overheidszijde op zijn plaats. Voert dit onderzoek tot de conclusie dat het boek de directe aan wijsbare oor zaak is van morele en sociale ontwrichting, dan zijn maatregelen tegen de publicatie, geheel ongeacht haar litteraire waarde, geboden. |
| |
| |
5. | Uitgevers en boekverkopers zijn aan dezelfde moraal onderworpen als ieder ander: Heb uw naaste lief als uzelf. Indien de heer Van Drimmelen zich dus, zoals hij schreef, door boeken als die van Shaw, Mailer en Hermans ‘besmeurd’ gevoelt, zal hij die boeken niet aan zijn klanten mogen verkopen. |
J.R.
| |
Ondergang in Gala
Jammer voor Jef Heydendael, die er zelfs een studiereis naar Spanje voor over heeft gehad en jammer voor Cor Hermus en zijn mensen, die er van gemaakt hebben wat er van te maken was, maar men moet vaststellen, dat de officiële opening van de boekenweek - althans wat het ‘cultureel gedeelte’ aangaat - in het water is gevallen. Men kan dit beeld aanhouden, want de Armada ging in de meest letterlijke zin van het woord onder in de woelige zee van een feestelijk gestemde schadsschouwburg te Amsterdam. Toegegeven, het uitgelezen publiek toonde bedroevend weinig discipline, was meer dan vrijgevig met gekuch en liet de tonelisten spitsroeden lopen op zijn onverschilligheid (‘ik heb nog nooit zo'n ondankbare zaal gehad’, zei Cor Hermus na afloop), maar blijf eens rustig onder zulke eindeloze woordenreeksen, bij een pathos dat vrijwel nergens door bezieling geschraagd wordt! Toen we de carnavaleske apotheose met de Jeroen Boschmaskers achter de rug hadden, vingen accordeonisten, saxofoonlieden en pianoduettisten ons op met het Harry Lime Theme en de auteur ging van de schok herstellen in het etablissement ‘De Vissende Dichter’, bij de zachtzinnige muziek van vijftig jaar terug. Hij en Cor Hermus moeten met enigebitterheid in het hart gezien hebben, hoe na middernacht een stampvolle zaal aan de guitige lippen van Hetty Blok en aan de magische vingers van zakkenroller Borra hing. Deze publieke toewijding was hun werk niet beschoren geweest. De leden van de Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek, die deze culturele manifestatie eens per jaar plegen te organiseren, moeten nu toch ook wel de ogen zijn open gegaan. Wat heeft de CPNB ons in de afgelopen jaren geschonken? Een feestconcert-met-declamatie (om op te schieten), een toneelwerk van de heer Schimmel (lichtelijk door de substantie van die naam overwoekerd), een opera van Ravel en een ballet (aardig, maar
ongeschikt voor een avond-van-het-boek) en nu deze onfortuinlijke vloot van Heydendael. Men wil met oorspronkelijk Nederlands werk komen en daar is alles vóór, maar, kan men het dan niet zoeken in een iets luchtiger, spiritueler genre? Moet het beslist degelijke, Hollandse winterkost zijn? Een ogenblik is er sprake van geweest, deze avond te vullen met een opvoering van Nijhoffs ‘Een Idylle’, met muziek van RudolfEsscher en met een pantomime van ‘De arme hemdenmaker’ van Valéry Larbaud, dat door Du Perron werd vertaald en waarbij Robert de Roos muziek heeft geschreven. Een kostelijk idee, maar het verdween in de prullemand. vermoedelijk omdat het te veel de allure van een experiment zou hebben. Stel je voor: een experiment op zo'n avond van louter gala en broodjes van zestig cent en warme worstjes van vijf en zeventig en drie jeneverbonnen voor de gasten van de Commissie, de auteurs, van wie velen met een plaatsje op de gaanderijen genoegen moesten nemen. Neen, er ontbreekt nog wel het een en ander aan de organisatie van die ene literaire feestavond in het jaar!
B.V.
| |
| |
| |
Een merkwaardige Werkwijze
Onder de literaire prijzen, die de gemeente Amsterdam zo kwistig uitdeelt, was er ditmaal een voor het beste, ongepubliceerde gedicht van 1949. De jury die de ongemakkelijke taak had het prijsgedicht aan te wijzen bestond uit de dichters J.C. Bloem en H.W.J.M. Keuls en de essayist G. Sötemann. Dit driemanschap heeft zijn werk gedaan en men zou aannemen, dat het bekroonde werkstuk - een zestienregelig vers van een prozaïste, die zich sedert kort met de poëzie occupeert - unaniem of althans met meerderheid van stemmen als zodanig werd aangemerkt, indien men niet op de hoogte was van het feit, dat nog een vers ‘op het randje van bekroning’ heeft gestaan. Alleen door een - op zijn zachtst uitgedrukt - merkwaardige werkwijze van de jury, moest dit het veld ruimen voor het bekroonde gedicht, op welks mérites ik hier niet in wil gaan. De Sleutelromance van Halbo C. Kool, die men in deze aflevering van De Gids vindt afgedrukt, was een van de twee na selectie overgebleven verzen. Twee leden van de jury waren voor bekroning van Kools gedicht, een lid had het hierboven genoemde gedicht uitverkozen. Men zou dus denken: de prijs gaat naar Kool. Neen, zei de jury, wij hebben van tevoren afgesproken, dat een bekroning alleen zal plaats vinden met algemene stemmen. En men denkt alweer: normaliter wordt de prijs dus niet toegekend. Maar dan rekent men buiten de werkwijze van deze jury. Immers: de beide Kool-stemmers leggen zich neer bij het oordeel van de derde man en de prijs gaat naar de schrijfster van het zestien-regelig gedicht. Nogmaals, het gaat er mij niet om, de kwaliteiten van het bekroonde gedicht in het geding te brengen, noch om deze af te wegen tegen de verdiensten van de ‘Sleutelromance’ - die, en dat moge hier wèl gezegd worden, een hoogtepunt in het werk van Kool betekent - ik wil alleen vast stellen, dat een
zodanige werkwijze het optreden van drie juryleden volkomen overbodig maakt. Als men de elementaire usances op dit gebied niet in acht neemt, kan men voortaan beter met eenmans-jury's gaan werken.
B.V.
|
|