| |
| |
| |
| |
Alb. de la Court
Het analfabetisme in Indonesië en zijn bestrijding
Het merkwaardige van het analfabetisme is niet dat het bestaat, maar dat het zo lang geduurd heeft eer het de aandacht trok.
Het mensdom is analfabeet begonnen, het heeft ongetelde eeuwen in die toestand volhard en nog heden zet minstens zestig procent van de mensheid haar bestaan in ongeletterdheid voort.
Aan deze staat van zaken werd weinig aandacht geschonken totdat de moderne strijd om de politieke democratie een aanvang nam. En zelfs toen was de belangstelling lange tijd eer plaatselijk en incidenteel dan algemeen en principieel.
De denkbeelden van Comenius over volksonderwijs moesten een eeuw bezinken eer ze - als gedachten - gemeengoed werden in een deel van de leidende maatschappelijke klassen van West-Europa. Eerst de Franse revolutie schiep de geestdrift, nodig om althans een begin te maken met de uitvoering. Toen echter de Franse legers op hun wijze de revolutionnaire denkbeelden in vreemde landen propageerden was het élan in Parijs al verlopen. Daarna bracht het Wener Congres de restauratie en de reactie. Wat er van de revolutie was overgebleven, werd in ambtelijke en parlementaire banen geleid. In de landen, die door de revolutie geraakt waren, had het volksonderwijs nog eens weer een halve tot een hele eeuw nodig om tot stand tot komen en zelfs op de huidige dag is het nog vrijwel nergens op waarlijk bevredigende wijze geregeld. Het analfabetisme is door het volksonderwijs nog maar in een klein aantal landen practisch verdwenen; Spanje zit nog met zesenveertig procent analfabeten, Portugal met vierenvijftig procent, Italië met zevenentwintig procent en oostelijk daarvan waren nog korte tijd geleden de percentages zeer belangrijk hoger. In de negentiende eeuw waren de volken teruggevallen in de lethargische, passieve staat waarin zij onder het ancien régime verkeerden en waaruit zelfs 1830 en 1848 hen niet vermochten te doen ontwaken.
| |
| |
‘Geen stand in de maatschappij toont zich onverschilliger omtrent het onderwijs der jeugd dan de boerenstand,’ schreef van der Palm en r I.J. Brugmans heeft ons ingelicht over de volmaakte passiviteit van de stedelijke arbeiders in de negentiende eeuw t.a.v. alles wat hun lot verbeteren kon.
De strijd tegen het analfabetisme en tegen de algemene onwetendheid van de massa - zo leert ons deze korte schets - is een strijd tegen armoede en onderdrukking, een strijd voor een rechtvaardiger maatschappij.
Ze wordt gewekt door een democratische revolutie, ze wordt gevoerd zolang de revolutionnaire spankracht aanhoudt, maar ze wordt gefrustreerd zodra de neiging insluipt om het oude te herstellen. Dan, als volledig herstel niet mogelijk blijkt, verloopt de door geestdrift en idealen gedragen beweging en wordt ze een ambtelijk proces, lang van duur en onvolledig van resultaat. Beide, duur en resultaten, hangen dan minder af van een democratische gezindheid dan van ontwikkelingen op ander gebied. De industriële revolutie, die onze ‘moderne’ maatschappij creëerde, heeft wellicht meer voor de volksontwikkeling gedaan dan de politieke omwenteling van 1789: zij maakte een algemeen volksonderwijs onvermijdelijk.
De oorzaken van het analfabetisme in Indonesië zijn geen andere dan ze in West-Europa waren. Analfabetisme was en is een symptoom van grote armoede en van maatschappelijke achterstelling. Overal, waar de volksmassa op krasse wijze overheerst en geëxploiteerd wordt door een of meer kleinere groepen in de maatschappij, is het percentage ongeletterden hoog. Spanje, met zijn zesenveertig procent is ook het land, waarvan de minister van Schone Kunsten in 1938 verkondigde: ‘Alle ongelukken van Spanje komen voort uit de domme wens van onze vroegere regeringen om de Spanjaarden te leren lezen.’
De veertig procent analfabeten moet men zoeken in die gebieden der aarde, waar de massa geen deel heeft aan de rijkdommen van het land: in Europese landen met een papieren democratie of zonder democratie en in de (ex-) koloniale gebieden.
Het analfabetisme in Indonesië is een kwade erfenis van een régime, dat reeds daardoor niet in staat bleek, zijn beleid met succes tegen internationale critiek te verdedigen.
Amerika, constaterende dat Indonesië na het donkere Afrika een goede tweede was met zijn vijfennegentig procent analfabeten, sprak weinig over Afrika, maar des te meer over Indonesië. Het concludeerde, dat Nederland
| |
| |
zijn taak in Nederlands-Indië schromelijk verwaarloosd had en was weinig bereid naar een verdediging op andere gronden te luisteren.
Evenals in West-Europa maakte de strijd voor meer volksontwikkeling deel uit van een revolutionnair verzet tegen het ancien régime in het algemeen. Sedert 1917 golft de ene revolutie na de andere over Oost-Europa en over Azië en bij alle staat de ontwikkeling van de massa hoog in het program.
Lang voor de Amerikanen waren de Indonesiërs overtuigd van de betekenis van hun hoge analfabeten-percentage. Voor hen was dit een van de voornaamste en duidelijkste koloniale stigmata en een voortdurende steen des aanstoots.
De vraag is nu, hoe het verloop zal zijn van de liquidatie van het analfabetisme en van de ontwikkeling van het volksonderwijs in Indonesië.
Zal men, als in West-Europa, moeten rekenen met een proces van lange duur en onvolledig resultaat of zal het daar anders gaan?
Omdat - terecht - de vrijheidsstrijd van Indonesië gezien wordt als een deel van de emancipatie van het gehele Oosten heeft het zin, ook voor de strijd tegen het analfabetisme te vergelijken met wat elders in het Oosten op dit gebied gedaan is. De beweging voor een beter volksonderwijs laten we daarbij buiten beschouwing, ondanks het parallelisme van de verschijnselen.
In Rusland begon in 1917 en kort daarna begon ook in de Russisch-Aziatische gebieden onmiddellijk de strijd tegen de ongeletterdheid. De taak was fantastisch groot, ongeveer even groot als die, waarvoor nu de regering van de R.I.S. zich ziet gesteld. Het revolutionnair élan was enorm, de actie werd aanvankelijk meer op geestdriftige dan op wel-gecoördineerde wijze gevoerd; ieder die wat kende of wist gaf les aan nog onwetenden, statistieken werden er niet gemaakt, omdat men er geen tijd voor en geen behoefte aan had. Maar de resultaten waren voortreffelijk. In 1919 werden alle Sovjetburgers tussen acht jaar en vijftig jaar moreel verplicht te leren lezen en schrijven, in 1930 kon een verplicht lager onderwijs worden ingevoerd en was het analfabetisme in het Russische stuk van de Sovjet-Unie grotendeels uitgeroeid.
Nu, weer twintig jaar later, is het analfabetisme ook practisch verdwenen in de Russische oud-koloniale gebieden als Uzbekistan, Tadjikistan, Turkmenistan en Noord-Siberië.
Gezien de vele interrupties door oorlog en verwarring kan men dit niet anders dan een groot resultaat noemen.
Uit Viet-Nam bericht men, dat in de eerste vier maanden na de onafhanke- | |
| |
lijkheidsverklaring 800.000 mensen er leerden lezen en schrijven in de volkstaal en dat men in twee en een half jaar het aantal neo-alfabeten opvoerde tot 7.500.000.
Over de ‘republikeinse tijd’, die zoveel jonge Indonesiërs nog een glans in de ogen brengt als ze er over spreken, hoorden we dergelijke mededelingen. Ook daar en toen werkte ieder mee aan de verspreiding van onderwijs. Men gaf les en nam les, al naar het uitkwam, hele dagen en halve nachten lang.
In al deze gevallen werkte men met primitieve middelen, maar men kwam vooruit en naar verhouding zelfs snel.
In al deze gevallen ook krijgt men de indruk van een bliksemoorlog, gedragen door een spankracht, die de massa wist mee te slepen, te suggereren. Het dynamisme, dat nodig is om de aanval op het analfabetisme snel te doen slagen, is in de plattelandsbevolking nergens van nature aanwezig. Het moet gewekt worden en het kan alleen gewekt worden door idealen, die men als goed belijdt èn die men met kracht wil verwezenlijken.
Revolutionnaire enthousiasten in de Republik Indonesia, in Viet-Nam, in China en elders hebben aan hun geestdrift en hun overtuiging herhaaldelijk een recht ontleend, weerstrevenden om hun eigen bestwil een zekere mate van dwang op te leggen. Dwang, welke door de tegenpartij vaak aanvaard werd als stammend uit zuivere bron.
In Indonesië is de nationale revolutie voorbij. De ‘semangat’, de nationale geestdrift is vieux jeu geworden, niet meer algemeen beleden noch gewenst. Er liggen papieren op tafel waaruit de nationale onafhankelijkheid duidelijk blijkt. Daarmee is Indonesië op een kruispunt gekomen van twee wegen. De ene wijst naar restauratie en eventueel reactie, de andere naar progressie en democratie.
Van de keuze van de weg hangt het verdere verloop van de analfabetismebestrijding, van het volksonderwijs en van nog veel andere zaken af.
De positie der regering van de R.I.S. is niet ongunstig, zeer veel gunstiger althans dan die van de Westeuropese regeringen omstreeks 1800. De nieuwe regeerders van Indonesië zijn diep doordrongen van de noodzaak en de wens, land en volk tot ontwikkeling te brengen.
Vervolgens zijn de ondemocratische theorieën en practijken, die de ontplooiing van de volksontwikkeling eertijds in de weg stonden, thans zelf grotendeels in discrediet geraakt. Wie tegenwoordig een regering aanvaardt en in functie wil blijven, moet zich zeker anders uitdrukken dan de Spaanse minister, die we boven citeerden.
| |
| |
Door de wereld is het recht op onderwijs erkend als een der grondrechten van de mens en in verband daarmee is het analfabetisme gekwalificeerd als een kwaal die, evenals het wereldvoedseltekort en de internationale volksziekten, bestreden moet worden door een wereldorganisatie.
De strijd van de Unesco en haar zusterorganisaties is principieel dezelfde: analfabetisme, honger, volksziekten en nog een paar kenmerken van geringe welstand horen organisch bij elkaar.
Vooral na het einde van de laatste wereldoorlog is onder internationale leiding een kruistocht begonnen tegen het analfabetisme, die een waarlijk missionair of zendingskarakter draagt en waarbij het a-b-c-boekje de rol van de bijbel heeft overgenomen.
Wat ook de laatste motieven van deze cultuurijver mogen zijn, haar streven, de geletterdheid tot gemeen goed te maken, is alleen maar toe te juichen. Ze ligt overigens in de rede: er is geen modern bewind, geen intensieve exploitatie van de bodem, geen omvattende handel, zelfs geen moderne oorlogvoering mogelijk in gebieden, waar de massa analfabeet is. Ook afgezien van culturele doelstellingen is de wereldzucht naar liquidatie van het analfabetisme te begrijpen.
Op de regering dus van de R.I.S. werken impulsen van binnen uit en van buiten af, die de strijd tegen het analfabetisme begunstigen. Zij weet ook, dat zij mede naar de mate van welslagen daarin beoordeeld zal worden.
Echter: hoe groot ook deze taak is in zichzelf, ze is toch niet meer dan een deel van een veel omvangrijker werk: de algehele sociale, materiële en culturele ontwikkeling van het Indonesische land en volk.
Want het heeft geen zin, het is zelfs niet mogelijk, het analfabetisme te bestrijden en de oude sociale structuur, waarvan zij een kenmerk was, te handhaven. In een omgeving, waar niets te lezen en te schrijven valt is het zinloos, geletterd te zijn en onmogelijk, het te blijven.
In de grond betekent het aanvatten van de bestrijding van het analfabetisme niet minder dan het ten uitvoer leggen van een volledige revolutie: de dynamisering van een van oudsher statische gemeenschap, de democratisering van een van oudsher koloniaal gebied, met al wat daar bij hoort aan sociale, materiële en culturele veranderingen.
Indonesië heeft haar nationale revolutie gehad, die het de onafhankelijkheid bracht. Een tweede revolutie, die het de volledige democratie moet brengen zal nog moeten volgen. En deze zal wellicht moeilijker te bevechten zijn dan de nationale vrijheid.
Want bij de verwezenlijking van een democratisch bestel stuit de regering van de R.I.S. op vele en taaie weerstanden, intern en extern.
| |
| |
De nieuwe regering heeft grote zorgen en zware verplichtingen. De tijd van de spontane actie en enkel persoonlijke verantwoording is voorbij, het orgenblik van bezinning op de feitelijke toestand en de verhoudingen is aangebroken. Het revolutionnair élan moet worden omgezet in een budgetair verantwoord beleid en de kloeke leuze: ‘Dit doen we, want het moet’ is vervangen door de voorzichtige vraag: ‘Kunnen we dit wel doen?’
Het zijn niet langer de jongeren, die roekeloos zich werpen op de problemen. Het zijn de ouderen en van deze de ambtenaren, die zich hoofdschuddend buigen over de papieren plannen van zo kort geleden.
De strijd tegen het analfabetisme, voor het volksonderwijs en voor en tegen zoveel andere vraagstukken is daarmee in een nieuwe faze getreden: de faze der weerstanden.
Niet een brede laag geestdriftigen, maar een zeer klein aantal personen en in laatste instantie één persoon, is zich verantwoordelijk gaan voelen en is ook verantwoordelijk te stellen voor de organisatie, de uitvoering, de kosten en de resultaten van deze sociale en culturele taak. Een ambtenaar. Deze ambtenaar, hoezeer ook wellicht persoonlijk en ambtshalve geïnteresseerd, staat toch aan de ene zijde van een papieren barricade terwijl de massa, op wie de actie zich richt, zich op verre afstand aan de andere zijde bevindt. De - natuurlijk noodzakelijke - richtlijnen en schema's hebben hem geïsoleerd en hij moet maar hopen, dat zijn stem nog gehoord wordt, als hij uit de verte een beroep doet op medewerking.
Behalve onderwijs en analfabeten-bestrijding is er de economische opbouw, de voedselvoorziening, de medische verzorging en zoveel meer te betalen uit een uiterst beperkt budget en in het onderwijs zijn ook het middelbaar en hoger onderwijs te verzorgen.
Er is nog onrust in het land, er zijn militaire beslommeringen: er zijn talloze factoren, die de gang der onderwijszaken verstroeven en de spankracht wegnemen zonder welke de grote taak niet op korte termijn tot een oplossing te brengen is.
Niet het élan beslist meer, maar het budget en de administratie. De procedure van het ‘toestaan der fondsen’ en van de prioriteit.
Dat is ook het ogenblik, waarop een geheel andere weerstand zich met volle kracht doet gelden: de lethargie, de passiviteit van de bevolking zelf, die de invloed van de verre administratie zoveel minder dwingend ondergaat dan de voordien zo directe, suggestieve actie der jongeren.
Een grote, cultureel immobiele bevolking kan alleen meegesleept worden in een culturele beweging als ze overrompeld wordt door een alom waarneembare geestdrift, welke haar een goed doel voor ogen stelt of althans
| |
| |
suggereert. Verslapt de geestdrift dan wordt de greep op de bevolking plotseling zwak en zinkt zij in de vroegere, haar niet onaangename passiviteit terug.
De verschijnselen zijn er al: de ambtenaar krijgt berichten, dat de mensen niet of moeilijker uit zichzelf op de a-b-c-cursussen verschijnen en zich op allerlei wijzen verontschuldigen. Dwangmaatregelen zijn niet meer te nemen, want die zouden enkel ambtelijk uitgevaardigd en van zo verre afstand niet aanvaard worden.
Tenzij zich nieuwe impulsen voordoen, welke opnieuw een volksbeweging naar meer cultuur zouden uitlokken, moet men verwachten, dat de strijd tegen het analfabetisme in Indonesië zich langs administratief-ambtelijke en parlementaire weg zal ontwikkelen.
Gaat men van deze veronderstelling uit, dat de actie niet zozeer een spontane dan wel een gestage onderneming zal zijn, in hoofdzaak geleid door centrale overheidsorganen, dan nog - dan juist - heeft het zin, te zoeken naar de meest effectieve wijze van handelen. En in de eerste plaats: volledig rekening te houden met een geringe medewerking van de massa, vooral te plattelande.
Het zou immers onjuist zijn te menen, dat de bevolking zich terdege bewust is van haar tekort aan ‘literaire’ kennis en daaronder lijdt. Integendeel: de eenvoudige ongeletterde staat van nature tamelijk vijandig of tenminste wantrouwend tegenover de kunst van lezen en schrijven o.a. omdat deze kunst zo goed beheerst wordt door een categorie van mensen, die zo anders leven dan hijzelf. Vinden Westerlingen, vinden intellectuelen het niet kunnen lezen en schrijven abnormaal, de eenvoudige boer heeft er weinig hinder van gehad tot dusver. Hij weet niets van het medelijden en de daarop berustende activiteit, die hij bij anderen wekt, maar zeker weet hij, dat al die lezers en schrijvers minder verstand van het boerenvak hebben dan hij. In gezinnen, waar de zoons voorbestemd zijn hetzelfde werk te doen dat vader en grootvader verrichtten, waar de vader wacht op het ogenblik, dat de zoon voor het eerst met de ploeg naar het land zal gaan, ziet men niet graag, dat de jongen een boek ter hand neemt. Het vertrouwen in de traditionele en door ervaring van geslachten verkregen kennis is groter dan dat in letters en boeken.
De strijd tegen het analfabetisme is een strijd tegen diepgewortelde gewoonten en opvattingen. Het werk met de handen is zozeer de enige - en noodzakelijke - weg om in leven te blijven, dat het lezen vaak beschouwd wordt als een nutteloze tijdverspilling, zo niet erger.
| |
| |
Het is bekend, dat de propaganda voor het gebruik van kunstmest, voor verbeterde methoden van akkerbouw en andere dergelijke zaken niet alleen in Nederland, maar ook elders stuitten op boerse onwil om wijziging te brengen in oude levensgewoonten.
Nu zijn wellicht Europese boeren koppiger dan Indonesische, maar de ervaringen in Mexico en van bijv. landbouwconsulenten in Indonesië wijzen in dezelfde richting, al nam het verzet daar soms andere vormen aan.
Wie uitgaat van de mening, dat propaganda voor het leren lezen en schrijven verwelkomd zal worden als een heerlijke gave vergist zich.
De propagandist zal zich moeten voorbereiden op een lange en taaie strijd en, dit wetende, zal hij moeten omzien naar de daartoe het best passende middelen.
Methodisch levert dit vraagstuk geen moeilijkheden meer: de lees- en schrijf-methodiek zijn wel zo bestudeerd, dat men in staat is, deze technieken in korte tijd en op eenvoudige wijze bij te brengen.
Het grote vraagstuk is, hoe men het aanleren er van als zinvolle, begerenswaardige bezigheden zal doen verschijnen.
Hoe zal men ongeletterde dorpelingen en stedelingen duidelijk maken, dat ze werkelijk iets hebben aan de beheersing van deze technische middelen. De arbeiders in de steden vormen het kleinste probleem: hun omgeving biedt genoeg gelegenheid om te lezen, zij het minder om te schrijven. Maar van elke twaalf Indonesiërs wonen er elf op het platteland. Zij vinden in hun omgeving niets wat tot lezen of schrijven lokt. Zolang de desa niet lezen kan, verschijnen er geen schrifturen, maar ook blijft de desa zonder lectuur omdat men er niet lezen kan.
Het schijnt moeilijk, ergens deze vicieuze cirkel te doorbreken, en met name de Unesco heeft herhaaldelijk beschouwingen aan deze kwestie gewijd.
De propaganda voor het lezen kan niet plaats vinden noch resultaat hebben in een vacuum, maar om het vacuum te vullen moeten er lezers gecreëerd worden.
Deze redenering echter berust op de vooronderstelling, dat het lezen per se een doel moet hebben buiten zichzelf en uit de internationale practijk blijkt, dat de propagandisten de intellectuele ontwikkeling als dit doel zien: men leert lezen om daardoor iets anders te kunnen leren.
De meeste boekjes, die men de neo-alfabeet wenst te verschaffen, hebben dan ook een informatief, resp. instructief karakter. Het analfabeet zijn immers is een bewijs van achterstand in geestelijke ontwikkeling en het is deze, die men via de leestechniek zo spoedig mogelijk wil doen inhalen.
| |
| |
Dit is typisch het standpunt van de intellectueel, die als zodanig zich onvoldoende indenkt in de positie en vooral in de mentaliteit van de man, of vrouw, die voor de ernstige beslissing staat of hij aan een leescursus zal gaan deelnemen. Want dat gaat zo maar niet. Er is behalve het natuurlijke wantrouwen ook nog de zekerheid van tijd ‘verlies’ en bovenal: de mogelijkheid, dat men die nieuwe kunst niet of onvoldoende zal machtig worden en dan beschaamd zal staan tegenover andere deelnemers-dorpsgenoten.
Het ìs een besluit en er is maar één weg om het gemakkelijker te doen nemen: de tevredenheid van vroegere slachtoffers, die werkelijk genoegen beleven aan het lezen. Zoals de beste reclame voor een handelsartikel is, dat de koper er pleizier aan beleeft, zo is de beste reclame voor het leren lezen: het genoegen, dat de neo-alfabeet heeft van zijn nieuwverworven kennis.
Dit genoegen moet hem voor zijn moeite belonen.
Het lezen moet op deze wijze populair gemaakt worden, een prettige verpozing zijn in zichzelf. Een grote verscheidenheid van boekjes moet er zijn, die hem kunnen doen lachen, die hem verstrooien, die zijn aandacht richten op plezieriger dingen dan zijn dagelijks werk en zijn dagelijkse zorgen. Boekjes, die zijn fantasie prikkelen door hem andere milieus te tonen dan het zijne of die hem eigen milieu laten zien op een andere wijze dan hijzelf tot nog toe deed. Boekjes tenslotte, die hem de kleine gebeurtenissen meedelen uit de omgeving. Want op dergelijk nieuws is iedere boer gesteld.
Van departementswege worden boekjes verschaft, die worden samengevat onder de algemene naam van ‘nazorglectuur’. Nu is ‘nazorg’ een woord, dat zeer wel past op delinquenten, die men hoopt te reclasseren of op pas-herstelde zieken, wie men een extraatje wil toedienen. In verband gebracht met de campagne tegen het analfabetisme riekt het te zeer naar verpleging en naar ambtelijke bemoeienis van boven af. Het brengt het gebrek aan spontaneïteit en geestdrift vrij duidelijk tot uitdrukking.
Voor deze nazorglectuur is een departementaal schema ontworpen, dat een wonder is van gedétailleerde soliditeit. Letterlijk alles er in is voor de a.s. lezer beslist en in methodische rangschikking gebracht. Het is een zorgzaam druk-op-de-knop systeem met vele vakjes en laatjes.
En toch: de verscheidenheid is niet groot, de inhoud is enkel een gevarieerde bewerking van steeds eenzelfde thema: de leerzaamheid.
Er is een boekje, dat de pas-geletterde, maar helemaal niet domme boer vertelt, hoe hij ubi moet planten; er is een ander, dat de vrouw, die nog maar spellend lezen kan, meedeelt, hoe zij haar erfje moet vegen en haar
| |
| |
huisje moet schoonhouden. Er is om kort te gaan wat veel leesstof, die bij de lezer in elke regel een buitensporige onkunde veronderstelt.
Men verwacht dus, dat de Indonesische boer na zijn zware dagtaak in zijn schraal verlicht huisje de avond zal passeren met lectuur over eenzelfde gewas, als hij de hele dag en de laatste maanden geplant, gegeten en verkocht heeft. En dat hij dan zal zuchten: ‘Wat ben ik toch blij, dat ik kan lezen.’
Het is niet op deze wijze, dat men de boer heenhelpt over zijn innerlijke weerstand en zijn nog ver van overwonnen technische leesmoeilijkheden. Het is evenmin de manier om het lezen populair te maken.
Natuurlijk: het doel is pas bereikt als de neo-alfabeet naar boeken grijpt om velerlei te leren.
Maar de afstand tussen spellen en lezen is groot en schoolse methodiek is niet van toepassing als men die wil overbruggen.
Wij vrezen voor teleurstelling en geldverlies als men op deze wijze voortgaat. Waarom zou een boekje slagen in gevallen, dat het levende woord van een ervaren landbouwconsulent of bosopzichter faalde?
Een snelle en felle campagne tegen het analfabetisme is onwaarschijnlijk geworden. Laat men nu dan tenminste trachten, door een fantasierijker programma de lust tot lezen te wekken voor men aan het voortijdig nastreven van schoolse leerzaamheid zijn beperkte fondsen kwijtraakt.
In de ambtelijke opzet van het ‘nazorg’ programma, dat te Djakarta onder Nederlandse leiding werd opgesteld, is het schema van Unesco trouw gevolgd. De vraag is dus gewettigd, hoe Unesco gekomen is tot een zo typische intellektualistische, eenzijdige aanpak van het vraagstuk, dat daardoor het resultaat van de aktie in gevaar wordt gebracht.
Het is mogelijk, tenminste drie oorzaken hiervan aan te wijzen:
1. | Het voor Amerika zo typische geloof in de vanzelfsprekende almacht en algemene geldigheid van ‘education’, |
| |
2. | een daaruit volgende onderschatting van de natuurlijke weerstand in de landelijke volksmassa, |
| |
3. | de omstandigheid, dat in het ‘fundamental education’ programma van Unesco de bestrijding van het analfabetisme niet meer dan één onderdeel uitmaakt. Dit programma is principieel gericht op de materiële verheffing van de onontwikkelde massa. Geletterdheid is niet meer dan een - essentieel - middel tot dit doel. |
|
|