vindt men terug in de stammen die hij tot beelden sneed. Deze stammen - denk b.v. aan Daphne van 1946 - ééns als levende boom aan de natuur ontnomen, zou men eigenlijk als gemaakt beeld weer aan de natuur willen teruggeven, men zou ze eens in een half verwilderde tuin willen plaatsen en laten ingroeien tussen de daar tierende vegetatie van klimop en lover.
Ondanks dit gebrek aan traditie heeft Zadkine een sterke drang tot beeldhouwen, een buitengewone vitaliteit; opvallend is de veelsoortigheid van het materiaal, dat hij bewerkt en tevens zijn keuze van de meest uiteenlopende onderwerpen.
Wanneer we denken aan beeldhouwers als Maillol en Despiau, aan boetserende schilders als Degas en Renoir, of om dichter bij huis te blijven, aan Raedecker en Andriessen, dan staat ons direct een synthese van hun werk voor ogen, een enkele figuur, die eigenlijk alle kwaliteiten van alle figuren door hen gemaakt, in zich bergt, en wij behoeven van hun werk geen zalen vol te zien, die zouden ons geen hoger verrukking schenken dan enige uitgelezen beelden uit hun oeuvre.
Bij Zadkine is dat anders. In het voorjaar van 1948 was er in het Stedelijk Museum te Amsterdam reeds een grote overzichtstentoonstelling te zien; thans is in Boymans te Rotterdam een nog grotere, de grootste die ooit van dit werk werd gehouden. De veelheid doet hier geen kwaad, integendeel, des te duidelijker wordt hierdoor het enige wat de kunstenaar heeft willen zeggen en op zo verschillende wijzen tracht te benaderen.
Een van de composities, en ik vermoed dat dit er juist een is, die bezwaarlijk mooi of lelijk genoemd kan worden, draagt de naam: Het Ontstaan der Vormen en daarmee bedoelt de maker, dat geen enkele beweging te fixeren is; elke beweging is altijd anders dan de weergegevene; op het moment van weergave is het sujet al weer gegroeid en veranderd.
Met deze titel: het ontstaan der vormen, is eigenlijk door Zadkine zelf een grondige definitie gegeven van geheel zijn oeuvre; in bijna ieder werkstuk is het ontstaan van vormen te bespeuren en ook in de keuze van onderwerp: in de natuur is alles op groei en bloei gericht, maar hoeveel tussenen onvolgroeide vormen zijn er niet te vinden van wat die groei en bloei nimmer bereikt?
De natuur is niet alleen liefelijk, zij kent ook de mislukkingen en die zijn dan eigenlijk geen mislukkingen te noemen, maar tussenvormen, die echter door een gangbare moraal als onvolwaardig worden afgekeurd. Dit moralistisch systeem gunt de hermaphrodite minder recht op leven dan de eindvorm man of de voorvorm vrouw. Zadkine wil aan dat rechte en ge-