mensen ostentatief de zalen verlaten, en de critici van de verschillende dagbladen zaten met hun radde mond vol tanden, noemden de componist beurtelings een gek en een dilettant, of trachtten hun eigen onzekerheid te ontvluchten in duistere technische redenaties. De welwillendsten prezen bepaalde toegankelijke passages en onthielden zich van een omlijnd oordeel.
De reactie op Badings' werken was anders. Het publiek toonde zich minder afwijzend en de pers zag zich nauwelijks voor raadselen geplaatst. Eigenlijk was het in dit geval niet zozeer de muziek, die sensatie wekte, dan wel de strijd die er over ontbrandde in twee van Amsterdams grootste weekbladen, en die verried dat de antithese Vermeulen-Badings niet enkel wortelt in muzikale bodem.
Laat ons niettemin bij het muzikale beginnen. In 1941 voltooide Matthys Vermeulen zijn vierde symphonie, Les Victoires geheten, en in 1944 zijn vijfde. Beide werken ontstonden in het bezette Parijs als muzikaal substraat van de emoties die een hevig, Gallisch-ingesteld gemoed beheersten. Het waren de emoties van millioenen, doch de muziek die ze voortbrachten was allerminst gemeenschapskunst. Matthys Vermeulen is autodidact. Sommige lieden gooien hem daarom gretig het bij-behorend gebrek aan vakmanschap voor de voeten; ten onrechte, menen wij. Veel sterker leeft in Vermeulen het positivum dat autodidacten eigen kan zijn: originaliteit. Natuurlijk kan men bepaalde muzikale stromingen uit de twintiger jaren noemen, waarvan hij terdege kennis heeft genomen. Maar een duidelijke afhankelijkheid van een in- of uit-heemse componist is in zijn werk niet aan te tonen. Als componist is hij van jongsafaan zijn eigen weg gegaan, een weg die loodrecht staat op de brede baan welke door hen wordt bewandeld die zich richten naar de publieke smaak. Het is inconsequent, maar zeer menselijk, dat zulk een eenzaamheid Vermeulen in theorie met zelfbewustzijn vervult, doch in de practijk met een teleurstelling, zo groot dat hij er zelfs publiekelijk van moest getuigen in een van de pijnlijkste opstellen die hij ooit geschreven heeft.
De muziek die in deze isolatie tot stand kwam is van een grote intensiteit. Ze gunt componist, uitvoerenden en luisteraars geen maat en geen tel verademing. De symphonieën hebben een grote omvang en putten met hun ondoorzichtig poly-melodisch weefsel en hun hamerende ritmiek iedereen uit die niet halverwege capituleert. Enkele fragmenten daargelaten - de prachtige opening van het Adagio uit de ‘vijfde’ bijvoorbeeld - biedt deze muziek ook geen aanknopingspunt met de gangbare Westerse aesthetica; zelfs tussen de aesthetica die Vermeulen zelf verkondigt in zijn