De heer Romme is op dit alles niet erg diep ingegaan; hij stelde in het licht, dat de opmerkingen, die van de zijde van de P.v.d.A. waren gemaakt er slechts toe zouden kunnen leiden, dat men verder van elkaar kwam te staan, terwijl het in deze tijd z.i. wenselijk was de banden nauwer aan te halen.
Ten sterkste protesteerde hij tegen een opmerking van die zijde, dat zijn partij de progressieve basis op economisch, sociaal en Indonesisch gebied zou hebben verlaten. Inzake Indonesië had hij niet holderdebolder mee willen deviëren, maar de verantwoordelijkheid voor dit fait accompli afgewezen. Wel had hij daarna voor het afwandelen van de nieuwe weg verantwoordelijkheid aanvaard. Ter R.T.C. was de spreker volgens zijn zeggen zelf steeds constructief werkzaam geweest. Het kwam hem verder voor, dat men over het industrialisatieprogram beter bij de begroting van Minister van den Brink zelf zou kunnen discussiëren.
Uit politiek oogpunt was deze gedachtenwisseling, die door de heer Tilanus weinig verstandig en door de heer Oud niet zo erg opwekkend was genoemd, het belangrijkste moment in de algemene beraadslagingen. Meer in de zakelijke sfeer lag het verzet tegen de representatiekosten, die voor de Ministers werden verhoogd en voor de Secretarissen-Generaal der departementen nieuw werden voorgesteld.
De heer Tilanus wees er op, dat de taak der Secretarissen-Generaal niet in de eerste plaats was de Regering te representeren. Zij behoren op de departementen thuis. De heer Schouten heeft nog de algemene opmerking gemaakt, dat het op paedagogische en psychologische gronden wenselijk is, dat de Regering er toe medewerkt de representatie als zodanig te beperken. In verband met het door de Regering aangevoerde motief, dat een deel van de representatiekosten in de zgn. huishoudelijke uitgavensfeer ligt, zodat verantwoording niet wel mogelijk is, merkte de heer Schouten op, dat men met deze motivering van de representatiekosten toch wel op een volkomen verkeerde weg is.
Er was een vrij algemeen verzet tegen deze representatiekosten en men meende, dat als de salarissen voor een behoorlijke vervulling van de taak van de Ministers te laag waren, deze dienden te worden verhoogd. Wat de Secretarissen-Generaal betreft, meende men vrij algemeen, dat met het aanvaarden van representatietoelagen voor deze functionarissen het hek van de dam zou zijn; immers, waarom zouden dan Directeuren-Generaal en andere hoofden van dienst op deze toelagen geen aanspraak kunnen doen gelden?
Wat de Ministers betreft, heeft de Regering de wenk, die uit de Kamer