De Gids. Jaargang 112
(1949)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Bij de stichting van een persinstituut en een persbibliotheekDe 8ste Februari 1949 zal in de annalen van de Nederlandse pers en journalistiek geboekstaafd kunnen worden als een zeer belangrijke datum. Op die dag immers werd door burgemeester d'Ailly het Instituut voor Perswetenschap aan de Keizersgracht 604 te Amsterdam officieel geopend. In eendrachtige samenwerking tussen het bestuur en de senaat der universiteit van de Gemeente Amsterdam ener- en de organisaties van dagbladdirecteuren en journalisten anderzijds konden de plannen, ten dele van vóór de Tweede Wereldoorlog daterend, verwezenlijkt worden. Wat vele landen reeds lange tijd bezitten, heeft Nederland nu ook gekregen: een centrum om de wetenschap van het pers- en voorlichtingswezen te dienen èn om de (aspirant) journalist een theoretische en practische opleiding te beiden. Met vertrouwen mag men de activiteiten van dit Instituut waarvan de leiding berust bij Dr K. Baschwitz, buitengewoon hoogleraar in pers, openbare mening en propaganda aan de Amsterdamse gemeentelijke universiteit, tegemoet zien. Vele Nederlandse en verscheidene buitenlandse dagbladbedrijven, overheidsinstanties en hier te lande gevestigde legaties verlenen medewerking door even nuttige als noodzakelijk documentatie gratis ter beschikking te stellen. Menigeen die practisch en (of) theoretisch werkzaam is op pers- en voorlichtingsgebied, stelt zijn ervaring en kennis in dienst van het Instituut, de samenwerking met het rooms-katholieke instituut voor journalisten te Nijmegen mag verzekerd worden geacht en contacten zijn of worden gelegd met zusterinstellingen in het buitenland. De organisatoren hebben van het eerste moment af begrepen, dat een persinstituut, wil het goed kunnen functionneren, moet beschikken over een goede outillage en een behoorlijk instrumentarium. Ernstig wordt overwogen, op welke wijze de collecties van het ‘Nederlandsch Persmuseum’ ten volle dienstbaar te maken zijn aan de arbeid van het Instituut. Tot nu toe slapen deze verzamelingen een rustige slaap in het Korenmetershuisje aan de N.Z. Kolk te Amsterdam. Een aantal documenten wordt van tijd tot tijd uit de slaap gewekt door het zonder twijfel ijverige bestuur van het Museum. Zo organiseerde het een aardig tentoonstellinkje bij gelegenheid van de troonsafstand van H.M. Koningin Wilhelmina. Maar tot waarachtig leven kan al het materiaal niet opnieuw gebracht worden om de heel eenvoudige reden, dat het | |
[pagina 140]
| |
pittoreske Korenmetershuisje het technisch onmogelijk maakt. Waarschijnlijk kunnen deze collecties ondergebracht worden in het Persinstituut. Daarin vond de dagbladwetenschappelijke boekerij van wijlen A.J. Lievegoed reeds een plaats. Hij was een der pioniers op het gebied van de dagbladstudie, doceerde als allereerste dagbladwezen aan een Nederlandse universiteit (Leiden), propageerde reeds vele jaren vóór de Tweede Wereldoorlog de instelling ener speciale adacemische opleiding voor de hogere journalistieke functies en lanceerde kort vóór deze oorlog een plan voor een nationaal instituut voor dagbladwetenschap. Het was dan ook geheel in de geest van Lievegoed, die - naar menselijke begrippen te vroeg - in Juni 1946 overleed, dat zijn echtgenote zijn vakboekerij ten geschenke gaf als kern en grondslag van de Nederlandse Persbibliotheek.Ga naar voetnoot1) De leiding van deze Persbibliotheek - weliswaar een afzonderlijke stichting - berust eveneens bij professor Baschwitz. Zijn taak zal het ook zijn, deze bibliotheek harmonisch uit te bouwen en wel zo, dat zij op den duur een vergelijking met buitenlandse zal kunnen doorstaan. De stichting van een Nederlandse Persbibliotheek is een gerede aanleiding de aandacht te vestigen op de tot dusver in Nederland vrijwel veronachtzaamde literatuur over pers en voorlichting. Want op grond van de (tijdelijke) belangstelling die de publicatie - ook in Nederlandse vertaling - van fragmenten uit het Dagboek van Goebbels getrokken heeft, de gevolgtrekking te maken dat brede kringen in ons land zich voor dit soort literatuur interesseren, betekent een miskenning van de werkelijkheid. De literatuur over het periodieke perswezen is al enkele eeuwen oud. In de 17de eeuw verschenen de eerste publicaties; het aantal neemt toe in de twee daarna komende eeuwen, maar zij beperken zich voornamelijk tot de uiterlijke historie. Eerst omstreeks de jongste eeuwwisseling en meer nog in het eerste decennium dezer eeuw gaat een steeds bredere literatuur over het perswezen groeien. Van incidenteel verschijnende en vooral historische geschriften alleen is dan geen sprake meer. Verwondering behoeft dit allerminst te wekken. Waren de internationale tegenstellingen op politiek en economisch terrein niet mede, ja vooral ook door de niets en niemand ontziende publiciteit van de pers, aanzienlijk verscherpt? De ‘quatrième pou- | |
[pagina 141]
| |
voir’ was al geboren, maar eerst in de jaren waarin de Eerste Wereldoorlog zijn schaduwen vooruitwerpt, wordt de mensheid zich bewust van haar bestaan, invloed en macht. Verheerlijkt èn verguisd wordt de pers. Zij wordt fakkeldrager geheten, omdat zij de allerwege voortschrijdende volksontwikkeling bevordert, de volken voorgaat en voorlicht; zij wordt ook vergeleken met een ‘deerne’, omdat zij zich verkoopt aan belangengemeenschappen en regeringen. Parallel met de snelle evolutie van de pers - in en door een boeiend samenspel van politieke, economische, sociale, culturele en technische factoren - met haar specialisatie, efficiency, rationalisatie en concentratie (verschijnselen die het wezensmerk van de moderne pers zijn), ontwikkelen zich vraagstukken waarbij zowel de binnenlandse en internationale verhoudingen alsook de publieke moraliteit en de geestelijke volksgezondheid ten nauwste betrokken blijken te zijn. De Eerste Wereldoorlog - tevens een ‘newspaper war’ - verhevigde de bewustwording dezer macht tot een scherp bewustzijn, dat sindsdien niet meer geweken is en waaruit de in de jaren twintig opkomende en ten slotte overwinnende totalitaire régimes hun fatale consequenties hebben getrokken. De psychologische aspecten van de Tweede Wereldoorlog zullen dan niet minder belangrijk zijn dan de louter militaire. En thans - in het stadium van de ‘koude oorlog’ - zijn het opnieuw (of nog) pers en voorlichting die van ontzaglijke betekenis zijn. Met deze al te summier aangegeven achtergrond voor ogen, kan het niemand verbazen, dat een wetenschap van het perswezen en de openbare mening zich als een afzonderlijke discipline binnen de sociale wetenschappen begon te ontwikkelen en dat als resultaat van onderzoek en beschouwingen veel literatuur ging verschijnen en nog altijd verschijnt De stroom van publicaties die in het eerste decennium loskwam, is tot een steeds hoger gaande vloedgolf geworden. Deze stroom van literatuur is in Nederland vrijwel onopgemerkt gebleven. Internationale vakbladen als Zeitungswissenschaft, Journalism Quarterly, Public Opinion Quarterly, Cahiers de la presse en Etudes de la presse, die als loodsen op deze stroom (hadden) kunnen dienst doen, genoten en genieten hier te lande slechts geringe bekendheid.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 142]
| |
Onwillekeurig vraagt men zich af, wat de oorzaken van dit verschijnsel mogen zijn. Het antwoord zal dan misschien luiden: Nederland is nimmer in die mate met de hierboven geschetste problematiek geconfronteerd geweest als andere landen, of: onze ‘politiek-insulaire’ positie, gevolg van ons onafhankelijkheidsstreven in politicis tot Mei 1940, zal hierop van invloed zijn geweest. Vooral dit laatste argument heeft een schijn van waarheid omdat met de internationaal-politieke koerswijziging in Mei 1940 een aanvankelijk heel bescheiden wending ten goede intreedt. Toch blijken beide genoemde verklaringen elke waarde te verliezen wanneer wij naar Zwitserland zien. Dáár evenwel - en daarin ligt de wezenlijke oorzaak - wordt reeds lange, lange tijd het perswezen systematisch-wetenschappelijk bestudeerd. In ons land staat de perswetenschap nog slechts aan het allereerste begin, (met welke vaststelling ik allerminst bedoel de in de jaren dertig met geestdrift ondernomen arbeid van wijlen docent Lievegoed te Leiden en van de privaat-docenten Van der Hout te Utrecht en Dr Baschwitz te Amsterdam te disqualificeren). Wat de oorzaken daarvan weer zijn heb ik - door het ‘Leidsch Universiteits Fonds’ als opvolger van wijlen Lievegoed aangewezen - bij de aanvaarding van mijn taakGa naar voetnoot1) trachten uiteen te zetten. Hier moge ik daaraan voorbijgaan. Een wending ten goede, zoals reeds gezegd - dank zij de Tweede Wereldoorlog, hoe paradoxaal het ook moge klinken. Door Hitler in de maalstroom van de internationale politiek geworpen, moest Nederland ‘in Londen’ in het kader ener actieve buitenlandse politiek zijn voorlichting over eigen land en de overzeese gebiedsdelen op veel breder basis plaatsen; de bezetting deed - mede door de voorlichtingsactiviteiten van Londen uit voor het eigen land - de positieve waarden van een democratisch perswezen eerst met recht beseffen, en de bevrijding eiste veel bredere voorlichting van overheidswege dan voorheen, schiep de problemen van perszuivering, papier- en outillagevoorziening, bracht het systematisch onderzoek van de publieke opinie en intensiveerde het vraagstuk van de journalistenopleiding. Het uitbreken | |
[pagina 143]
| |
van de Tweede Wereldoorlog mocht dan al de uitvoering van het plan-Lievegoed onmogelijk gemaakt hebben, de stichting van een Persinstituut en een Persbibliotheek zijn ten slotte juist aan deze oorlog te danken.Ga naar voetnoot1) Ditzelfde geldt voor de omzetting van het privaat-docentschap in pers, openbare mening en propaganda aan de Gem. Universiteit te Amsterdam via een lectoraat in een buitengewoon hoogleraarschap, (het eerste en tot nu toe enige in ons land), voor de instelling van een lectoraat in dagbladwetenschap en een docentschap in journalistiek, verbonden aan het - in 1948, dus ook na de oorlog! - gestichte instituut voor journalisten onder patronaat van de R.K. Universiteit te Nijmegen en voor de (heel bescheiden) subsidiëring door het Haagse gemeentebestuur van het Internationaal Persmuseum, waarvan de Utrechtse privaat-docent in publiciteitsleer Van der Hout conservator is; het kan evenzeer gelden voor de oprichting te 's-Gravenhage, al heel kort na de bevrijding, van het Contact-Centrum op Voorlichtingsgebied. Het bestaan alleen reeds van het Persinstituut en de Persbibliotheek moet de belangstelling voor het pers- en voorlichtingswezen waarmee practisch elkeen in aanraking komt, ook buiten de toch immer betrekkelijk kleine vakkringen stimuleren. In gelukkige wisselwerking daarmede zal de bekendheid met de literatuur daarover toenemen en het aantal publicaties van Nederlandse zijde stijgen. Het ligt in de rede, dat de Nederlandse literatuur over de pers relatief klein van omvang is en dat ons land met zijn overzeese gebiedsdelen weinig heeft bijgedragen tot de wereldliteratuur over dit onderwerp. Het is - meen ik - allerminst toevallig, dat temidden van de vele ‘ontwikkelingsgangen’ een standaardwerk over de Nederlandse persgeschiedenis nog altijd ontbreekt, en dat de belangrijkste publicaties over de pers in Nederland van de hand zijn van een... Fransman en een Zweed.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 144]
| |
Niettemin, wij kunnen wijzen op een Sautijn Kluit, de grondlegger van het pershistorisch onderzoek in de 19de eeuw in Nederland, op een Van der Meulen die omstreeks 1885 ‘De Courant’ publiceerde, op een Abrahams die nog vóór de Eerste Wereldoorlog verraste met een uitmuntende monografie over de Zeeuwse pers, er zouden vele namen en titels vermeld kunnen worden; doch met hoeveel toewijding journalisten, geleerden en promovendi gewerkt mogen hebben aan hun kleinere of grotere publicaties over pers, persaspecten en - problemen (en dat hebben zij gedaan!), de gehele Nederlandse literatuur op deze gebieden kan in nauwelijks één opzicht de vergelijking doorstaan met hetgeen in andere landen alleen al in de laatste jaren verschenen is, ook niet wanneer de specifiek didactisch-technische publicaties buiten beschouwing blijven.Ga naar voetnoot1) Wat kan Nederland immers plaatsen tegenover de publicaties van de leden der (Amerikaanse) Commission on freedom of the press, een ‘American Journalism’ van Mott, een ‘The presidents and the press’ van Pollard, namen zonder enige moeite met vele andere te vermeerderen? Wat tegenover een ‘History of The Times,’ waarvan het vierde (en laatste) deel misschien dit jaar zal verschijnen, een ‘The press the public wants’ van de niet altijd helemaal objectieve, militante maar ook weer aarzelende Kingsley Martin, tegenover dat bijna verheven boek over de grote C.P. Scott van de Manchester Guardian, publicaties die waarlijk niet alleen voor vakkringen van betekenis zijn? Het zou verleidelijk zijn deze vragenreeks voort te zettenGa naar voetnoot2); laat ik nog even stil mogen staan bij twee Zwitserse publicaties. Beide behandelen, maar van een andere gezichtshoek uit, de strijd die Zwitserland in de achter ons liggende jaren moest voeren tegen de totalitaire propaganda van het nationaal-socialistische Duitsland en het fascistische Italië. Het ‘Bericht des Bundesrates an die Bundesversammlung über die schweizerische Pressepolitik im Zusammenhang mit dem Kriegsgeschehen 1939-1945’ | |
[pagina 145]
| |
werd op verzoek van de Bondsraad samengesteld door de eminente expert op persjuridisch gebied Max Nef; daarnaast verscheen ‘Die Schweiz im Nervenkrieg 1933-1945’Ga naar voetnoot1), in opdracht van de Zwitserse vakorganisaties door de zeer bekende persgeleerde prof. Dr Karl Weber geschreven. Louter historie, zal een lezer geneigd zijn op te merken; volkomen ten onrechte, want bedreigen totalitaire ideologieën niet nog dagelijks de democratische rechtsorde van buiten af, maar ook van binnen uit, en werd onder meer op deze gevaren niet door prof. Molenaar gewezen tijdens de behandeling van de begroting-1948 van het ministerie van Justitie? Actuele, ook internationaal uiterst belangrijke publicaties, waartegenover Nederland een aequivalent schuldig moet blijven ... En tekenend is wel, dat - voor zover ik weet, maar van harte hoop ik dat deze opmerking onjuist moge blijken te zijn! - slechts eenmaal de aandacht in Nederland op deze elkaar aanvullende, leerzame en waarschuwende documentaties gevestigd is.Ga naar voetnoot2) En toch mag deze beschouwing niet in mineur eindigen. Al was het alleen maar om haar uitgangspunt. De literatuur groeit snel! Dr Johan Hartog, tijdens de oorlog in Willemstad werkzaam, verblijdde het bevrijde Nederland met een gedegen studie over de geschiedenis van de Curaçaose pers; Robert Peereboom publiceerde een ernstig en toch charmant boekje over Het DagbladGa naar voetnoot3). Er verschijnen vele principiële artikelen in de verenigingsorganen van dagbladdirecteuren en journalisten; deze en de inleidingen voor de Woensdagavond-bijeenkomsten in het Persinstituut, voor het Contact-Centrum op Voorlichtingsgebied en het kortelings opgerichte Genootschap voor Openbaar Contact, evenals de concept-perswet die voorbereid wordt door de commissie-Pompe, kunnen leiden tot uitvoerige publicaties. Met belangstelling mag worden uitgezien naar de praeadviezen, die uitgebracht zullen worden ten behoeve van de eerstvolgende jaarvergadering van de Nederlandse Juristenvereniging, waar de vraag van de al of niet wenselijkheid resp. noodzakelijkheid van een wijziging van art. VII der grondwet aan de orde gesteld wordt. En had men ooit kunnen denken, dat een boek van prof. Baschwitz over ‘de krant door alle tijden’ binnen vijftien, en een ge- | |
[pagina 146]
| |
schiedenis van de Nederlandse krant in de Patria-reeks binnen zes jaren een uitgebreide herdruk zouden gaan beleven?Ga naar voetnoot1) Dit alles en meer stemt tot vreugde en moet elk pessimistisch geluid overstemmen. De perswetenschap en - literatuur in Nederland zullen - en gaan reeds - hun achterstand inlopen. Onder leiding van of in samenwerking met het Nederlandse Persinstituut, waar dan eenmaal niet alleen een Nederlandse Persbibliotheek zal zijn ondergebracht maar ook een Nederlandse Persbibliotheek. Om wille van de wetenschap? Ja, doch niet minder om wille van ons volk, dat de vrijheid ook van de pers bemint en rechten kan laten gelden op het bezit van een hoogstaande, zich van haar taak en problemen bewuste en door al zijn geestelijke leidslieden begrepen pers. Maarten Schneider |
|