| |
Kroniek der Engelse letterkunde
I
Over Frankenstein or the modern Prometheus
1
Een der middelen waarmee het illustere gezelschap op de Villa Deodati te Genève de teleurstelling der regenachtige avonden van Juni 1816 verdreef, was het voorlezen van griezelverhalen. Het zal Byron wel geweest zijn die met de Fantasmagoriana, ou
| |
| |
Recueil d'histoires d'apparitions de spectres, etc. op de proppen kwam. En niet zonder effect! Op de avond van de 16de Juni liep het gesprek over niets anders. Twee avonden later citeert Byron uit Coleridge's Christabel de beschrijving van de heks Geraldine als zij zich de slangenboezem ontsluiert. Allen zwijgen. Dan slaakt Shelley een gil en met de handen voor de ogen rent hij de kamer uit. Dr Polidori, Byron's jonge lijfarts, moet er aan te pas komen om de hevig-ontstelde met koud water en ether weer tot bezinning te brengen. En hortend vertelt Shelley hoe hij, starend naar Mary, plotseling het visioen van een vrouw met ogen in haar borst had gezien, hem herinnerend aan een fabel die hij als jongen in Sussex gehoord had. Dit was veelbelovend: op voorstel van Byron zullen allen - dat zijn hijzelf, Shelley en zijn vrouw, Claire Clairmont (Mary's halfzuster en Byron's maîtresse) en Polidori - een griezelverhaal schrijven. Een mooi plan waarvan echter niet veel zal komen. Shelley begon een verhaal dat hij al spoedig opgaf: verhevener wonderen, ‘the awful shadow of some unseen Power’, houden hem bezig. Ook Claire's opzet mislukte. Byron begon een verhaal dat later door Polidori, onder de titel van The Vampyre, werd afgemaakt en gepubliceerd. Het had veel succes, niet door zijn letterkundige verdiensten, die gering zijn, maar doordat men meende dat het door Byron zelf geschreven was. Voor ons ligt het belang ervan in de vrij duidelijke en tamelijk kwaadaardige toespelingen op de persoon en het karakter van Byron. Polidori, een jonge man die zijn talenten sterk overschatte, had zich van Byron afgewend en wreekte zich op zijn beschermheers onverschilligheid door de gruwzame vampier-edelman uit zijn verhaal te bekleden met enige van Byrons opvallende kenmerken. Het verhaal dat Polidori zelf opzette ging, volgens Mary Shelley's dagboek, over een dame met een doodshoofd.
Later verwerkte hij het tot de geschiedenis van Ernestus Berchtold, or the Modern Oedipus, waarin de dame met het griezelige attribuut echter niet optreedt.
Mary Shelley kwam niet dadelijk tot schrijven. Dagen lang liep zij rond met een vaag-gevormd plan en iedere morgen moet zij op Shelley's vraag of ze al iets bedacht heeft een ontkennend antwoord geven. Tenslotte krijgt ze haar ingeving door een gesprek tussen Byron en Shelley over de experimenten van Doctor Darwin - Erasmus Darwin, vader van Charles, in zijn tijd een vermaard physioloog - die aan een stukje vermicelli, dat hij in een glazen stolp bewaarde, zo al niet leven dan toch een eigen voortbewegingskracht had gegeven. Wakker liggend in de daaropvolgende nacht zag zij: ‘de afschuwelijke schim van een man
| |
| |
uitgestrekt liggen, en dan, nadat een krachtige machine in werking was gesteld, tekenen van leven vertonen en zich verrroeren met een stroeve, half-levende beweging...Ik opende mijn ogen in schrik. De gedachte nam zo krachtig bezit van mijn geest dat er een vurige rilling door mijn lichaam ging en ik verlangde het griezelig beeld mijner phantasie te verwisselen met de werkelijkheid rondom mij...Ik kon mij niet zo gemakkelijk bevrijden van mijn afschuwelijk fantoom; het bleef mij vervolgen. Ik moest trachten aan iets anders te denken. Zo keerde ik terug tot mijn spookverhaal, mijn vervelende, ongelukkige spookverhaal. O, kon ik er maar een bedenken dat mijn lezers even zeer zou doen schrikken als ik die nacht geschrokken was!’ En de volgende morgen kon zij haar huisgenoten meedelen dat zij eindelijk een verhaal bedacht had. Nog diezelfde dag begon zij te schrijven aan wat zij toen nog als een kort verhaal had geconcipieerd. Shelley echter spoorde haar aan haar grondgedachte te ontwikkelen en zo ontstond het grimmige boek dat, ondanks zijn verouderde taal en vorm, ook ons nog onder de ban der verschrikking vermag te brengen, zij het in mindere mate dan haar tijdgenoten, gehard en blasé als wij zijn.
Mary schreef haar ‘thriller’ tussen Juli 1816 en Mei 1817, toen de Shelley's, terug van hun Zwitsers verblijf, zich in Marlow hadden gevestigd. Met hoeveel belemmeringen zij te kampen gehad moet hebben voor zij de laatste hand aan haar boek legde wordt ons bewust als wij ons verdiepen in de lotgevallen der Shelley's in deze bewogen jaren. In deze periode valt de zelfmoord van Harriet Westbrook, Shelley's eerste vrouw, en het daaruit voortvloeiende, zenuwslopende proces over het voogdijschap over de kinderen uit zijn eerste huwelijk. Als we dan weten hoe de gastvrijheid beoefend werd in Great Marlow en we slaan een blik op het formidabele aantal boeken dat Mary in 1816 en 1817, alleen en met Shelley, de tijd vond door te lezen en te assimileren, dan groeit onze achting voor deze begaafde en wilskrachtige vrouw, die toch waarlijk met haar geniale maar onberekenbare echtgenoot geen gemakkelijk leven moet hebben gehad.
Het kostte moeite een uitgever voor Frankenstein te vinden. Murray weigerde het, daarna ook Ollier, die kort daarop, met volslagen gemis aan zakelijk zowel als litterair inzicht, wèl het manuscript van de History of a Six Weeks Tour through France, Switzerland, Germany and Holland accepteerde. Ten slotte vond Shelley de firma Lackington and Hughes bereid het boek uit te geven en eind September helpt hij Mary bij het corrigeren der
| |
| |
drukproeven. In de voorrede die hij voor het boek schreef komt een merkwaardige passage voor, merkwaardig en karakteristiek voor Shelley's zich in nevelen verliezende hoogdravendheid: ‘Ik ben volstrekt niet onverschillig voor de manier waarop de morele tendenzen die er in de gevoelens der karakters bestaan de lezer zullen treffen; toch is mijn voornaamste zorg in dit opzicht beperkt gebleven tot het vermijden van de verslappende werking der hedendaagse romans en tot de tentoonspreiding van de beminnelijkheid van huiselijke genegenheid en de voortreffelijkheid van algemene deugd’. Enige maanden later wordt in de openbare bladen de verschijning aangekondigd, tegen de eerste Januari 1818, van Frankenstein, ‘a work of imagination’.
Niemand, ook nu nog, zal het zijn aanspraak op deze kwalificatie willen betwisten.
| |
2
Ik vermoed dat Frankenstein, althans in Holland, niet veel meer gelezen wordt. Dat is begrijpelijk: het is verdrongen door de moderne ‘thrillers’ van Christie en Sayers, en verminkt door de film. Bovendien bezat Mary Shelley te weinig kennis van anatomie en physiologie om haar verhaal de voor onze dagen noodzakelijke wetenschappelijke, of quasi-wetenschappelijke, basis te geven, zoals wij die bijvoorbeeld vinden in Wells' Invisible Man. Niettemin blijft, ondanks zijn ietwat zwaarwichtig-moraliserende toon, het boek ons boeien, zowel door zijn levendige verhaaltrant als door fraaiheid van stijl in de natuurbeschrijvingen. Het eigenlijke verhaal van de mechanisch verwekte mens begint pas met het vijfde hoofdstuk, de oorspronkelijke aanvang van Mary's kort verhaal. De vorm van het boek heeft niet gewonnen door het raam der briefwisseling waarmee Mary het, op aanraden van Shelley, omgeven heeft. Integendeel: het heeft daardoor aan echtheid en ongedwongenheid ingeboet. Vergelijken we Frankenstein met Mary's latere werk: Valperga (1823), The Last Man (1826), The Fortunes of Perkin Warbeck (1830), etc. dan treft ons de grote verbeeldingskracht en het beheerste uitdrukkingsvermogen die tot het ontstaan ervan hebben samengewerkt. Ook The Last Man, de min of meer aandoenlijke geschiedenis van de laatstovergeblevene van het menselijk ras nadat dit door een epidemie is uitgeroeid, toont fantasie, maar niet in die mate en minder geremd dan die waaruit Frankenstein ontstond. Enkele critici hebben op grond van deze vergelijking gemeend te moeten aannemen dat Mary haar succesrijke ‘thriller’ niet alleen zou hebben ge- | |
| |
schreven; dat zij of door Shelley zou zijn geholpen of door hem zou zijn gehypnotiseerd tot een boven-persoonlijke expressie. Het eerste lijkt mij onaannemelijk: Shelley's eigen proeven op het gebied
der griezelverhalen staan ver beneden die van Mary, terwijl zijn prozastijl tegelijk beeldrijker en zwevender is. Enkele woorden en tournures in Frankenstein (‘my more than Sister’ - of een verzuchting als: ‘Alas! why does man boast of sensibilities superior to those apparent in the brute; it only renders them more necessary beings’) herinneren ons inderdaad aan Shelley, wat ons niet moet verwonderen als wij bedenken hoe vervuld deze mensen van elkaar en de literatuur waren en hoe fascinerend Shelley's geest werkte op allen die hem omringden. Duidelijker echter dan de invloed van haar onmiddellijke omgeving is die van haar lectuur te herkennen. Kort na hun vlucht uit Engeland begonnen Shelley en Mary een dagboek aan te leggen waarin zij nauwkeurig hun dagelijkse lectuur noteerden. Voor het jaar 1815 bevat de lijst van Mary o.a. The Sorrows of Werter, Milton's Paradise Lost en Plutarch's Lives. Deze drie boeken nu zijn het die het monster vindt in het huisje in de buurt waarvan hij zich verborgen houdt, en die hem zowel ‘extreme delight’ verschaffen als leiding geven aan zijn geestelijke ontwikkeling. Kort tevoren had hij Felix zijn Turkse vrienden horen voorlezen uit Volney's Ruin of Empires. Ook dit boek maakte een machtige indruk op hem, zoals het ook op Shelley gemaakt had. Het wordt niet vermeld in Mary's lectuurlijst voor de jaren waarin Frankenstein werd geconcipieerd, maar wij mogen aannemen dat een werk dat haar echtgenoot zo sterk geïnspireerd had hij het schrijven van Queen Mab en latere gedichten, ook door haar met aandacht gelezen werd.
Het is niet onwaarschijnlijk dat Mary bij het scheppen van haar hoofdpersonen, Frankenstein en Clerval, naar de figuren van Byron en Shelley modelleerde. De dithyrambe op Clerval aan het einde van hoofdstuk XVIII klinkt als een premature, elegische appreciatie van Shelley zelf: ‘He was a being formed in the very poetry of nature. His wild and enthusiastic imagination was chastened by the sensibility of his heart. His soul overflowed with ardent affections, and his friendship was of that devoted and wondrous nature that the worldly-minded teach us to look for only in the imagination. But even human sympathies were not sufficient to satisfy his eager mind. The scenery of external nature which others regard only with admiration, he loved with ardour...And where does he now exist? Is this gentle and lovely being lost for ever? Has this mind, so replete with ideas, imagi- | |
| |
nations fanciful and magnificent, which formed a world, whose existence depended on the life of its creator; - has the mind perished? Does it now only exist in my memory...?’
| |
3
Toen de eerste kritieken op Frankenstein verschenen hadden de Shelley's Engeland alweer verlaten. Over het algemeen werd het boek gunstig ontvangen. Zelfs de Quarterly ontdekte er grote verdiensten in, hoewel de recensent Shelley voor de auteur ervan hield. Het is het boek waarvan Mary Shelley het meest genoegen heeft beleefd en dat haar naam een belangrijke plaats doet innemen in de ontwikkelingsgeschiedenis der avonturenromans.
Ook Polidori's kort verhaal The Vampyre verwierf lof en bekendheid. Het legde een zonderlinge weg tot publicatie af. Nadat Polidori in September 1816 Byron had verlaten verkeerde hij enige tijd in de familie van de Countess of Breuss. Met deze sprak hij over het onderwerp van het verhaal en zij raadde hem aan het uit te werken. Zijn manuscript kwam op onbekende wijze in het bezit van een andere adellijke dame die het aan de Londense uitgever Colburn ter hand stelde. Deze, van mening dat het verhaal van Byron's hand was, publiceerde het onder diens naam, hetgeen Polidori tot een tamelijk heftig protest uitlokte. In een brief aan Colburn (April 1819) bevestigde hij dat hij zekere incidenten aan het ontwerp van Byron had ontleend, maar dat het grootste deel ‘all his own work’ was. Arme Polidori! Was hij toen al gekneld in de greep die hem tenslotte tot de zelfmoord zou dwingen? Hij is de eerste van het gezelschap op de Villa Deodati bijeen die de dood ingaat: in Augustus 1821 neemt hij vergif, nog geen 26 jaar oud, volgens zijn neef W.M. Rossetti omdat hij een speelschuld niet kon betalen, volgens de lijkschouwer ‘by the visitation of God’, volgens mij uit een morbide gevoel van onmacht en teleurstelling. Een jaar later volgt hem Shelley, drie jaar later Byron. De schrijfster van Frankenstein en Claire Clairmont blijven achter, de eerste om in vererende liefde haar geniale echtgenoot te blijven gedenken, de andere om te trachten allengs haar verbittering te vergeten.
September 1948
W. van Maanen
|
|