| |
Parlementair overzicht
H.M. de Koningin heeft op Dinsdag 20 September de nieuwe zitting der Staten-Generaal in de Ridderzaal geopend.
Deze rede ontleent haar betekenis uitsluitend aan de schets van de internationale - en in verband daarmede ook van de nationale - toestand, die daarin gegeven wordt. Nieuwe wetsontwerpen worden niet aangekondigd. Wij treffen in dit verband in de Troonrede alleen deze weinig zeggende passage aan:
‘Ofschoon op dit ogenblik de internationale verhoudingen, het Indonesische vraagstuk en het financieel-economisch beleid zeer in het bijzonder de aandacht vragen, wordt met kracht doorgewerkt aan de verdere verwezenlijking van het program ten aanzien van wetgeving en bestuur, dat het vorige jaar werd ontwikkeld. Ook andere onderwerpen in verband met de ideële
| |
| |
en materiële belangen van ons volk dan toen werden genoemd, zijn op verschillende Departementen ter hand genomen.’
De Troonrede heeft dus dit jaar weinig perspectief geopend met betrekking tot de onderwerpen, die de beide Kamers der Staten-Generaal in het zittingjaar 1949/50 te behandelen zullen krijgen. Het spreekt vanzelf, dat de behandeling van de belangrijke wetsontwerpen betreffende de bedrijfsorganisatie en de materiële oorlogsschade, waarover het schriftelijk overleg tussen de Tweede Kamer en de Regering beëindigd is, voortgang zal hebben.
Intussen is het goed de blik nog een ogenblik terug te slaan, omdat in de laatste maanden van het afgelopen zittingsjaar een tweetal onderwerpen de aandacht van het Nederlandse publiek heeft getrokken, waarover hier een enkel woord moet worden gezegd.
Het eerste onderwerp betreft de Interim-regeling voor Suriname. Terwijl in het algemeen tegen de inhoud van dit ontwerp in de beide Kamers geen bezwaren bestonden, heeft niettemin een onderdeel van de voorgestelde regeling de politieke golven hoog doen opwellen. Het Regeringsontwerp vloeit nl. voort uit een zeer langdurig, maar niettemin vruchtdragend, overleg tussen Suriname en de Nederlandse Regering. Dit heeft niet belet dat de Tweede Kamer in betrekking tot één punt op het resultaat van het gepleegde overleg inbreuk heeft gemaakt. Hierdoor is in Suriname een geweldige reactie ontstaan. Wat toch was het geval?
De bereikte overeenstemming betrof o.a. de financiële gelijkstelling bij het geven van lager onderwijs. Een door de Tweede Kamer aangenomen amendement-de Kort heeft nu deze financiële gelijkstelling uitgebreid tot de opleiding der leerkrachten. Nu is het in de practijk zo gesteld, dat men in Suriname algemeen inziet, dat een drieledige opleiding van leerkrachten voorlopig voor Suriname onbetaalbaar is en daarom is men het daar te lande eens geworden over de oprichting van één gemeenschappelijke kweekschool. Ondanks dit feit nu is door de aanneming van het amendement-de Kort voor Suriname - naar men zegt - in strijd met de bij dit ontwerp aan Suriname verleende autonomie en in afwijking van de bereikte overeenstemming, in beginsel, ook de financiële gelijkstelling voor de opleiding der leerkrachten in het ontwerp gebracht.
Het amendement-de Kort is in de Tweede Kamer met grote meerderheid van stemmen aangenomen en het wetsontwerp passeerde daarna zonder enig bezwaar de eindstreep.
In de Eerste Kamer heeft de loop, die de zaken in de Tweede Kamer hadden genomen, geen onverdeelde instemming gevon- | |
| |
den. Uit het Voorlopig Verslag van die Kamer viel af te leiden, dat een grote meerderheid de gang van zaken betreurt, hoewel verschillende leden, vermoedelijk leden van de K.V.P., verklaren in beginsel de gedachte van het amendement niet te verwerpen. Wie het verslag van de Eerste Kamer heeft gelezen, ervaart, dat deze Kamer vervuld is geworden van de zorg, dat het in moeizaam overleg bereikte resultaat in Suriname een zodanige invloed zal hebben, dat de loyale samenwerking binnen het Koninkrijk (nieuwe stijl) daardoor in gevaar zal worden gebracht. De vraag wordt dan ook gesteld, of de Regering niet beter had gedaan krachtiger in de Tweede Kamer van zich af te bijten en de leden nog eens nadrukkelijk op de consequenties van een aanneming van het amendement-de Kort te wijzen. Niet onduidelijk straalt in het verslag door, dat een grote meerderheid van de Eerste Kamer intrekking van het ontwerp de meest wenselijke oplossing zou achten.
De Regering is voor deze wenk niet ongevoelig gebleken en heeft het ontwerp na bekomen Koninklijke machtiging inmiddels ingetrokken.
Intussen heeft de interventie van de Eerste Kamer nog eens duidelijk in het licht gesteld, hoe bij de totstandkoming van onze wetgeving in veel gevallen een tweede instantie zegenrijk kan werken.
Het tweede onderwerp, waarover wij heden iets willen zeggen betreft het laatst gehouden Indonesische debat in de Tweede Kamer. Het is daarmede vreemd gelopen. Nadat op 7 Mei 1949 de zgn. van Royen/Roem statements waren opgesteld, zijn op 22 Juni nadere overeenkomsten getroffen. De Republikeinse delegatie had intussen over de bereikte resultaten geheimhouding verzocht om de aanvaarding in eigen kring niet te bemoeilijken. De overeenkomsten betroffen de terugkeer van de Republikeinse Regering naar Djocja, de staking van de guerrilla incl. de samenwerking tot herstel van vrede, orde en recht en ten slotte de Ronde Tafelconferentie, die te Den Haag zou worden gehouden.
Over deze overeenkomsten hebben de beide Kamers in geheime zitting resp. op Woensdag 13 Juli en Dinsdag 19 Juli, vergaderd. De publieke belangstelling is daardoor eerder aangewakkerd dan getemperd en het is dan ook volkomen te begrijpen, dat op 16 Augustus in de Tweede Kamer, in openbare bijeenkomst, een uitvoerig debat over deze overeenkomsten, die inmiddels ook door de Republikeinse Regering waren goedgekeurd, heeft plaats gehad.
| |
| |
De Regering kan niet zonder voldoening op dit Tweede Kamer-debat terugzien. Zij kon nl. zonder tegenspraak vaststellen, dat het vertrouwen, dat zij op 7 Mei 1949 in een eenvoudige belofte van de heren Soekarno en Hatta had gesteld, niet beschaamd is geworden. Ook de inhoud van de overeenkomsten ter nadere uitwerking van de statements gaf in hoofdzaak - een punt uitgezonderd - geen aanleiding tot gerechtvaardigde critiek. Toch zijn in het Kamerdebat nog veel bezwaren tegen het Regeringsbeleid naar voren gebracht. Laten wij er drie noemen.
De U.N.C.I., aanvankelijk ingesteld om te interveniëren in het conflict met de Republiek, heeft haar bemoeiingen nu ook uitgebreid tot het overleg ter Ronde Tafelconferentie met de federalisten en dus wat de onderwerpen betreft ook met betrekking tot de vorming van de Verenigde Staten van Indonesië, thans de Republiek Indonesia Serikat genoemd, en de Nederlands-Indonesische Unie. De Regering heeft er weliswaar op gewezen, dat zij een discretionnaire bevoegdheid van de U.N.C.I. thans evenmin als voorheen erkent, dit neemt niet weg, dat de bijstand, die thans wordt verleend een veel uitgebreider terrein betreft dan na de vergadering van de Veiligheidsraad voor de Regering aanvaardbaar scheen.
Een tweede punt van critiek betrof het feit, dat de Regering de R.T.C. wilde laten aanvangen, hoewel aan de overeenkomsten betreffende het staken der vijandelijkheden van de zijde van de Republiek onvoldoende gevolg was gegeven. In de nota van 3 Augustus had de Regering zich nog de vrijheid voorbehouden om de R.T.C. eerst te openen, wanneer in Indonesië de wapenstilstand in belangrijke mate zou zijn verwezenlijkt. Maar gedurende het Kamerdebat van 16 Augustus bleek de heer Oud de spijker op de kop te hebben geslagen, toen hij met nadrukkelijke instemming van Minister van Maarseveen concludeerde, dat de conferentie niet in de juiste en noodzakelijke stemming zou kunnen worden voortgezet, wanneer het ‘cease fire’ niet behoorlijk zou worden nagekomen.
Er was een derde punt, dat de gemoederen bezig hield. Het betrof de regeling, die getroffen is ter verzekering van orde en rust in Indonesië. Afgesproken is nl. dat er patrouille-zones zullen worden afgebakend, waarin resp. Nederlandse en Republikeinse strijdkrachten voor de bewaring van orde en rust zullen zorgen. De Regering verklaarde node tot deze regeling te zijn gekomen, maar alle verantwoordelijke autoriteiten in Indonesië, ook dus de militaire, hadden de Regering geadviseerd de gescheiden patrouillegebieden te aanvaarden, omdat onze troepen niet
| |
| |
talrijk genoeg zijn om zonder meer de bevolking allerwege rust en veiligheid te kunnen garanderen.
Inmiddels rees de vraag of de Regering niet verder was gegaan dan alleen van politionele maatregelen in het belang van orde en rust te spreken, omdat elders in de overeenkomsten is bepaald, dat de Republiek in de patrouillegebieden, die haar zullen worden toegewezen, ook verantwoordelijkheid zal dragen voor voedselvoorziening, kleding, verstrekking van medicijnen en geneeskundige verzorging en - laat de betreffende bepaling dan volgen - zij zal in het algemeen ook moeten zorgen voor de voorziening in alle diensten, welke voor het welzijn van de bevolking nodig zijn. Niet ten onrechte heeft men hierin gezien een herstel van de macht van de Republiek buiten de Residentie Djocjakarta maar: de Regering heeft een dergelijke conclusie nadrukkelijk van de hand gewezen door in haar nota van 3 Augustus te schrijven: het scheppen van deze patrouillegebieden zal voet kunnen geven aan het overigens onjuiste idee, dat het gezag ook buiten Djocja hersteld werd.
Behalve met deze bezwaren hebben de sprekers in de Tweede Kamer zich ook bezig gehouden met allerlei vragen, die ter Ronde Tafel-conferentie aan de orde zullen worden gesteld, daarbij uitdrukking gevend aan hun vrees, dat de Regering de haar toevertrouwde belangen op niet voldoende krachtige wijze zal beschermen. Op allerlei gebied bleken twijfel en onzekerheid te bestaan; onzekerheid over de regeling van financiële en economische aangelegenheden; onzekerheid over de vraag of het zelfbeschikkingsrecht, nadrukkelijk in de overeenkomst van Linggadjati en die van de Renville neergelegd, wel voldoende tot zijn recht zou komen; onzekerheid over de vraag of de Nederlands-Indonesische Unie werkelijk een Unie met organen en eigen bevoegdheid zal worden; onzekerheid over de vraag op welk tijdstip de souvereiniteit zal worden overgedragen, een vraag, die zich weer liet verdelen in twee andere nl. ten eerste deze of de souvereiniteit eerst zal worden overgedragen, wanneer een werkelijke federale regering is gevormd en ten tweede deze andere of de Regering er op zou staan, dat die souvereiniteit eerst zal worden overgedragen, wanneer voor alle groepen in Indonesië orde en rust verzekerd kunnen worden geacht.
De Regering heeft ten aanzien van al deze punten olie op de golven gegooid. De ter conferentie niet vertegenwoordigde gebieden - men denke aan de Minahassa, Ambon en andere - zullen in de gelegenheid worden gesteld hun stem te laten horen. Maar op de vraag van de heer Oud of de Republiek ter Conferen- | |
| |
tie meer dan de residentie Djocja zal vertegenwoordigen, kwam geen antwoord. En dat het horen van vertegenwoordigers van bepaalde gebieden geheel iets anders is dan hen conform de Grondwet in het overleg te betrekken kon Minister van Maarseveen de heren Schouten en Oud niet tegenspreken. Ten aanzien van Nieuw Guinea behoudt de Regering zich alle rechten voor. Voor de positie der Indische Nederlanders zal zij waken. Wat de Unie betreft, zal aan de bepalingen van de Grondwet worden vastgehouden, maar er is plaats voor de vraag of datgene, wat zelfs door de heer Jonkman toen hij nog minister was, wenste nl. dat de Unie zal zijn een hervormd Koninkrijk, kan worden gehandhaafd. Een verdragsverhouding tussen Nederland en Indonesië, met de mogelijkheid van onafgebroken interventie van U.N.O.-organen, zou onaanvaardbaar zijn.
De besprekingen ter R.T.C. zullen op al de gestelde vragen het antwoord brengen en dan zal kunnen worden vastgesteld, of uiteindelijk de beide Kamers der Staten-Generaal de verantwoordelijkheid voor het gevoerde beleid kunnen aanvaarden.
Men heeft in de pers aan de heer Romme ten aanzien van het leven van dit Ministerie boze plannen toegeschreven. De Nieuwe Eeuw heeft zelfs onthuld, dat Prof. Romme, aanvankelijk op drie man na, zijn gehele fractie achter zich had, maar dat in de vooravond van het Kamerdebat van 16 Augustus de heer Romme slechts over dertien volgelingen beschikte, terwijl er zeventien tegenover hem stonden, waarop - aldus de Nieuwe Eeuw - ook Prof. Romme is omgegaan. De heer Romme heeft in de Volkskrant deze onthullingen naar het rijk der fabelen verwezen. Toch heeft hij er nog eens aan herinnerd, dat hij bij het Kamerdebat er geen twijfel over heeft laten bestaan, ‘dat naar zijn persoonlijk oordeel, de Regering met het inslaan van de nieuwe weg het zich nog een stuk moeilijker heeft gemaakt, dan het reeds was en dan vermoedelijk nodig ware’. Aangenomen mag dan ook worden, dat er inderdaad in katholieke kring plannen hebben bestaan om met deze Regering de R.T.C. niet in te gaan. Of deze pogingen nu door onderling beraad in de fractie van de K.V.P., dan wel in samensprekingen met Minister van Maarseveen of met nog andere leden van het Kabinet zijn opgegeven, blijft in nevelen gehuld.
Merkwaardig is intussen, dat de heer Romme in zijn rede geheel heeft gezwegen over de Nederlands-Indonesische Unie, die hem bij vorige gelegenheden zozeer ter harte ging. Maar in diezelfde rede veroordeelde de heer Romme het kiekeboe of stommetje spelen van volksvertegenwoordigers!
| |
| |
Toch heeft de heer Romme wel laten doorschemeren, waarom ten slotte de indiening van een motie van afkeuring is achterwege gebleven. Hij merkte nl. op, dat de weg, die de Regering sedert 7 Mei resp. 22 Juni heeft ingeslagen een onherroepelijk feit is. Hiermede bedoelde de heer Romme, dat een terugtreden niet meer mogelijk is en hij voegde er aan toe: ‘Nu moet men zich goed realiseren, welke de gevolgen zouden zijn, wanneer men daaroverheen de onenigheden in eigen huis nog zou aanscherpen. Ook wanneer men op het gebied van het vertrouwen van de Indonesische bevolking een nadelig saldo ziet als een eerste gevolg van de nieuwe weg, dan is het daarop stapelen van een tweede nadelig saldo, en wel op het terrein van het internationale vertrouwen, als gevolg van verscherpte interne onenigheid, een op zich zelf bedenkelijke zaak, ook omdat in het eerste nadelig saldo daarmede geen wijziging ten goede wordt gebracht’.
Tot een uitspraak is het bij het Kamerdebat van 16 Augustus niet gekomen. Het heeft de aandacht getrokken, dat de rede van de woordvoerder der C.H.-fractie, ditmaal de heer van de Wetering - ondanks allerlei geruchten over toenemende oppositie tegen het beleid van de heer Tilanus - zelfs bepaald gematigd van toon is geweest.
De heer van Maarseveen heeft voorts de Tweede Kamer niet in het onzekere gelaten over de conclusie, die de Regering uit de tot dusver met dat hoge College gevoerde discussies zal trekken. Had zij - aldus zijn betoog - een ander dan het tot dusver gevoerde beleid gewenst, dan had de Kamer een ander beleid dienen te forceren. Nu zij dit heeft nagelaten, ligt haar eigen verantwoordelijkheid voor dat beleid vast.
De Regering voert thans ter R.T.C. hoogst belangrijke besprekingen; het resultaat zal moeten bewijzen of uiteindelijk het door de Regering gevoerde beleid tot zodanige resultaten leidt, dat Nederland in vertrouwen met de getroffen regelingen de toekomstige samenwerking met de Republik Indonesia Serikat kan ingaan.
Molenaar
|
|