lezen over den Nederlandsen aard en zijn historischen achtergrond. Steeds variaties op hetzelfde thema, maar het thema is zo belangwekkend en de variaties zijn zo verschillend en zo verfijnd ingesteld op de gezindheid - en de kennis - van het vreemde gehoor, dat zij den lezer steeds boeien.
Voorop staan (blz. 1-94) korte bijdragen. Niet zonder ontroering herleest men daar weer de voordracht, die Huizinga in het gijzelaarskamp van St. Michiels Gestel op 3 October 1942 ter herdenking van Leiden's ontzet heeft gehouden. En met ontzag gedenkt men de rol, die hij, de bijna zeventigjarige, bij het verzet der Leidse Universiteit heeft gespeeld.
Trouwens, ook de laatste bladzijden (557 v.) tonen ons, meestal in korte opmerkingen gemaakt als redacteur van De Gids, Huizinga andermaal als strijdbare figuur. Niet gemakkelijk kwam hij in beweging, maar, als hij eenmaal de overtuiging had, dat bijvoorbeeld kostbaar traditiegoed in onze oude steden door slordigheid of gebrek aan eerbied teloor dreigde te gaan, dan schoten de vlammende vonken uit zijn pen.
Ook in dit tweede deel zal de lezer waarschijnlijk het eerst opslaan wat hij nog niet kende. Maar ook het vertrouwde verschijnt hier ten dele in nieuw licht en, wat zeker niet minder waard is, in het oude, vertrouwde licht.
van Groningen