| |
| |
| |
The National Eisteddfod of Wales
In de zomer van 1946 had ik het voorrecht door het Departement van Onderwijs te worden afgevaardigd als gedelegeerde voor ons land naar de festiviteiten die, onder bovenstaande naam, gedurende zes dagen in een plaatsje in Wales gehouden werden. De uitnodiging aan het Departement tot aanwijzing van een afgevaardigde geschiedde door The British Council in Den Haag. Men weet dat dit lichaam de goede verstandhouding wil bevorderen tussen Groot-Brittannië en andere landen, door uitwisseling van culturele voortbrengselen en gedachten. De betekenis van The British Council die overal zijn vertakkingen heeft wordt onder meer getekend door het beschermheerschap van de Engelse koning. In de uitwisseling ligt besloten dat men ginds ook het buitenlandse wil kennen. Zo werd er, om een voorbeeld te noemen, in 1944 te Liverpool een tentoonstelling over Rotterdam gehouden; de ene wereldhaven trok de belangstelling der andere.
In Wales wordt nog zeer veel de oorspronkelijke taal gesproken, het Welsh, van Keltische oorsprong en verwant aan het Bretons. De w klinkt als oe, de ll als sl, maar dan wat de s aangaat met de tong tussen de tanden, de r zeer duidelijk rollend, de ch als bij ons de g aan het eind van een woord. De naam van de Welshe stad Bwlch spreke men dus op zijn Hollands uit met Boelg. Juist deze eigen taal - de taal immers is de ziel ener natie - legt het accent op het eigene, het nationale in het leven van het volk der Welsh.
Het type van de Welsh is afwijkend van dat van de Engelsman. Hij is kleiner, en vaak donker gepigmenteerd. Zijn optreden mist het flegmatieke; hij is meer dynamisch. Het beoefenen van muziek in zijn vrije tijd is hem een echte levensbehoefte. Het aantal zangkoren uit alle lagen van de bevolking, maar meest van mijnwerkers, fabrieks-, dok- en havenarbeiders met hun gezinnen, is bepaald indrukwekkend. De praestaties staan op hoog peil.
Een eigenaardigheid van de Welsh is nog hun neiging tot decentralisatie. Wales heeft geen hoofdstad. De universiteit ligt over verschillende steden verstrooid. Het nationale feest, de Eisteddfod, wordt nu hier, dan daar gegeven. Zo krijgt het hele land een beurt.
Eisteddfod (klemtoon op de tweede lettergreep) is een Welsh woord en betekent: het gaan naar een plek; dus samenkomst. De geschiedenis van dit jaarlijks weerkerende feest is niet oud, wel echter grijpt het bardendom ook hier ver terug. Voor het eerst kwam men in 1563 bijeen, hield dus toen een eerste Eisteddfod, om een licentie aan de barden te verlenen. Toen de Welshe aristocratie de moedertaal verwisselde voor het Engels verdween het
| |
| |
bardendom. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. In Wales ontwikkelde zich tussen 1750 en 1850 een vreedzaam nationalisme (Wij zagen hetzelfde in Friesland). De Eisteddfod herleefde, echter niet in de oude vorm. Hij is sinds 1880 een essentiële manifestatie van de Welshe cultuur, en wel een van de weinige kunstenaarsmanifestaties, geheel uit het volk voortgekomen en zonder aanmoediging door de hogere klassen. Het is daarom een in ware zin nationaal feest, waar alle standen elkaar ontmoeten. Dit feest heeft de poëzie bevorderd, maar meer nog het drama, beide natuurlijk in de eigen taal. Voor het scheppen van muziekwerken is het van weinig betekenis geweest; daarentegen heeft het de uitvoering van muziek, en met name het zingen, tot grote bloei gebracht. Maar dit feest omvat meer; het openbaart de hele volkskunst van het land, ook de kunstnijverheid, en ook de vaardigheid van de hand in de industrie. De Welsh ziet vooral de betekenis daarin dat bij de sterke decentralisatie men toch ééns per jaar op één plek van het grondgebied kan samenkomen waar men een overzicht krijgt van wat de samenstellende delen op hun terrein vermogen.
De oorlog bracht wel een sterke achteruitgang, maar de Eisteddfod ging door. Die waaraan ik deelnam was, naar mij werd verzekerd, de laatste welke het feest nog niet geheel in zijn oude luister te aanschouwen zou geven.
De officiële opening geschiedt volgens een eigenaardige ritus en met een uitrusting van de betrokkenen die men gepoogd heeft enigermate te doen aansluiten aan de ceremoniën van de druïden. Men verklaarde evenwel op de instructieve lezing, die voor ons, afgevaardigden, voorafging, openhartig dat vrijwel de ganse plechtigheid gebaseerd was op fantasie, en wij niet moesten verwachten een copie te zien en te horen van heidense gebruiken waarvan men immers zo goed als niets wist, - doch een schouwen hoorspel waarvan men zich voorstelde dat het daarmede kon overeenkomen. Voorts is toch ook door het gebed een Christelijk element ingevoegd.
Na deze uiteenzetting, waarvoor ik de stof ontleende aan de hierboven genoemde lezing van een zekere prof. Gruffydd, oudhoogleraar te Cardiff, ga ik over tot een beknopte en allerminst volledige beschrijving van mijn ervaringen en indrukken. Door verschillende omstandigheden, waaronder een ziekbed, werd dit artikel meer vertraagd dan mij lief is. De periodieke terugkeer van de Eisteddfod rechtvaardigt echter ook wel een late verschijning van mijn verslag.
Men had ditmaal, gezien de nieuwe gedachte waaraan The
| |
| |
British Council ontsproten was, uitnodigingen naar over de grenzen gezonden, opdat van verschillende landen er één als gedelegeerde aanwezig zou kunnen zijn, en vanaf de grens de gast van The British Council. Joegoslavië was het enige land dat verstek liet gaan. Rusland, de Verenigde Staten en Frankrijk waren vertegenwoordigd door iemand van hun ambassades te Londen, - van Denemarken, Griekenland, Polen en Nederland was een staatsburger expresselijk overgekomen. Andere landen, zo werd mij gezegd, zouden bij een volgende gelegenheid aan de beurt wezen. Wij, laatste vier, kwamen in Londen samen. Onder geleide van een lid van The British Council gingen wij de dag daarop per trein naar Cardiff.
Het feest werd dat jaar gehouden in het mijnwerkersdorp Mountain Ash, per auto op een uur afstands van Cardiff. Cardiff zelf is de grootste stad van Wales, met ongeveer 250.000 zielen, en een bekende uitvoerhaven voor het belangrijke kolenbekken van Zuid-Wales. De stad is zeer zindelijk, zeker ook door de talrijke regens; van die meteorologische omstandigheid leid ik het voorkomen af van overdekte passages, talrijker dan ik in welke Europese stad ooit aantrof. De roem van Cardiff is een machtig opgezette wijk vlak bij het centrum, waar zich een aantal openbare gebouwen in paleisstijl, onder meer het stadhuis, verheft langs brede allees. Hoewel nog onvoltooid maakt deze buurt een sterke indruk. In het levendige hart van de stad bezat The British Council een perceel waar wij werden ontvangen en tijdens ons verblijf vrije toegang hadden. Daar maakten wij ook kennis met de andere gedelegeerden die uit Londen, waar zij aan de ambassades hun werk hadden, waren overgekomen.
Geen land trekt thans de belangstelling van de wereld als Rusland, en wij vormen daarop geen uitzondering. Ik was dan ook benieuwd kennis te maken met de Russische afgezant, eerste secretaris van de ambassade. Hij bleek van alle gedelegeerden de meest opvallende, een nog tamelijk jonge man, boven de gemiddelde lengte, tenger gebouwd, met sprekende trekken, en met in profiel, speciaal in de vorm van de onderkaak, iets dat wees op bloedsvermenging tussen Europa en Noord-Azië. Hij was de enige onder ons met in zijn kleding een zweem officieels. Hij droeg namelijk aldoor een zogenaamd zwart jasje. Hij was ook de enige zwijgzame. In totaal zal ik nog geen vijftig woorden met hem hebben gewisseld. Maar hij was zo iemand op wie men toch niet recht boos kon worden, wiens stilzwijgen men alleen kon betreuren, achter de terughoudendheid een veelzijdige ontwikkeling vermoedend en een levendige geest.
| |
| |
De grote dag was Dinsdag 6 Augustus, toen de Eisteddfod officieel werd geopend. Wij vertrokken reeds te half acht van het hotel. Het heuvelland van Zuid-Wales wordt doorsneden door smalle dalen die vrijwel Noord-Zuid lopen. Het landschap is, door de mijnbouw niet al te zeer aangetast, lieflijk, hoewel vaak droefgeestig van wege de zware wolkenluchten en de vele regens. In de dalen lopen de spoorlijnen die over de streek een dicht net hebben gespannen, en daar herkent men telkens de mijnputten aan de grote bovengrondse raderen waarover de kabels neerhangen in de schachten. Tot ontsiering van het uitzicht strekken wel de mijnwerkersdorpen, in lange rijen tegen de hellingen aangebouwd en alle bestaande uit gelijke en gelijkvormige huisjes, stevig maar lelijk. Zij volgen het langzaam onduleren van de bodem en doen denken aan de bruine rugvinnen van monsterachtige vissen.
Te Mountain Ash - de naam is die van een boom - stapten wij uit en gingen vandaar te voet een heuvel halverwege op waar in de open lucht de aanvangsplechtigheid was bepaald. Reeds eenmaal was de Eisteddfod in dit dorp gehouden, en de attributieven, een stuk of wat staande monolithen en een platte, liggende steen, gelijk een offersteen, had men bewaard. De plek was schilderachtig, omgeven door prachtig bos, met die frisheid van het groen die het Britse eiland en vooral het Westen daarvan kenmerkt; - de geaccidenteerdheid versterkte de romantische toets. Duizenden en duizenden toeschouwers wachtten tussen de machtige bomen. Het weer was somber, maar het bleef gelukkig droog.
Ik zal het ceremonieel dat, als gezegd, aan de fantasie ontsproten is, niet op de voet volgen. Wij gedelegeerden zaten in het afgesloten gedeelte en konden het van vlakbij volgen. Het was een kleurig schouwspel dat stond onder leiding van de ‘aartsdruïde,’ die ook de hoofdpersoon is van het hele feest. Het fundament daarvan wordt gevormd door het instituut der barden, met het Welshe woord Beirdd, waarmee de nadruk wordt gelegd op zowel het muzikaal als het literair grondkarakter der samenkomst.
Tot de binnenste kring van de open plek hadden alleen de ‘robed Bards’ toegang. Zij kwamen, door een trompetsein aangekondigd, aan in lange gewaden, eerst de witte, toen de blauwe, toen de groene barden, in de volgorde van hun rang. Uiteraard kunnen alleen personen van een zekere betekenis tot de kring der barden worden toegelaten. Hij staat overigens voor beide sexen open. Ook onder de in witte toga geklede, die van de hoogste rang, bevond zich een vrouw. Daarboven staan behalve de reeds genoemde aartsdruïde nog verschillende andere waardigheidsbe- | |
| |
kleders, elk in eigen dracht, een drager van het grote zwaard, enz.
De buitenste kring was onder meer gereserveerd voor de gedelegeerden. Op mijn entreekaart stond: Gorsedd y Beirdd. Gwahoddir Dr F. Bordewijk i Gorlan y Gwahoddedigion wrth Borth y Cylch i wylio Seremoniau'r Orsedd yn... De rest laat ik daar. Maar als u dit vertalen kunt bent u in het Welsh knapper dan ik (het woord Seremoniau'r uitgezonderd).
De aartsdruïde, een zekere eerwaarde heer Crwys Williams, emeritus predikant, had zijn plaats op de platte steen, welke de naam draagt van Logan Stone, en vanwaar hij de uitvoering van het protocol overzag. Hoezeer dit ook zelf aan de verbeeldingskracht ontleend is, de executie laat geen vrijheid van initiatief en is zelfs tot op de minuut getimed.
Ik sla nu verder de moevementen met het grote zwaard, met een ontzaglijke, met wijn gevulde hoorn (Hirlas Horn), de dans van vier en twintig kleine meisjes gekleed in ‘bardisch groen’ (symbool van het ontluiken der bloemen), het gebed, het gezang, en het vraag- en antwoordgesprek tussen aartsdruïde en bardengenootschap over, en vestig alleen nog de aandacht op het hoogst merkwaardige en specifiek Welshe van Penillion Singing, uitgevoerd door een zanger en een harpiste. De harp vangt aan en na enige maten valt de zangstem in. Maar... de zanger improviseert, en moet tegelijk zorgen dat op het ogenblik waarop de harpiste eindigt ook zijn lied tot het einde is gekomen. En zo gebeurde het. Tenzij men zou willen uitgaan van een afspraak tussen beide executanten - en deze boosaardige onderstelling is geenszins in samenhang met zowel de idee der sportiviteit als de nationale betekenis van het feest - is dat een schier ongelooflijke praestatie, slechts door lange vooroefening in het genre te verkrijgen. En dat moet ook wel het geval zijn, gezien de populariteit van dit Penillion Singing.
Ik kom nu tot de vermelding van een gebeurtenis die aan deze Eisteddfod een bizonder karakter gaf: prinses Elizabeth van Engeland werd als erelid in de kring der barden opgenomen. Daar dit echter geschiedde op grond van haar maatschappelijke positie (hoe hoog ook) en niet wegens persoonlijke verdienste jegens de Welshe cultuur - aldus tenminste heb ik het verstaan kreeg zij de laagste rang; zij werd gekroond, of liever gekapt als groene bard. In de groene toga gekleed zat zij een paar rijen voor ons, gedelegeerden, die allen haar van vlakbij konden opnemen. Zij kwam in de stoet mee op het terrein, geflankeerd door twee vrouwelijke barden die haar als paranymfen begeleidden naar de steen waar zij met de voorgeschreven plichtpleging als erelid in de orde werd opgenomen.
| |
| |
Deze Dinsdag was een drukke dag, ook voor ons. Men heeft in het dorp, uit het feest van veel jaren tevoren, nog een stenen paviljoen overgehouden, heel lelijk, maar plaats biedend aan een grote massa; ik meen dat de begane grond en de galerij tezamen een zevenduizend toeschouwers kunnen bevatten. De acoustiek is er voortreffelijk.
Na de plechtigheid in de open lucht gingen we naar het paviljoen, waar op een ruim podium het feest geopend werd met een toespraak van de prinses. Dit gebeurde in het Engels voor de luidspreker, maar de slotzin was puur Welsh en ontlokte aan de aartsdruïde een compliment. Men ziet hoe gemoedelijk alles toeging, ondanks de striktheid van het protocol dat zelfs aan de prinses haar gedrag tot in onderdelen voorschreef. Zij is een kleine verschijning en zij was hoogst eenvoudig in haar optreden. Wanneer zij even lachte werd zij bepaald bekoorlijk. Een schoonheid op zichzelf vormde het dichte, donkere haar.
De prinses had haar stoel op het podium, aan de linkerhand van de in het midden gezeten aartsdruïde. De stoel rechts bleef nog onbezet. Daar zou die middag de ‘gekroonde bard’ zijn plaats krijgen, de jonge man, aanstaand predikant, wiens inzending op het gebied der poëzie, uiteraard in het Welsh, was onderscheiden.
Nu heb ik tegen de organisatie van dit feest bij alle voortreffelijkheid toch één bedenking, gegrond op de indeling van het terrein rond het paviljoen. Over dit terrein stroomde voortdurend een aanzienlijke menigte, gaande naar en komende van wat er te zien was aan industriële wedstrijden, samenhangende hoofdzakelijk met de mijnbouw, of wat er bonvrij te eten en te drinken viel in de tenten. De toegang tot dit terrein werd evenwel op een uiterst ingewikkelde manier door een stelsel van onwrikbare palen en stangen dermate begrensd dat toen in het paviljoen te twee ure de kroning van de bard geschieden zou de massa in de nauwe ruimte zichzelf volkomen blokkeerde. Daar ik in argeloosheid mij iets had verlaat zag ik mij plotseling ingemetseld in dit levende vlees dat overigens door het zachtzinnigst humeur werd beheerst. De geringe bewegingsvrijheid van mijn longen tot de grens benuttend kon ik de aandacht trekken van een agent van politie die hoog boven de menigte uitstak (waarschijnlijk was hij geen product van Welshe bodem), en voor mij een kleine doorgang wist vrij te maken. Het aldus van post tot post geroepen woord ‘delegate’ had magische uitwerking, zonder dat naar mijn papieren was gevraagd, en ten slotte belandde ik nog juist op tijd op de voor mij bestemde stoel in een van de voorste rijen van
| |
| |
het halparterre. Wij zaten daar in alfabetische volgorde van de landen die wij vertegenwoordigden.
Na de kroning van de bard die in een rood gewaad de zaal doorschreed en ter rechter van de aartsdruïde kwam te zitten, had de voorstelling plaats van de gedelegeerden aan de prinses. Zij werden daartoe in dezelfde volgorde afgeroepen door een witte bard met stentorstem, gingen tussen een paar zwaarden door (alles tot in finesses uitgestippeld), reikten de voorzitter de hand, bogen voor de prinses, zagen een donker oog, rijk aan luister, op zich gevestigd, schudden vervolgens de hand van de gekroonde, en stelden zich op ter zijde van het podium. Onder het zingen, (herstel gezongen worden) van een Welshe hymne keerden zij naar hun plaatsen terug.
Die avond was er groot vocaal en instrumentaal concert in het paviljoen. Te half elf waren wij in Cardiff terug, waar nog wat werd nagepraat in het huis van The British Council. En daarmee was een dag ten einde, vol afwisseling, maar ook het uiterste vergend van een stoffelijk hulsel dat na een hongerwinter nog niet kon bogen op volkomen ‘herwonnen levenskracht.’ Dat wij de volgende ochtend vrij waren gesteld van dienst was mij dan ook welkom.
Over de gebeurtenissen van de verdere dagen wil ik kort zijn. De gedelegeerden werden nog op de lunch ontvangen door het gemeentebestuur van Cardiff, en bekeken het pompeuze stadhuis dat zeker even groot is als het Rotterdamse, maar van buiten minder droog van stijl. Wij hebben ook nog een mooie autotocht gemaakt naar het hart van Wales, de lieflijke Brecan Beacons, een heuvelland dat in elke gids staat vermeld. Deze tocht duurde een hele dag en werd door waarlijk uitzonderlijk gunstig weer begeleid. Ik had gaarne de weg genomen over Merthyr Tydfil, waarvan naar ik meen de naam wordt herleid tot martelaar en duivel; want ik herinnerde mij uit mijn prille jeugd een plaat van die stad met een woud van rook brakende, vierkante schoorsteenpijpen, een plaat die een onuitwisbare indruk op mijn kindergemoed had gemaakt. En waarschijnlijk zou men om mijnentwil die afwijking van het protocol wel hebben willen vergunnen, - maar toen ik vernam dat deze industriële Tartarus allang was verdwenen en vervangen door een voor de bezoeker onbelangrijke ‘commercial town’, gaf ik mij zonder moeite aan het programma gewonnen.
Van een andere dag besteedden wij het grootste deel aan de afdaling in een Welshe kolenmijn. Daarvan wil ik alleen vermelden dat, hoewel met de feestweek overal de arbeid stillag,
| |
| |
ook in de mijnen met uitzondering van de pomparbeid, een ploeg mijnwerkers zich vrijwillig beschikbaar had gesteld om ons het bedrijf, zo onder- als bovengronds, te tonen, zelfs in werking. Eerst wie inziet wat de Eisteddfod voor de bevolking, ook voor de mijnwerker individueel, zeggen wil, kan dit belangeloos afstand doen naar waarde schatten.
Overal, bij alle bezoeken, op alle tochten vergezelden ons voorts leden van The British Council uit Cardiff, en men had niets onbeproefd gelaten om ons, vreemdelingen, vooral afwisseling te bieden. Ook vond ik het een bizonder aardig gebaar dat wij in de gelegenheid werden gesteld een voor een tot de wereld à l'improviste enkele minuten over onze ondervindingen te spreken in onze eigen taal, voor de microfoon van de studio te Cardiff.
En dan zijn wij natuurlijk op het feestterrein zelf herhaaldelijk teruggeweest. Wij hebben er koorwedstrijden bijgewoond, gymnastiekuitvoeringen, symphonieconcerten, een tentoonstelling bezichtigd van kunst en huisvlijt. Het applaus uit de zaal was bij elke uitvoering gul, maar de critiek in de plaatselijke pers was streng. De prettige stemming trok het oordeel niet scheef tot opgeschroefde lof.
Op den duur valt de verbroedering nog het meest in het oog. De aanzienlijke zit er te midden van de mijnwerker en zijn gezin; men kent hier geen standen. Ieder staat er klaar voor ieder. Hoog en laag confereert er met elkaar gezellig onder uitgespannen paraplu's op de paden van aangestampte kolenslakken rondom de hal. Ik heb kennis gemaakt met sommiteiten die ik even hard vergeten ben als zij mij. Eén uitzondering maak ik: voor iemand, groot door zijn familienaam. Hij was een advocaat, en tevens de oudste broer van Lloyd George. Men herkende in dit tachtigjarig meneertje onmiddellijk de nog niet uit de herinnering gewiste trekken van de staatsman als familietrekken. Het feit dat ik een confrère was van het vasteland vormde de enige brug. Maar een brug was eigenlijk onnodig, omdat er hier nergens scheidingen waren.
Uit enkele gesprekken had ik begrepen dat er in Wales een stroming bestaat die als ideaal de opneming ziet van dit land als zelfstandige eenheid in het Gemenebest. Of deze stroming enige betekenis heeft kon ik niet nagaan. Echter staat het wèl voor mij vast dat The National Eisteddfod of Wales geen demonstratie, ondanks het woord nationaal, beduidt van de begeerte naar een losser staatkundig verband, maar dat deze festiviteit slechts datgene wat de Welshe cultuur aan eigens bezit levend wil houden.
F. Bordewijk
|
|