| |
Zwerftocht door het groene eiland
Men moet er bijna twee etmalen reizen voor over hebben om de, diep door de zee ingesneden, bergachtige Zuid Westhoek van Ierland te bereiken: eerst Hoek van Holland-Harwich, dan vele uren per trein door Engeland en Wales, vervolgens het oversteken van de Ierse zee, (die ongemakkelijk ruw kan zijn) en tenslotte een paar uur in de bus. Maar dàn is ook het hart van Kerry bereikt en men komt direct onder de bekoring van de melancholieke sfeer van het oude Erin, dat oorlogen, hongersnood, onderdrukking en guerillastrijd heeft gekend.
Een met manden turf beladen ezeltje op een bergpad; een haveloos gekleed jongetje er naast, blootsvoets. ‘Nice day’ zegt hij, met een merkwaardig, moeilijk te imiteren, horizontaal schokje van het hoofd, hoewel de rafelige wolken, die de bergtoppen bedekken, op regen duiden. Zijn grijsblauwe, Keltische ogen lachen vriendelijk.
In de purperen verte begint een ezel vervaarlijk te balken, weemoedig en eenzaam. Overal het geluid van stromend water, dat zijn weg zoekt tussen veelkleurig mos en gras, langs turfhellingen en stenen, Het land ligt open, een land waarvan men gaat houden als geen ander, niet alleen om het wonderlijke licht, ge- | |
| |
filterd door zeedampen en nevels, en de harmonie die hier nog bestaat tussen bewoners en natuur, maar ook omdat de bevolking zo fascinerend is. Zelfs de armste schapenboer in zijn simpel, van opgestapelde stenen vervaardigd huisje, schilderachtig slordig temidden van mesthopen en rommel, heeft iets intens beschaafds.
Zij zijn zeker niet zakelijk, deze Kelten en de materiële dingen der wereld betekenen heel wat minder voor hen dan voor ons, maar zij zijn rijk aan fantasie en velen zien nauwelijks verschil tusschen schijn en wezen. Toch hebben deze zelfde Ieren verbitterd gevochten voor hun vrijheid; ook in Kerry (waar wij tien dagen met tent, slaapzakken en ander kampeermateriaal op de rug, doortrokken) hebben in de twintiger jaren de beruchte ‘Black and Tans’ onbarmhartig huisgehouden tijdens hun pogingen de guerillastrijders van de Sinn Fein de baas te worden. Boerderijen werden in brand gestoken en de bevolking geterroriseerd, maar Engeland heeft tenslotte Ierland moeten loslaten. Alleen het overwegend protestante Ulster bleef met het Britse gemeenebest verbonden. Eire zal echter niet tevreden zijn voordat ook deze laatste ‘Six Counties’ tot de republiek behoren.
| |
| |
De nachtelijke bootreis van Fishguard naar Cork op de oude 1200 ton grote ‘Kenmare’ was zeer onstuimig. We reisden derde klasse en de toestand in de bedompte ruimte in het achterschip, waar ongeveer honderd passagiers in alle stadia van zeeziekte op de enkele banken zaten of tegen elkaar aan hingen, was dermate ontzettend, dat we een beschut plekje op dek opzochten en in de slaapzakken kropen.
De ‘Kenmare’ stampte en slingerde, de regen kletterde op het glimmend zwarte dek en het uit patrijspoorten stralende licht bescheen witte stormkoppen. In het ruim jankten enkele nerveuze windhonden. Het werd een lange nacht.
Met drie uur vertraging stoomde de ‘Kenmare’ in stromende regen tussen grijze bergen de rivier Lee op totdat het schip in het hart van Cork meerde en de bleekgroene passagiers konden debarkeren. Het was Zondag en er gingen geen treinen of bussen naar Bantry waar de voettocht zou aanvangen. In een eenvoudig hotelletje vonden wij een kamer. Na de weldadige middagrust scheen de zon op glinsterende grijze daken en wij passagierden door de tegen een heuvel gebouwde stad, waar honderden supporters van de grote ‘hurling’ wedstrijd (een Iers spel, het meest gelijkend op hockey) tussen Limerick en Tipperary, hun teleurstelling over het niet doorgaan van de ‘match of the season’ vergaten door elkaar op straat te bevechten. Het leek wel een soort revolutie, een ‘free fight for all’, maar de politie bekommerde zich er in het minst niet om al werden er zeer harde klappen uitgedeeld.
Zo werd het dus Maandag 7 Juni voor wij in de bus stapten, die ons naar Bantry zou brengen, geheel onbewust van de emotie waarmede onze komst in dit kleine plaatsje aan de 20 km diepe baai werd afgewacht.
‘Van je familie moet je 't hebben’ zegt men wel eens. Welnu, een viertal familieleden waren een week vóór ons naar Ierland vertrokken om dit land per auto door te reizen van A-Hotel naar A-Hotel. De kans om hen te ontmoeten leek uitermate klein omdat wij immers direct het onbegaanbare bergland zouden opzoeken.
Zij wisten echter, dat wij van Bantry uit dwars door de bergen wilden trekken en regelden hun reisplan zo, dat zij hier 5 Juni arriveerden. Het Ierse bloed van twee der familieleden is er wellicht debet aan, dat zij zich tot de plaatselijke politie-autoriteiten wendden met het voorstel ons bij aankomst te doen arresteren.
Men moet Ierland kennen om er zich niet over te verbazen, dat de politie te Bantry onmiddellijk bereid was om haar mede- | |
| |
werking te geven aan deze ‘joke’. Ons signalement werd doorgegeven aan alle hotels en kroegen in Bantry, iedere bus uit Cork zou nauwlettend worden bewaakt, een speciale cel werd in gereedheid gebracht en zelfs handboeien klaar gelegd. Lang zou de politie ons natuurlijk niet vasthouden: spoedig zou de bevrijding volgen met als apothese een grandioos maal, rijkelijk besproeid met whisky. De opzet was goed. Intussen gingen twee dagen voorbij zonder dat wij op kwamen dagen zodat de arrestatiegrap in het water dreigde te vallen, want Maandagmiddag 7 Juni moesten zij vertrekken.
Maandagochtend, toen mijn zuster en de neef, die de ‘auctor intellectualis’ van het snode plan was. op het marktplein inkopen deden, zagen zij ons uit de bus stappen, die van Cork was gekomen. Direct verstopten zij zich in een kruidenierswinkel en stuurden de dochter van de eigenares op ons af, die genoeg gevoel voor humor had om mee te spelen.
Ik moet wel zeer verbaasd hebben gekeken toen een twintigjarig meisje op mij afstapte en vroeg of ik Mr. de B. was. ‘Ja, dat is zo, maar hoe is het mogelijk dat je dat weet. ‘News travels very quickly in Ireland’ zei ze op die eigenaardige zangerige wijze waarop de Ieren het Engels spreken. ‘De politie wenst u te spreken: ‘Serious matters!’, maar ze glimlachte vriendelijk. Begrijpen deed ik er natuurlijk niets van. ‘En is uw zoon hier ook, die moet ook meekomen. Mijn moeder weet er meer van’. En zo stond ik dan even later in de ruime grocery shop te praten met een donkere Ierse, die mij aan het verstand trachtte te brengen, dat de politie ons zocht. Lang duurde de onzekerheid niet. Een onbedaarlijk gelach klonk in de achterkamer en nog half bedekt met manden en zakken, kwamen mijn zuster en neef voor de dag. ‘Joyeuse rencontre’ in Bantry.
Hoewel de arrestatie tenslotte niet was geslaagd, kregen we toch de ons toebedachte whisky en een rijkelijk maal in het charmant gelegen Ballylicky hotel.
's Middags gingen de ongeveer 20 kg zware rugzakken over de schouders en we trokken het bergland in, terwijl de Ford met onze familieleden de grote weg langs de baai volgde. Vijf dagen later kwamen zij te Ennis en hier bleek, dat nieuws inderdaad snel reist in Ierland. De vorige dag had men daar gehoord dat ‘the Dutch' had been arrested in Bantry!’
Het is een heerlijk iets om geheel onafhankelijk van hotels of vervoermiddelen door een land te zwerven. Vooral in een land als Ierland waar vrijwel geen prikkeldraad of bordjes met verboden toegang zijn te vinden, de bevolking gastvrij en hartelijk is
| |
| |
en de natuur boeiend. Wonderlijk is het, direct na de subtropische flora van Bantry, waar palmen en weelderige fuchsiahagen staan en de rhododendrons rijkelijk bloeien, in het naakte, stenige bergland omhoog te klimmen. Hier en daar nog een enkel boerderijtje, maar al spoedig is men alleen en zijn enkele schuwe bergschapen de enige bewoners van deze verlaten wereld. Op bijna 600 m hoogte vonden wij na lang zoeken een niet drassig plekje aan een eenzaam bergmeertje en zagen de wolken optrekken uit de dalen. Een nieuwe depressie op komst. Ierland krijgt deze uit de eerste hand: Zuid West en Zuid Oost zijn de regenwinden. Spoedig kletterde regen op het tentdak, maar we lagen beschut achter een rots, even boven de bergpas, die de eigenaardige naam ‘Priests leap’ draagt. Hier moet, heel vroeger, ‘in the time of the troubles’ (en dergelijke tijden zijn er veel geweest in Ierland) een priester op zijn vlucht te paard er in zijn geslaagd, aan zijn achtervolgers te ontkomen, door van de 600 m hoge Knockboy over de bergpas te springen. De indruk van de hoeven op een rotsblok, waar hij terecht kwam, zijn nog te zien...
Men voelt zich bij slecht weer wel van alles en iedereen verlaten in dit bergland, maar het kan geen kwaad voor de twintigste eeuwse stedeling om zich een beetje ontbering te getroosten. 's Nachts ruimde de wind naar het Noordwesten; de regen hield op en tegen zes uur filterde het zonlicht door de nevels. Door een woest dal (‘typisch glaciaal’, zei m'n zoon, die geologie studeert en telkens steenbrokken onderzocht, die hij met een hamer los sloeg) daalden wij naar het betoverend schone Glengariff, waar wij aan zee tussen varens en onder dennen een ideaal kampeerplaats vonden met uitzicht op de talrijke eilandjes in deze weelderige baai. Glengariff ligt als een oase aan de voet van de woeste Caha mountains, die wij de volgende dag overtrokken. Bij helder weer zal men van deze ruim 600 m hoge bergrug zowel Bantrybaai als de Kenmare rivier (de benoorden de Caha's gelegen, diepe baai) kunnen zien, maar reeds na een paar honderd meter te hebben geklommen waren wij in de wolken. Op kompas zwierven wij in grijze mist over de onherbergzame hoogvlakte, niet ten onrechte ‘Eagle's nest’ genaamd, die bedekt was met dikke lagen turf.
Als door een rivierbedding liep men af en toe tussen turfwanden; het zeer slechte zicht dwong tot grote voorzichtigheid omdat de steile Noordhelling afdalen onmogelijk maakte. Het werd een avontuurlijke tocht, vol verrassingen. Wij vonden tenslotte een uitweg en langs een stortbeek, telkens wegzakkend in de moerasachtige bodem, bereikten wij na vele uren de eerste hooggelegen
| |
| |
boerderijtjes. Ons bestek had toch gefaald; wij waren in een dal Westelijker terecht gekomen dan wij dachten en uit de verbazing van enkele Ieren, toen zij hoorden, dat wij van Glengariff kwamen bleek wel, dat traversing van de Caha's, wanneer deze in nevelen zijn gehuld, gevaarlijk werd geacht.
Aan de voet van de Knockanouganish sloegen wij het tentje op bij het boerderijtje van John Shea, een stoere Ier, wiens gerimpelde moeder ons direct volle kroezen verse melk aanbood. De raampjes zijn klein in deze Ierse huizen en soberder interieur is niet denkbaar. In de grote schouw brandt steeds een zacht smeulend turfvuur en de meubilering is beperkt tot een tafel, een bank en enkele stoelen. Aan de gekalkte muren van het halfdonkere woonvertrek hangen enige kinderlijke bidprenten. Maar overal kan de vermoeide reiziger rekenen op een gastvrije ontvangst en warme belangstelling.
Ook Shea informeerde naar de oorlogsjaren in Europa; afschuw voor de verschrikkingen der Duitse terreur hoeft men echter bij Ieren, die de ‘troubles’ hebben meegemaakt, niet te verwachten. De tijd heeft de meeste wonden geheeld; Engelse toeristen, die thans naar Ierland komen om er eindelijk weer eens goed te eten (het is er inderdaad een luilekkerland zonder merkbare rantsoenering) komt men allervriendelijkst tegemoet, maar men moet de Ieren hun vrijheid laten.
Voelen zij dit kostbare, duur verworven, privilege aangetast, dan vliegen zij op. De herinneringen aan de guerillastrijd worden nog steeds levendig gehouden; telkens staan er verhalen over in kranten en zoals ieder volk, dat zich jaren onderdrukt heeft gevoeld, zijn zij zich zeer bewust van hun eigen nationale karakter. Zo is ook de oeroude Keltische taal, het Gaelic, met zijn voor ons onbegrijpelijke lettertekens, naast het Engels tot officiële taal gepromoveerd. De kinderen leren het op alle scholen, hoewel het slechts door een handjevol Ieren wordt gesproken.
Van John Joe Shea's groene grasveldje naar Kenmare was een lange tippel, en het viel ons niet mee om langs een stoffige autoweg te lopen al genoten wij ook van verrassende uitzichten op de 3 km brede Kenmare rivier. Aan de overzijde lagen de blauwe bergen van de ‘Mac Gillycuddy reeks’ met Ierland's hoogste top, de Carrauntoohil, die wij op wilden. Er kwamen slechts enkele afgeladen auto's voorbij en Engelsen wuifden ons toe, toen zij het rood-wit-blauwe vlaggetje zagen, dat aan een tentstok uit een rugzak stak. Een onbeschrijflijk oud en rammelend Fordje stopte en de chauffeur bleek bereid ons een lift naar Kenmare te geven. Er moesten echter eerst vele touwtjes worden losgemaakt,
| |
| |
waarmee de portieren, die half uit de scharnieren hingen, waren vastgebonden. De voorruit was totaal gebarsten en leek meer op matglas met slechts een helder plekje van enkele vierkante centimeters. Het was een riskante geschiedenis om hier in te stappen met de zware rugzakken, vooral omdat er van de vloer slechts een restant was overgebleven, maar de Ier had vertrouwen genoeg in zijn voorwereldlijk vehikel, grinnikte vriendelijk en slaagde er in, dank zij wilde manoeuvres met het stuurrad, het karkas op de weg te houden. Tot onze niet geringe verbazing bleken wij in de officiële postauto van Kenmare te zijn terecht gekomen. Men moet zich in Ierland echter nergens over verbazen. In dit land is alles mogelijk.
Kenmare bleek een vrij grote plaats te zijn, eindpunt van de ‘Great Southern and Western Railway’ een enkelspoor treintje van zeer bescheiden allures en wij zagen kans levensmiddelen in te slaan voor de volgende cross-country. De slager Joe Murphy verkocht ons een groot stuk spek, maar we mochten er niet over spreken en toen wij hem vroegen of hij blij was, dat Ierland nu zelfstandig was, schoten zijn ogen vuur. De Valera was zijn held. Hij was het die Ierland uit de tweede wereldoorlog had gehouden, maar de ondankbare bevolking ‘chucked the man out who kept them out of war’. ‘Of hij ook had meegevochten tijdens de “troubles?”’ Joe Murphy smeet z'n jas uit, stroopte met theatraal gebaar de linker hemdsmouw omhoog en toonde ons vervaarlijke littekens op de bovenarm. Met een stevige handdruk en de belofte een briefkaart uit Nederland te sturen, verlieten wij hem.
Weer de bergen in. De voortekenen van een nieuwe depressie kondigden zich aan. Alle toppen in de wolken en er zat regen in de lucht. Over een desolate bergpas, de ‘Windy Gap’, bereikten we de dicht begroeide hellingen rond de wereldberoemde meren van Killarney. Maar dit toeristenoord, dit Ierse ‘Zermatt’, lieten wij in het Oosten liggen en aan het Upper lake gekomen liepen we in Westelijke richting door om aan een, in het meer stromend riviertje, onder zwaar geboomte de tent op te zetten. De vochtige en natte kleren stoomden droog boven een laaiend vuur; eerst laat in de nacht kropen wij in het tentje.
De volgende morgen hingen de wolken zwaar en laag. Geen top te zien en regen dreigde. Enkele karavanen toeristen op ponies passeerden ons, zij kwamen van de befaamde Gap of Dunloe en zouden straks per bootje naar Killarney worden teruggeroeid, de traditionele excursie, die al vele jaren tot het vaste programma behoort van bezoekers aan Killarney. Bij de Gap of Dunloe,
| |
| |
de inderdaad schilderachtige bergpas over de Mac Gillycuddy reeks, sloegen wij linksaf. Onverwachts stond een oude, gerimpelde, in lompen gehulde vrouw (met een gelaatskleur alsof zij zich haar leven lang met bruin turfwater had gewassen) voor ons; zij trachtte van gewillige toeristen enkele Ierse pennies (die in plaats van Brittania een kip met kuikens als beeldenaar hebben) los te krijgen voor een schamel bosje grassprietjes, die ze het etiket ‘real Irish shamrock’ gaf.
‘You have missed your way’ werd ons toegeroepen door een paar jongens toen we in Westelijke richting de Zuidhelling van de Brassel mountain volgden, zo vanzelfsprekend is het blijkbaar, dat toeristen de Gap of Dunloe overtrekken.
In de namiddag bereikten we een eenzame nederzetting van twee boerenhuizen, omgeven door een meter dikke, stenen muur, die het complex een twijfelachtige bescherming tegen steenlawines moest geven. Even hoger lag het bergmeertje, Curraghmore, waar we hoopten te kamperen, alvorens de bestijging van de Carrauntoohil te beginnen. Het was stevig gaan regenen en we schuilden in de woonkamer van de Doyle familie. De oude heer des huizes, John Doyle, zat stil voor het turfvuur, zijn veel jongere vrouw was bedrijvig in de weer, deed deeg in een grote, zwart gerookte pan en bedekte deze met een laag gloeiende turven. Zij gaf ons thee en brood. Buiten kletterde de regen op het stenige erf, de zeventien jarige zoon Paddy kwam doornat thuis met z'n trouwe Collie, een prachtige herdershond, onmisbaar in dit wilde bergland. Ook de doofstomme broer van John Doyle zocht toevlucht bij het turfvuur. Hij kon slechts enkele rauwe klanken uitstoten, maar hij had een goed gezicht en Mrs. John Doyle vertelde ons, dat hij een heel braaf mens was, die geregeld naar de kerk ging. De dichtstbijzijnde kerk lag drie uur lopen verwijderd. We voelden ons spoedig thuis bij deze Doyle's.
De regen bleef hardnekkig aanhouden en ook begon het krachtig te waaien; een nacht aan de rand van het eenzame bergmeer met kolkende bergwinden trok ons weinig aan. Onder een gegalvaniseerd ijzeren dak op vier palen lag een ziek schaap op een hoopje hooi, de Doyle's vonden het direct goed, dat wij hier gingen slapen; het schaap verhuisde naar een schuurtje.
De zware oceaan-depressie bracht stromen regen; eerst laat in de middag van de volgende dag begon de lucht te breken. Vele uren zaten wij bij het turfvuur van de Doyle's en de ‘woman of the house’ vertelde ons over haar gezin. Eén dochter in de Ver. Staten, één in Engeland, haar man al te oud om te werken. Gelukkig was Paddy een goede kracht, ondanks zijn jonge jaren.
| |
| |
Een hard, eenvoudig leven. Slechte grond, weinig verdienste. De brandstof moest van de bergen worden gehaald; in dit natte weer droogde de turf niet, maar gelukkig hadden zij geprofiteerd van het droge voorjaar. 's Winters kwamen de bewoners uit de omtrek zo nu en dan bij elkaar en dan werd er gezongen en gedanst op de gladde stenen vloer. Haar dochters waren ‘famous dancers, God bless them’.
Ik tekende het interieur en Mrs. Doyle zei goedkeurend: ‘That 's no joke, God bless you’.
De volgende ochtend stonden wij op toen de eerste haan begon te kraaien. In de verte beantwoordde een collega zijn morgengroet. De lucht was bijna schoongeveegd en de wolken kropen tegen de berghellingen naar boven. Een goed teken. Het was een genot om nu eens zonder rugzakken te klimmen. Spoedig lag het ronde staalblauwe bergmeer onder ons. Steil ging het omhoog; de top van de Carrauntoohil, die zich tot dusver nog steeds achter de wolken had verscholen, werd zichtbaar. Twaalf jaar geleden had ik ook getracht deze 1030 m hoge top te beklimmen, maar in dichte mist raakten wij de richting kwijt. Op het hoogste punt lichtte de sluier even op en wij bleken op de 30 m lagere Beenkeragh te staan!
Nu zou de Carrauntoohil ons niet ontgaan. Na drie uur stijgen stonden wij op Ierlands hoogste punt. Naar het Oosten een wijd uitzicht over een witte wolkenvacht waar hier en daar toppen uitstaken. In Noordwestelijke richting de Atlantische Oceaan en de wazige bergen van het Dingle schiereiland. Blauwe lucht en bladstil. Uren lang bleven we hier genieten. Als er fairies bestaan zullen zij die ochtend zeker op de Carrauntoohil hebben gedanst, maar we zagen ze niet. Wel een paar bergschapen, die de zon opzochten.
Toen de nevels langzamerhand optrokken uit de dalen en het panorama verloren ging, zijn we afgedaald. Zigzag naar beneden langs steile hellingen; vlak boven het spiegelende bergmeer, waar het volgens de Doyle's wemelde van forellen, werd halt gehouden en ik kwam tot de ontstellende ontdekking, dat de Leica camera, die ik met een touw op m'n rug had gebonden, was verdwenen. Niets van gemerkt tijdens de moeilijke afdaling.
Het vinden van een naald in een hooiberg moet makkelijker zijn, dan het opsporen van een in bruin leren foudraal gehuld fototoestel op een berghelling vol stenen, gras en mos, vooral omdat het vrijwel onmogelijk was om de gevolgde route te herkennen.
Ik dacht een bagage verzekering te hebben gesloten en de Leica was bovendien voor ‘All Risks’ gedekt, dus over de financiële
| |
| |
schade maakte ik mij geen zorgen. (Natuurlijk bleek later, dat de bagage niet verzekerd was, doch de polis alleen gold voor persoonlijke ongelukken tijdens treinreizen en wat de ‘all risks’ betreft, daar stonden de woordjes ‘alleen in Nederland’ bij!).
Alle op de tocht genomen foto's zouden nu echter gedoemd zijn onontwikkeld op Carrauntoohil te blijven liggen. Mijn zoon zwierf vele uren zoekend langs de moeilijk begaanbare Zuidhelling, maar tenslotte werden de pogingen, die vrijwel kansloos leken, opgegeven. De Doyle's waren zeer begaan met het teleurstellend verlies, doch Paddy, die geregeld op de Carrauntoohil kwam met zijn schapen, zou zijn uiterste best doen het toestel te vinden.
Er was dus nog één kans, zij het dan ook een uiterst kleine. We namen hartelijk afscheid van onze vrienden en de doofstomme bespeelde het gehele register van klanken waarover hij beschikte. Mrs. Doyle weigerde iedere vorm van betaling voor het brood, boter, eieren en thee, die zij ons overvloedig had toegestopt en met een warm gevoel van dankbaarheid voor deze Ierse familie trokken wij verder.
Eerst tegen acht uur 's avonds arriveerden we, inderdaad behoorlijk moe, in hotel Glencar, dicht bij het Caraghmeer gelegen. Een zeer in trek zijnd oord voor forellenvissers en Engelsen, voor wie goed voedsel het summum van vacantiegeneugten is. Sedert Kenmare hadden wij geen inkopen meer kunnen doen en winkeltjes bleken zeer zeldzaam in dit bergland; zelfs geen chocoladerepen (in Ierland niet op de bon!) hadden wij kunnen inslaan, zodat de luxe van een warm maal in hotel Glencar wel verantwoord was. Tegen donker worden zetten wij het tentje op, even boven een wilde bergstroom, die van de Carrauntoohil kwam. De Mac Gillycuddyketen stak somber en machtig tegen een loodgrijze lucht; een nieuwe depressie naderde. Nu restte ons nog een betrekkelijk makkelijke wandeling. We hoefden slechts 300 m te klimmen om de Noordkust van dit schiereiland te bereiken aan de Dingle baai.
Zo'n laatste dag tracht je alle indrukken extra goed vast te houden; de pathetische ezeltjes, de witte vlokkige bloemen, die overal groeien op verende moerasgrond, waar je elk ogenblik in dreigt weg te zakken, de stenen walletjes, witgekalkte boerderijtjes en de steeds wisselende kleuren van dit boeiende open land met zijn wijde vergezichten. Een aftakking van de ‘Great Southern and Western railway’ naar Valencia loopt dicht langs de Noordkust en we zochten op de kaart een plekje uit aan de kust om vlak bij een simpel stationnetje - Mountain Stage - te kamperen. Vroe- | |
| |
ger wisselde de postkoets van Dublin naar Valencia hier van paarden; nu stonden er slechts een paar huisjes en een stationsgebouwtje, dat tot onze verrassing niet het vervallen, verwaarloosde uiterlijk had van bijna alle Ierse stations, die wij tot nog toe zagen. Er bloeiden rozen, de zaak zat keurig in de verf en zelfs het perronnetje was zorgvuldig aangeharkt.
Het bleek dat de stationschef, die tevens rangeerder, kaartjesverkoper en lampenist was, over een on-Iers gevoel voor netheid en orde beschikte, gepaard aan een grote liefde voor bloemen. Wij informeerden hoe laat de trein naar Killarney vertrok en maakten hem een compliment over het uiterlijk van zijn emplacement. ‘'t Kost geen geld om het netjes te houden’, antwoordde de aardige, blauwogige chef, Mc Galvin, ‘en de trein naar Killarney vertrekt om kwart over negen maar je moet er voor zorgen uiterlijk te negen uur present te zijn’. Er zou net een trein arriveren uit de richting Valencia, één van de drie treinen per dag en voor McGalvin was dit een zeer belangrijke gebeurtenis. Het inloodsen van deze voorwereldlijke expres, die soms moet wachten totdat kudden schapen de rails hebben verlaten of met technische storingen te kampen heeft, werd een merkwaardige belevenis.
Vlak voor het stationnetje moest de trein een soort open tunnel passeren, die in een bocht lag. McGalvin ging midden op de rails staan met een groene vlag, nadat hij de wissel had omgezet, die de trein zou dwingen langs het perron aan de overkant te komen. ‘Als je de fluit hoort is de trein dichtbij’. Hij luisterde gespannen. ‘Tuuuuuuuut... ‘Ah there he is’, met een knipoog naar ons. Met een machtig vertoon van stoom rolde de trein binnen. McGalvin wees met z'n groene vlag naar de overkant, smeet de vlag toen weg en sprong op het perron waar hij een lange koperen maarschalksstaf greep, die hij triomfantelijk voor zich uit hield. De machinist nam, terwijl de trein nog reed, de staf over en overhandigde McGalvin een soortgelijk instrument. Wij vroegen onze vriend een verklaring voor deze zonderlinge estafette. ‘Straks als de trein weg is, zei hij glunder, ‘dan zal ik het je vertellen’.
Nu moest hij eerst kistjes met lege bierflesjes (Guiness is good for you) inladen en een late passagier gauw-gauw een kaartje verkopen.
Op z'n duim noteerde hij het nummer van de wagen waar de vracht van Mountain Stage in was gestuwd. Vervolgens rende hij met de zojuist ontvangen koperen staf naar zijn kantoortje en stopte deze in een gleuf waar nog meer van dergelijke staven la- | |
| |
gen. Nadat een handle was overgehaald ging er een belletje. Nu mocht de trein vertrekken. Alles veilig voor het volgende traject: 6 km naar Glenbeigh. ‘Zie je’ zei hij, ‘de staven zijn alle verschillend en alleen als je de staf, die van het vorige station komt, in de gleuf steekt, gaat de bel over, zodat het volgende station weet, dat de kust vrij is. 't Gaat alles electrisch’ zei hij, met enig ontzag in z'n stem.
Hij demonstreerde dit wonder der natuur door een andere staf in een gleuf te duwen. Direct rinkelde de telefoon en zijn collega te Glenbeigh vroeg hem wat er aan de hand was.
‘Oh I made a mistake’, met een knipoog naar ons.
McGalvin had reeds een tweede en derde prijs gewonnen van de ‘Cork station improvement scheme’. Kort geleden waren er weer enkele heren geweest om zijn station te beoordelen, hij hoopte nu op een eerste prijs. In z'n kantoortje had hij zelfs de kachelplaat versierd met mos en boven op het zwarte cylindertje stond een pot bloemen. Wij namen ons voor hem wat tulpenbollen te zenden, wie weet krijgt hij dan volgend jaar zeker de eerste prijs.
De wolken hingen zwaar en nat over de blauwgrijze bergen aan de overkant van de Dingle baai en er stonden kopjes op de golven, doch gelukkig vonden wij in een kloof vlak aan de kust naast een kronkelend stroompje een beschut plekje voor de tent. Enkele lichte, zwart geteerde kano's lagen met de bodem boven naast de betonnen glooiing naar het steenachtige strand, waar grote hopen roestbruin zeewier een penetrante lucht verspreidden. De machtige deining van de Atlantische Oceaan brak wit tegen de steile rotsen. Zo nu en dan kletterde de regen. De laatste blikjes bonen in tomatensaus werden opgemaakt en met grote voldoening denkend aan de onvergetelijke dagen, dat wij door Kerry zwierven, luisterden wij in het tentje naar de geluiden van wind, regen en branding.
Wij meldden ons de volgende morgen vroegtijdig bij MacGalvin en maakten opnieuw de sensatie mee van een binnenkomendetrein. Deze bracht ons krakend en steunend naar het toeristencentrum Killarney, waar we fietsen huurden om de beroemdste, veelvuldig bezongen plekjes op ons gemak te kunnen bewonderen. Te Cork lag de oude ‘Kenmare’ weer gereed voor vertrek; er was echter nog net even tijd voor een bezoek aan de ruïne van Blarney castle, dat twee en een halve eeuw geleden op last van Koning-stadhouder Willem III werd verwoest. We kusten, op de rug liggend, de beroemde Blarney stone aan de buitenkant van de bovenste omgang en volgens de overlevering zullen wij thans de
| |
| |
‘gift of the gab’ bezitten. ‘Blarney’ zegt een Engelsman als hij ‘kletskoek’ bedoelt.
De ‘Kenmare’ laadde een paar honderd stuks mager slachtvee en tegen half vier 's middags werden de trossen losgesmeten. Ierland verdween langzamerhand uit zicht. Het was wonderlijk te bemerken welk een gevoel van weemoed het gaf om van dit eiland afscheid te nemen, maar Ierland heeft dan ook iets zo aparts, zo ondefinieerbaar aantrekkelijks.
Niet dat men er schone architectuur zal vinden; de dorpen zijn lelijk, vies en verwaarloosd, het aantal ruïnes getuigend van oorlogen, burgertwisten en emigratie is talrijk, doch zij horen in dit merkwaardige land met zijn ongetemde, warme bevolking. Maar als men aan Ierland denkt, herinnert men zich toch allereerst de groene velden, de blauwe bergen, de stille bergmeertjes, de roestkleurige turfvelden en witte huisjes. Dan is het alsof men de pittige lucht van een turfvuur weer ruikt en de ezeltjes weemoedig hoort balken. En dan denkt men ook aan de gastvrije Ieren, die men ontmoette in het bergland en aan de onverwachte, dikwijls niet bedoelde humor der fantasierijke Kelten, die, zelfs al wonen zij jarenlang in het roezige Amerika, hun eigen karakter behouden.
Thuis komend, in ons wel héél dichtbevolkte en wel héél propere landje, vonden we een brief van Mrs. John Doyle, waarin zij tot haar grote vreugde mededeelde, dat Paddy na twee dagen zoeken de Leica camera had gevonden, dicht onder de top van de Carrauntoohil. ‘Ierland is een land waar het onvermijdelijke nooit geschiedt, doch het onmogelijke steeds gebeurt’ heeft iemand eens gezegd.
Inderdaad!
H. Th. de Booy
|
|