het welslagen van hun streven. Steun uit het Noorden was daartoe een tweede vereiste. Voor gezamenlijk werk op gebied van taalen letterkunde waren de Vlamingen bij voorbaat gewonnen, doch zij aanzagen zulks niet als doel, alleen maar als middel. Hoofdzaak voor hen was de politieke strijd, op welk gebied zij uit het Noorden begrip, aanmoediging, medewerking nodig hadden. Waar dit tot dusver natuurlijk uitgebleven was, bood het congres nu een uitstekende kans tot het voeren van propaganda. Het mag dan ook bevreemdend heten, dat onder de talrijke Vlaamse sprekers geen enkele om zulke steun verzocht heeft, dat niemand een bevattelijk overzicht heeft gegeven van datgene, waar het in Vlaanderen eigenlijk om ging, terwijl bovendien belangrijke kwesties, zoals onderwijs, toneel en methoden van politieke actie, op zulke manier behandeld werden, dat ze voor de Nederlanders niet duidelijk konden zijn.
Het verschil in opvatting nopens de taak van het congres is in de volgende jaren herhaaldelijk tot uiting gekomen. De Nederlanders hebben de bijeenkomsten, vooral in het Noorden, een uitsluitend taal- en letterkundig karakter zoeken te geven, terwijl de Vlamingen het bij Snellaerts opzet hebben gehouden. Op de eerste congressen is die tegenstelling nog latent gebleven, doch vrij spoedig is men zich er van bewust geworden, zodat in de jaren 60 een zeer lastig conflict is gerezen. Dat heeft er toebijgedragen om de onmiddellijke resultaten van de congressen doorgaans zo klein te maken. De uitslag van het eerste was ook niet zo bemoedigend. Het voornaamste scheen nog te zijn, dat de basis was gelegd voor de bouw van het Nederlands Woordenboek. Het debat over andere kwesties, zoals onderwijs, toneel, boekhandel, heeft niet geleid tot practische verwezenlijkingen. Op beperkt Vlaams gebied heeft het congres evenmin veel aarde aan de dijk gebracht; de eendracht is er niet door hersteld. Had men het bij die ene bijeenkomst gelaten, dan was Snellaerts doel nooit bereikt. Niets wijst er op dat bij de organisatie van het congres het plan heeft voorgelegen om nog andere bijeenkomsten te laten volgen. De wens daartoe blijkt echter nogal algemeen te zijn geweest. De omstandigheden hebben dan tot een min of meer geregelde voortzetting van de reeks geleid.
De grootste verdienste van het eerste congres was dan wel het omverhalen van de scheidsmuur, die 1830 tussen Noord en Zuid had opgericht. Door het bevorderen van het persoonlijke contact tussen ‘letteroefenaren’ van boven en beneden de Moerdijk hebben de congressen voor de groot-Nederlandse beweging grote betekenis gehad. Zulk contact was na de scheiding uiterst schaars