was onrijp jeugdwerk, maar het gaf als terloops een eigenaardige verklaring van de melancholie, waaruit hij zich zelden bevrijdde:
Wist ik dan niet: de wereld is te groot
dan dat een mens er kindervreugd genoot?’
Het gevoel van de onuitputbaarheid onzer levens-periferie is hier wel zo eenvoudig mogelijk onder woorden gebracht, bijna nog argeloos en zeker zonder vermoeden, dat de nabijheid der zichtbare dingen weigert, ons waarlijk van blijvend geluk te vervullen, omdat zij zich nooit zo vertrouwelijk aan ons voordoen, of zij openbaren zich gelijktijdig als teken der geheimzinnige aanwezigheid van het onbekende en ondoorgrondbare.
Voor Hessels als religieus dichter is dit het kernprobleem gebleven. Tussen vertrouwdheid met de natuur en schrik voor haar onpeilbaarheid aarzelt zijn stemming. Hij is een vertederd minnaar van het natuurbeeld, die altijd vreest wat hij bemint.
In de jaren, dat hij begon te dichten, bracht het Duitse expressionisme nieuwe ervaringsmogelijkheden naar hier en Hessels is daar niet ongevoelig voor gebleven. Diep onderging hij deze invloed niet. Zijn versvorm, die zich gemakkelijk voegde naar de bewogenheid van zijn gevoelens, kreeg er echter een schichtigheid door, die haar altijd zal blijven kenmerken. Geheel in de stijl van die dagen is het begin van een gedicht als ‘Meisje’. voor het eerst verschenen in 1930 in ‘Opwaartsche Wegen’;
Zij leefde lang in deze stad.
Zij kent de onmeedogendheid der straten.
Zij gaat naar haar kantoor.
Zij ziet de tederheid der lucht niet meer.
Tot recht begrip van zijn ontwikkeling is het nodig die snel opeenvolgende notities als elementen van een samenhangend en werkelijk onverbroken levensbeeld te kunnen ondergaan. Leest men ze als vier verscheiden, mededelende en nevengeschikte prozazinnen, gelijk ze zich voordoen, dan missen ze het effect, door de dichter bedoeld. De samenhang is tamelijk subtiel te verstaan gegeven, maar meteen bijna ontveinsd, in de keuze der werkwoorden: leven, kennen, gaan, zien, die weer twee paren vormen, eigenlijk een heel spel van ineenvloeien, zelfs der grammaticale tijden en wijzen.
Vloeien, vervloeien zijn woorden, die Hessels altijd graag zal gebruiken, of door gelijkwaardige vervangen. Zijn meest tekenende gedicht, een belijdenis van zijn opvatting over poëzie, verklaart die voorliefde voor het ‘weggaan’, geen zich verwijderen van de dingen, maar veeleer een doorbreken van hun vertrouwdheid om