blijven, de rooi-machines, de ploegen en de spaden, waarmee het veld ontgonnen kàn worden - maar nog niet is. Of zonder beeldspraak: voorwerk, voortreffelijk voorwerk, het voortreffelijkst denkbare voorwerk, maar voorwerk. Materiaal voor de beoefenaar der wetenschapsgeschiedenis, maar nog niet deze zelf. En wat zijn eerste voorbeeld betreft: inderdaad, er zijn een aantal medici geweest, die zich de geschiedenis van hun vak hebben aangetrokken, maar, de uitzonderingen dan daargelaten, kan de historicus daarover niet roemen.
Is er dus toch ‘niets’? Neen, toen ik het gewraakte zinnetje schreef, dacht ik aan twee mensen, aan Dr Schierbeek en aan - mijn aanvaller. En het was juist om hen beiden in hun boven mijn lof verheven pioniersarbeid te steunen, dat ik het zinnetje schreef. Dat zij in mijn overzicht zelfs niet genoemd zijn, vindt zijn oorzaak in het feit, dat ik mij tot de ‘gewone’ en economische geschiedenis moest beperken, omdat ik reeds daarvoor de dubbele ruimte gebruikt heb, die wij als regel aan de medewerkers konden toestaan. Dr Dijksterhuis, die zo bescheiden is, dat hij zijn eigen werk in zijn opsomming overslaat, zal deze overweging begrijpen en billijken.
Braakliggend arbeidsveld: ik zou er toch bij willen blijven. Want waar is de biografie - ik noem, willekeurig, een dozijn namen met één voor 't verlies - van Snellius, Vossius, Regius? Van Hugo de Groot, Huygens, Boerhaave? Van Van 't Hoff, Van der Waals, Lorentz, Kapteyn? Van Hooft, Bakhuizen en Fruin? Zij zijn er niet, laat staan dat zij zouden voldoen aan de eisen der moderne wetenschapsgeschiedenis.
J. Romein