| |
| |
| |
De ‘Europese Beweging’
Een overzicht
I
In 1923 stichtte graaf Richard Coudenhove-Kalergi de Bond-‘Paneuropa’ en daarmee werd een beweging ingezet, die thans eindelijk - hopelijk nog niet te laat - in het stadium der verwezenlijking komt.
Stellig, deze voor-oorlogse vereniging had haar zwakheden. Ze zocht haar leden uitsluitend in de kring van staatslieden en diplomaten, financiers en industriëlen, beroemdheden van allerlei soort. Ze was ook politiek in velerlei opzicht nog onrijp. Maar met dat al heeft ze een gedachte geformuleerd, die juist was: namelijk, dat het verscheurde Europa in een wereld van continentaal georganiseerde staten en economieën niet slechts zijn overwicht zou verliezen, maar zelfs zijn levenskansen.
Eén ogenblik leek het, dat het uur der politieke vormgeving reeds geslagen had: toen Aristide Briand een idee de wereld in slingerde, welke hij omschreef met de term: ‘de Verenigde Staten van Europa.’ Zeker, ook hierbij was nog veel ondoordachts, en toen de Franse minister kort daarna in een rede voor het Parlement plechtig verzekerde, dat aan de soevereiniteit van Frankrijk niet zou worden geraakt, ook al wenste men dan een Europese Federatie, toen vermoordde hij daarmee terstond zijn eigen geesteskind. Want... is het soms mogelijk, staten te ‘verenigen’, wanneer elk soeverein zijn eigen leger houdt, zijn eigen munt blijft slaan, zijn eigen buitenlandse politiek blijft voeren?... Inderdaad, hiermee was het voorstel tot een ledige frase geworden. Maar toch - het wàs gedaan, en ièts bleef spoken in het hoofd van velen.
Toen kwam de tweede wereldoorlog en Hitler's poging om Europa te verenigen tot één vesting, één kazerne, één gevangenis. Maar tevens: het ontkiemende besef, dat de strijd tegen de onderdrukker geen nationale worsteling meer is, maar een gemeenschappelijk verzet van alle Europese volken tegen een regime, dat hen treft in hun gemeenschappelijk vrijheidsbesef. En dan verschijnt in Juli '44 het manifest van Franse, Nederlandse, Italiaanse, Noorse, Poolse, Tsjechoslowaakse en Yoegoslavische illegalen, die tezamen de Europese Federatie stellen als het enigdenkbare positieve doel van na de Bevrijding. ‘Zij verbinden zich,’ zo luidt de laatste zin van het document, ‘om hun respectievelijke nationale problemen te beschouwen als verschijnings- | |
| |
vormen van het Europese probleem als geheel, en zij besluiten, onmiddellijk een permanent bureau te stichten om hun streven te coördineren, voor de bevrijding van hun land, de federale unie van de Europese volken en de vestiging van vrede en recht in de wereld.’
Helaas, van zulk een actie kwam voorlopig niets. In de eerste tijd nam het ‘puinruimen’ in ieder land alle krachten in beslag, en eerst in '46 zien wij de eerste pogingen tot hergroepering. Dan is het duidelijk, dat de grote verwachtingen volledig onvervuld blijven, en de teleurgestelde jongeren, oud-illegalen, ‘vernieuwers’, gaan zich afvragen, of het kader van de nationale staat niet, door zijn structuur, door zijn verouderde wezen zelf, elke vernieuwing onmogelijk moet maken. Is het niet zó, dat de doorbraak naar iets beters slechts mogelijk is, wanneer men antwoord weet te geven op de vragen van de dag, en kàn zulk een antwoord gegeven worden, als de problemen internationaal geworden zijn, terwijl onze politieke apparaten nationaal-beperkt blijven? Is de schepping van nieuwe, bovennationale, federale organen (politiek en economisch) niet de voorwaarde tot ‘de vestiging van vrede en recht in de wereld?’ De zinsnede uit het manifest der Europese illegalen krijgt nieuwe kracht nu overal de teleurstelling groeit.
Uit deze gedachtengang komt het Europese Federalisme voort. Het ziet de stijgende spanning tussen de beide continentale machten van Oost en West. Het ziet de hopeloze pogingen van linkse of rechtse regeringen, om welvaartsplannen uit te voeren, die toch eigelijk plannen dreigen te worden van nationalistische economie. Het ziet de gerechtvaardigde twijfel van millioenen Europese jongeren aan de toekomst van hun land. Het ziet misschien vooràl de Duitse woestenij in het hart van ons werelddeel liggen, even onheilspellend door wanhopige ellende als door potentiële kracht. En telkens geeft het als antwoord op al die vragen: ‘Verenigt eerst Europa, opdat er althans een grondslag bestaat, waarop gebouwd kan worden.’ Na een reeks congressen - Hertenstein, Luxemburg, Bazel, Parijs, Amsterdam, Montreux - komt de federatie der federalisten tot stand, de ‘Union Européenne des Fédéralistes,’ met zetel in het ‘Palais Wilson’ te Genève.
Anders geaard is de verontrusting, die de mensen uit het bedrijfsleven tezamen brengt voor de Europese zaak, de industriëlen, de bankiers, de economen, de agrariërs, de vakverenigingsbestuurders. Ze hebben spoedig gezien, dat de schijnbare welvaart, die op elke oorlog volgt, weldra plaats zal maken voor
| |
| |
werkloosheid. En tevens beseffen ze, dat er een structuurcrisis in Europa heerst, omdat de nationale gemeenschappen te klein worden om de basis te zijn voor een constructieve economische politiek. Sommigen denken aan herstel van de oude internationale handelsvrijheid, anderen aan een groot internationaal plan, maar de meesten trachten een politiek te vinden van evenwicht tussen die beide krachten van vrijheid en ordening. In een nieuwe organisatie, de Europese Liga voor Economische Samenwerking, wordt het kader geschapen voor technische gedachtenwisseling op dit gebied. Deskundigen en belanghebbenden ontmoeten elkaar hier.
Toch zou deze zaak der Europese eenwording pas actueel worden, toen ze het terrein der politiek werd binnengebracht. De eerste klaroenstoot werd gegeven door Churchill, in zijn redevoeringen te Fulton en Zürich, terwijl in begin 1947 de stichting van het Britse ‘United Europe Movement’ plaats vond, enkele maanden later gevolgd door de oprichting van een soortgelijk comité in Frankrijk, voornamelijk gedragen door de middenpartijen, door de zogenaamde ‘Derde Kracht’.
In zeker opzicht was Churchill's optreden beslissend. Wat utopie leek, werd werkelijkheid..., zelfs in veler oog barre werkelijkheid. Want natuurlijk bracht de oude, vinnige conservatieve partijleider de volledige bagage mee van zijn politieke inzichten. Stellig, hij heeft oprecht en hardnekkig gepoogd, zijn socialistische landgenoten voor zijn beweging te winnen, maar deze stonden, niet onbegrijpelijk, ietwat afwerend tegenover een staatsman van zó groot formaat, die hen zó scherp placht te bestoken. Bovendien was de wijze, waarop Churchill zijn pleidooi voor Europa's eenheid voerde, - zacht gezegd - niet altijd geschikt om deze weerstanden te breken.
Intussen, nieuwe beslissende gebeurtenissen kwamen snel. Vooral twee moeten genoemd worden: het Marshall-plan en het verdrag van Duinkerken, later uitgebreid tot dat van Brussel.
Wat waren hiervan de gevolgen?
Allereerst: dat de zaak thans volkomen reëel werd. Terwijl men de verwezenlijking van de Europese eenheid in den beginne naar latere tijden verwees, kwam nu terstond het ogenblik om er zich direct mee bezig te houden. Moest men tevoren nog theoretisch debatteren over de nationale soevereiniteit - thans werd deze brutaalweg uitgehold door de noodzaak der Europese integratie. Gelijk men gesproken heeft van ‘koude socialisering’ wanneer bedrijven door de staat van bankroet worden gered en dan onder overheidscontrole gesteld - zo kan men nu ook spre- | |
| |
ken over ‘koude federalisatie,’ wanneer de militaire politiek der ‘Western Union’ in volle vredestijd onder internationaal beheer en onder leiding van Montgomery wordt genomen. En hetzelfde geldt, wanneer aan de Amerikaanse hulp - volkomen terecht - de voorwaarde wordt verbonden, dat de Europese landen enige meerdere orde brengen in hun onmogelijk-verouderde nationalistische economieën.
Zo dringen de feiten zelf naar federalisatie. Geen volk van Westeuropa mag meer één ogenblik de illusie hebben, dat het begrip ‘landsverdediging’ nog enige inhoud heeft. Het parool kan slechts luiden: òf wel ontwapening en openstelling van ons werelddeel voor elke vreemde invasie - òf, gezamenlijke, federale defensie. En evenzo is er voor ons geen enkele kans op economische onafhankelijkheid, op herstel van welvaart, op nuttige besteding van het vier-jaren respijt dat Amerika ons geeft, anders dan door radicale Europese eenwording.
Evenwel - en dat is de tweede fundamentele conclusie, waartoe Marshall-plan en Vijfmogendheden-pact ons brachten - een functionele, technische, economische en militaire integratie van Europa zonder politieke consequenties, d.w.z. met instandhouding van onze nationale staatkundige structuren, is ondenkbaar. Te zeer zijn thans economie en politiek verbonden. Te zeer ook dringt hier de eis van democratische controle op het te voeren internationale beleid. Te zeer tenslotte is het nodig, aan de Europese volken het besef te geven, dat een nieuwe supranationale gemeenschap in wording en daarmee een nieuw perspectief geopend is.
Over dat alles werden de zoëven genoemde groepen en organisaties het eens. Ze stichtten tezamen een coordinatie-comité en riepen een groot aantal verantwoordelijke Europeanen bijeen: in Mei 1948 vergaderde in de Haagse Ridderzaal het ‘Eerste Congres van Europa.’
Het gevolg van deze grote manifestatie was van tweeërlei aard.
Ten eerste werd de grondslag gelegd voor een sterkere eenheid van actie. De samenwerkende bewegingen - inmiddels aangevuld door de christendemocratische Internationale, de ‘Nouvelles Equipes’, en veel later ook de ‘Socialistische Beweging voor de Verenigde Staten van Europa’ - stichtten tezamen een hechte federatieve concentratie, die terecht ‘de’ Europese Beweging heet. Hierbinnen behoudt elke groep dus haar eigen functie, haar eigen denkrichting, maar naar buiten wordt gewerkt voor èèn enkel, zeer concreet, welomschreven doel.
Ook wat betreft dit doel had het Haagse congres duidelijke
| |
| |
voorstellen gedaan. Het stelde namelijk voor, dat de vrije Europese regeringen zouden overgaan tot de bijeenroeping van een vertegenwoordigende vergadering voor ons werelddeel, gekozen door de nationale Parlementen, maar niet uitsluitend uit hun midden. Aldus zou de kiem worden gelegd voor wat men noemen kan een Europese federale democratie.
Met grote vasthoudendheid is door de Europese Beweging op dit aanbeeld gehamerd, zowel in grotere en kleinere bijeenkomsten waar een beroep gedaan werd op de openbare mening, als ook in de kring der regeringen en regerings-commissies. En dit streven had succes. Na enkele maanden verklaarde de Franse minister van buitenlandse zaken, op dat ogenblik Georges Bidault, zich voor dit denkbeeld gewonnen, en sindsdien hebben de opeenvolgende regeringen van Frankrijk trouw ons voorstel ondersteund. Kort daarna kwam ook de steun van België, onder leiding van Spaak, die trouwens, tezamen met Churchill, Léon Blum en Alcide de Gasperi, erevoorzitter der Europese Beweging geworden is. Het moeilijkst lag de verhouding in Engeland, waar het Europese solidariteitsgevoel stellig het zwakste is, waar de verhouding met het Britse Gemenebest van Naties specifieke en zeer grote problemen stelt, en waar de tegenwoordige regering zich ook scherp realiseert, dat ze haar soliede meerderheid wel in het eigen land heeft, maar in een Verenigd Europa niet zou behouden.
Intussen is deze slag in beginsel gewonnen. De eerste bijeenkomst der Assemblée - of, zoals het thans heet, het ‘Raadgevend Lichaam’ van de ‘Europese Raad’ - zal plaats vinden, deze zomer nog, te Straatsburg, zodat deze stad, in het hart van Europa gelegen, vermoedelijk ook zijn staatkundige hoofdstad wordt.
Maar natuurlijk zijn wij er daarmee nog allerminst, al hebben wij thans resultaten bereikt, die enkele jaren geleden als volmaakt utopisch zouden zijn beschouwd. Want voor ons is de vraag, hoe deze vertegenwoordigende vergadering werken zal. Is het de bedoeling, een klein gezelschap bij elkaar te laten komen, b.v. een honderdtal uit geheel Europa, dan kàn van een werkelijke representatieve vertegenwoordiging geen sprake zijn. Dan zal men er misschien afgevaardigden van alle politieke partijen aantreffen, voorzover democratisch, maar tenslotte is het openbare leven van ons werelddeel nog iets anders en iets meer dan alleen dat der parlementen met hun partijstrijd. Wat wij willen is, van den beginne af, een werkelijk reële afspiegeling van het Europese politieke, economische, sociale, culturele en geestelijke leven, en daarvoor zou een grotere vergadering - b.v. van 300 leden - | |
| |
noodzakelijk zijn. Aldus luidde terecht het oordeel van de Internationale Raad der Europese Beweging, toen hij onlangs in Brussel bijeen kwam. Op dit stuk is ons doel echter niet bereikt: het Londense verdrag van 5 Mei fixeert het aantal helaas op slechts 87.
Doch met dat al is het niet slechts onze taak, Regeringen te stuwen en zo nodig te corrigeren. Het is evenzeer zaak, telkens de voorstellen te doen, die verderliggende doelstellingen aanwijzen. En zo heeft de Brusselse vergadering als volgende etappe aangegeven: de stichting van een Europees Hoog Gerechtshof, ter bescherming van de mensenrechten.
Nog eens: de Europese Federatie is voor ons geen doel in zichzelf, en het scheppen van een grotere ‘levensruimte’, hoe bitter nodig ook, is toch niet ons laatste verlangen. Wij willen Europa verenigen, ten einde een aantal fundamentele mensenrechten veilig te stellen, die thans in gevaar zijn. Een Europa zonder gewaarborgde ‘Bill of Rights’, zonder ‘Habeas Corpus’, d.w.z. zonder bijvoorbeeld een onpartijdige rechtsspraak, vrijheid van meningsuiting en beveiliging van de burger tegen willekeur - zulk een Europa is slechts een aardrijkskundig begrip, dat ons niet inspireert.
Nu hebben de Verenigde Naties een handvest van mensenrechten opgesteld, dat in veel opzichten voortreffelijk is. Alleen om over de daadwerkelijke garantie van deze rechten door de ondertekenende regeringen maken wij ons weinig illusies. De monsterprocessen in Oosteuropa zijn, wat dat betreft, maar al te welsprekend. En daarom menen wij, dat een Verenigd Europa zou moeten beginnen met de vorming van een internationaal Gerechtshof, dat ernst maakt met de toepassing van zekere, juridisch garandeerbare, democratische grondrechten, voor zover het ons eigen Europa betreft. Met name zou dit betekenen, dat een Europees burger, die zich in zijn waardigheid gekrenkt voelt, zich tot een instantie zou kunnen wenden, die, met een te omschrijven procedure, hem, na onderzoek, in het gelijk zou kunnen stellen tegenover de betrokken staat. Ik behoef slechts de naam Dreyfus te noemen om aan te geven, wat dit betekenen kan. En bovendien: de lijst van grondrechten is voor uitbreiding vatbaar. Ze kan straks niet slechts de beveiliging van de enkeling tegen overmacht en willekeur van het gezag omvatten, maar ook economische en sociale rechten vastleggen en waarborgen. Terwijl hiermee tevens een duidelijke afbakening gevonden is tegenover al dié gebieden in de wereld, waar, onder welk etiket ook, de overheid tot dictatuur geworden is en de burger tot onderdaan... of erger.
| |
| |
Ziedaar dus een volgend doel omschreven. De Europese Beweging zal het bereiken, zoals zij de Assemblée zich ziet verwezenlijken. Maar telkens zal ze campagne voeren voor één object of in elk geval voor zeer weinige. Straks kan het zijn: de gemeenschappelijke Europese munteenheid of het federale staatsburgerschap. Hoe dan ook; de Beweging is in opmars en slechts een catastrofe kan haar tegenhouden. Een catastrofe... òf een gebrek aan levenswil, een gebrek aan vitaal scheppingsvermogen in een Europa, uitgeput na twee wereldoorlogen.
Wie aan de ‘ondergang van het avondland’ gelooft (en deze daarmee naderbij brengt), doet beter te emigreren, al zou ik niet kunnen zeggen, waarheen. Groeiend echter is het aantal van degenen, die geloven, dat de mensheid in gevaar zou zijn, als Europa haar ontviel en dat Europa haar ontvallen moèt, als het niet de kracht vindt tot federale eenheid.
| |
II
In het voorafgaande gedeelte hebben wij vooral de nadruk gelegd op de groeiende eenheid der Europese Beweging. Dat geschiedde niet slechts om propagandistische redenen, maar vooral, omdat inderdaad de historische ontwikkeling gaat in de richting van een steeds sterker integratie, niet slechts van ons werelddeel, maar ook van de groepen die voor deze eenwording werkzaam zijn.
Toch zou het dwaas zijn en onnuttig, te ontkennen, dat er tussen deze organisaties wel verschillen bestaan, zowel in functie als ook in ‘approach’ en doctrine.
Intussen, voor wij daarover spreken, moeten twee elementen worden vast gelegd.
Ten eerste, dat de Europese Beweging die verscheidenheid principieel aanvaardt en niet streeft naar een voor allen bindende ideologie. Integendeel, zij is ongeveer opgebouwd zoals de ‘Al-Indische Congres-Partij’ het was, een gesloten front vormend in alle acties welke men gemeenschappelijk had besloten te ondernemen voor het gemeenschappelijk aanvaarde nationale doel, maar tevens ruimte latend voor een socialistische of een liberale groepering binnen het eenheidsverband, en met de kans dat zulke afzonderlijke organisaties voor eigen politieke rekening eigen campagnes zouden gaan voeren, daar waar tussen de samenwerkende groepen (nog) geen communis opinio bestaat. Het zou onzinnig zijn, enerzijds te werken voor een verenigd democratisch
| |
| |
Europa (waar de pluriformiteit van denkbeelden en belangen dus uitdrukkelijk zou zijn erkend), maar tevens, in de strijd voor zulk een Europa de eis van eenstemmigheid te stellen en geen onderlinge nuances toe te laten.
Ten tweede, dat de verschillen die er inderdaad zijn, lang niet altijd samenvallen met de klassieke standpunten zoals men ze kent binnen het kader van de nationale staten. Het komt in de Europese Beweging niet zelden voor, dat afgevaardigden, thuis behorend tot zeer verschillende partijen, in zake federale problemen één lijn trekken, terwijl partijgenoten tegenover elkaar komen te staan. En evenzeer is het zo, dat de nationale delegaties niet steeds de klassieke nationale standpunten verdedigen. Toen de deelneming van de Duitse landen aan de Europese Assemblée ter sprake kwam, waren het, merkwaardig genoeg, de Fransen, die hier het pleidooi voor een toelating van de Duitsers op voet van gelijkheid met de meeste klem leverden.
En daar komt nog iets bij. In het perspectief der Europese eenheid doen zich problemen voor, die althans het grote voordeel hebben, nog niet doodgepraat te zijn en nog geen aanleiding te geven tot de instinctieve reflex-reacties, die men terstond verwekt, zodra bepaalde interne landsproblemen worden aangesneden. In de nationale parlementen zal men normaal de conservatieve groepen horen spreken voor vrij ondernemers-initiatief, terwijl de linkerzijde in het vuur gaat voor geleide economie. Natuurlijk treft men hier fundamentele politieke levenshoudingen aan en tegenstellingen tussen groeperingen, die diep verworteld zijn, zowel in de sociologie als in de psychologie van het openbare leven. En toch... Toch zal men, zodra nieuwe vraagstukken opdoemen en grotere onbevangenheid vereisen, een verschuiving van de verhoudingen zien optreden. Met name in Brussel, bij de vergadering van de Internationale Raad der Europese Beweging, was het merkwaardig, hoe een Brits vakverenigingsman, links socialist en lid van de Independent Labour Party, bepaalde idealen van handelsvrijheid voor ‘sound economics’ verklaarde, idealen welke Adam Smith gaarne zou hebben aanvaard... en die dan ook door sommige liberale leden warm werden verdedigd.
Niettemin: er zal in het Verenigde Europa geen unanimiteit bestaan over alles tussen allen, en de nieuwe onderscheidingen tekenen zich reeds af. Bovendien zal er, naar mate de Beweging het stadium der algemene verklaringen achter zich laat en meer in de bijzonderheden van de toekomstige opbouw afdaalt, een werkverdeling ontstaan tussen groepen die zich meer met het ene
| |
| |
terrein of meer met het andere zullen bezig houden. Ook dat is thans reeds evident - en het is gezond.
Allereerst bestaat er een tegenstelling tussen degenen, die willen werken volgens plan en naar een bepaald, scherp omschreven doel enerzijds, en degenen, anderzijds, die weinig neiging voelen, zich voor de toekomst te binden en daarom een meer empirische werkwijze aanbevelen. De laatste groep is stellig het sterkst in de Angelsaksische landen. Men heeft ze wel eens, hoewel niet geheel adaequaat, de ‘unionisten’ genoemd, tegenover ‘de federalisten’.
In zeker opzicht hebben beide groepen gelijk, en over het algemeen ziet men de Nederlanders hier zoveel mogelijk een bemiddelende positie innemen.
Gelijk hebben de ‘federalisten’ (voornamelijk van Romaanse nationaliteit), wanneer ze zeggen, dat de vereniging van Europa een zó grote zaak is, dat ze slechts kan slagen, indien men de volksmassa's ervoor in beweging brengt; en, zo vervolgen zij hun argumentatie, deze volksmassa's zullen nooit de noodzakelijke geestdrift opbrengen, wanneer men slechts met voorzichtige, overzichtelijke en weinig inspirerende détail-hervormingen aankomt. Van den beginne af, zo luidt dit betoog, moet men uitspreken dat het einddoel slechts zijn kan: een nieuwe bovennationale volkengemeenschap, waarbij de uitoefening van grote stukken nationale soevereiniteit moet worden opgegeven. In het bizonder is het een illusie, te menen, dat men Europa zou kunnen verenigen door de technische actie van gespecialiseerde commissies alleen. Integendeel: de functionele sfeer brengt juist de meeste belangen-tegenstellingen met zich mee, en deze tegenstellingen kunnen slechts overwonnen worden door een krachtige politieke wilsvorming, van onder omhoog, gericht op een groot, inspirerend, historisch doel.
Daartegenover stellen de ‘unionisten’ een betoog, dat hier in veel opzichten langs heen gaat, het niet ontzenuwt maar aanvult, en in elk geval blijk geeft van een andere aanpak. Wanneer men, aldus deze redenering, thans aan de regeringen zegt, welk een grote omwenteling op handen is, dan zal dit tallozen afschrikken om de eerste stappen te zetten op een weg die ons overigens (zoals waarschijnlijk is) zeer ver voeren zal. Maar, juist omdat deze zaak zulk een grote draagwijdte heeft, moeten wij ons ‘stap voor stap’ aan de verwerkelijking zetten, met een maximum aan practische zin en een minimum aan dogmatische schema's in ons hoofd. Waarbij de Engelsen dan voegen, dat het Britse Gemenebest van Naties nooit een grondwet heeft gehad of hebben zal - | |
| |
een tegenwerping, die van continentale zijde beantwoord wordt met de opmerking, dat de volken van het vasteland, meestal geschoold in principiële politiek, zich nooit in een avontuur zullen begeven, als hun niet een algemeen plan, een mars-route wordt voorgelegd.
Ligt de waarheid hier (zoals men zegt) ‘in het midden?’ Waarschijnlijk kan men beter zeggen, dat het beste practische resultaat bereikt wordt door de voortdurende spanning tussen deze beide ‘approaches’, tussen de beide houdingen bij de concrete actie, waarbij de ene politiek dreigt te stranden in zuiver technisch détail-werk en de andere bedreigd wordt door het gevaar van geestdriftig utopisme.
Min of meer hiermee samenhangend is ook de tegenstelling tussen degenen in de Europese Beweging, die een sterk vertrouwen hebben in de vormkracht der nationale regeringen, ja beweren, dat uiteindelijk toch alleen door de regeringen positief resultaat kan worden bereikt - en hen, die beredeneren, dat deze regeringen door het feit zelf, dat ze de nationale belangen vertegenwoordigen, niet in staat zijn, werkelijk bij te dragen tot Europa's eenwording.
Ook hier lijkt de antithese volkomen wanneer men haar in absoluto argumenteert, maar ook hier blijkt een compromis mogelijk, een vruchtbare actie door de wisselwerking tussen beide standpunten. In verband hiermee is de vraag gesteld, welke de functie der Beweging idealiter moet zijn: een particuliere vereniging ter ondersteuning van de regeringspolitiek der ‘Westerse Unie’ (vergelijkbaar dus met de verenigingen voor de Volkenbond vroeger en voor de Verenigde Naties thans), ofwel een min of meer ‘revolutionnaire’ stoottroep.
In de praktijd zal echter ook de extreemste federalist inzien, dat in het huidige stadium slechts resultaat kan worden bereikt door regerings-initiatief. Van een millioenenbeweging voor Verenigd Europa zal voorlopig waarschijnlijk wel geen sprake kunnen zijn. De na-oorlogse apathie is te groot, en bovendien heeft de federalistische gedachte voor het ogenblik te weinig vijanden: alleen de communisten manifesteren zich als zodanig, terwijl de nationalisten van rechts zich voorlopig koest houden. Bovendien heeft men in de massa's het gevoel, dat de regeringen de zaak krachtig in de hand hebben genomen, en dat ze nauwelijks meer nodig hebben, door grote betogingen in de goede richting te worden gestuwd. Wanneer wij de openbare mening zuiver peilen, dan is ze van mening, dat een Europese Eenheid inderdaad gewenst is - natuurlijk! - maar dat men er niet te veel over spre- | |
| |
ken moet; men ga thans tot daden over en prate niet te veel!...
Wanneer deze analyse juist is, dan zal men pas een werkelijke volksbeweging te dezen aanzien kunnen verwachten, wanneer voor ieders oog de zaak volkomen ernst wordt, b.v. wanneer de thans voorgestelde Assemblée dreigt te mislukken doordat de stem der grote verantwoordelijke massa-organisaties (met name de vakbeweging)er onvoldoende in zou klinken. Propaganda voor Verenigd Europa ‘in het algemeen’ is al reeds door de feiten achterhaald, en niemand verwachte, dat het probleem acuut zal gaan leven, voordat hierbij werkelijk reële beslissingen (vooral op het economische terrein) en daarmee de bestaansmogelijkheden der bevolking klaarblijkelijk in het geding komen. In afwachting van dat ogenblik heeft de actie bij regeringen de grootste kansen en moet ze centraal staan in de belangstelling der Beweging.
Maar aan de andere kant moet ook degene die alles verwacht van de invloed ener ‘pressure group’ toch ook beseffen, dat de federatie van Europa een omwenteling betekent, niet slechts in het politieke maar ook in het gehele maatschappelijke leven. Het is utopie, te geloven, dat men de grenzen in ons werelddeel zou kunnen devalueren, zonder dat dit grote verschuivingen meebracht van sociale aard en van algehele structuur. Bovendien lijdt Europa klaarblijkelijk aan een diepe crisis, die op alle terreinen des levens haar verschijningsvormen heeft: geen diplomatieke manoeuvre kan hier de oplossing brengen, en er bestaat tenslotte voor ons allen geen toekomst, wanneer wij niet beseffen, dat er voor ons een roeping ligt, juist in de tegenwoordige wereld, die dreigt te worden gespleten door een noodlottige polarisering der krachten, tussen Amerika en de U.S.S.R. Europese eenheidspolitiek is wereldpolitiek en kan alleen slagen vanuit een besef van wereldverantwoordelijkheid - en, wanneer dat zo is, wordt het duidelijk, dat hier de volken moeten spreken (en in het bizonder de verantwoordelijken van het volksleven). Wanneer men deze zaak beschouwt, niet slechts van het standpunt der politieke actualiteit, maar in het licht ener historische ontwikkeling uit de nationale naar de continentale gemeenschapsvorm (en in zeker opzicht zelfs naar mondiale levensvormen) - dan is het duidelijk, hoezeer zulk een evolutie de normale problematiek van ‘Buitenlandse Zaken’ te boven gaat, en hoezeer het nodig is, de klavieren van de volksconscientie te bespelen, ja, deze klavieren te stemmen en bereid te maken voor nog ongehoorde melodieën.
Zo kan men veronderstellen, dat de thans bereikte eenheid der Europese Beweging te eniger tijd grote spanningen zal gaan ver- | |
| |
tonen, dáár namelijk, waar het probleem niet meer zijn zal òf Europa verenigd moet worden, hoe snel en hoe radicaal - maar, welke de instellingen en structuren van zulk een Federatie kunken en moeten zijn. Ondanks de verbluffende successen van deze eerste jaren staan wij nog maar in het eerste begin.
In het bizonder zijn er dan discussies en botsingen te verwachten, over de te voeren sociale politiek van het Verenigde Europa, en ook in zake het buitenlandse beleid.
Wat dit laatste betreft: het lijkt ons onjuist te menen, dat er in de Europese Beweging elementen zouden zijn, die van een nieuw soort Europees nationalisme dromen, of voorstanders zijn van een Europese autarkie. Bovendien zouden de feiten spoedig genoeg aantonen, dat een Verenigd Europa in een onverenigde wereld niet duurzaam zijn kan, en dat ook economisch een Westeuropa zonder vervanging van de Oosteuropese graanschuur tot de hongerdood zou zijn gedoemd.
Niettemin zullen hier ongetwijfeld verschillen van mening optreden, met name wat betreft de kansen op verzoening en wereldordening. Naar mijn mening zou onze buitenlandse politiek bewust en consequent gericht moeten zijn op een onverschrokken afweer tegen ieder imperialisme, maar tevens op totstandkoming van de militaire en economische wereld-organen, die door sommigen ten onrechte naar een veel verder liggend tijdperk worden verwezen. In zake petroleum-distributie, atoomenergie, levensmiddelen-verdeling, lucht- en zee-transport enz. zou het ons streven moeten zijn, eindelijk een realiteit te maken van de mogelijkheden, die door de Verenigde Naties theoretisch geboden worden. Slechts een Europese politiek, gesteund op werkelijke Europese macht, kan hier de ontspanning en de kans op wereld-rechtsorde brengen.
Daarbij ligt het echter m.i. tevens voor de hand, dat de buitenlandse politiek van een toekomstige Europese Federatie grotendeels bepaald zal worden door haar interne structuur. Mocht, te ongelegener ure, een Europese eenheidsstaat geschapen worden, aardrijkskundig groter dan de nationale, maar tenslotte even centraal geregeerd en dus evenzeer gepraedisponeerd tot willekeur, bureaucratie en overheersing, dan kan inderdaad een nieuw continentaal nationalisme niet uitblijven.
Juist daarom is het van zo essentieel belang, reeds thans de bouworde van het op te trekken huis scherp te analyseren. Stellig, momenteel betekent het woord ‘Federalisme’ practisch (evenals het dat in de jaren-1780 in Amerika betekende): vestiging van bestuursorganen en van lichamen ter democratische controle,
| |
| |
continentale centrale organen en lichamen met welomschreven bevoegdheid en reële werkingssfeer. Maar laten wij ons niet vergissen: binnenkort zal ditzelfde Federalisme tevens in veel gevallen de betekenis krijgen, die het b.v. in Zwitserland heeft, namelijk die van decentralisatie en verdediging van de zogenaamd lagere, dichter bij het volk staande gemeenschappen en colleges.
En waarschijnlijk zal er tussen die beide acties geen tegenstelling bestaan. Ideologisch niet, omdat centralisatie noch decentralisatie voor ons beginsel-kwesties zijn: principe is slechts, dat men de subsidiariteit in acht neemt, de soevereiniteit in eigen kring, en alleen dàn een bepaalde bevoegdheid in handen legt van een hiërarchisch hoger bestuurs-apparaat, wanneer dit door de noodzaak der dingen zelf onvermijdelijk geworden is. Maar bovendien behoeft er ook practisch geen tegenstelling te ontstaan en kan er zelfs een oorzakelijke verbondenheid groeien. Immers, wanneer de nationale grenzen vervagen en de nationale staten verlost worden van militaire en economische taken die zij niet meer vervullen kunnen maar welker vervulling door de kiezersmassa toch van hen verwacht wordt - dan zal er een ontspanning optreden in de nationalistische kramp die de doods-crisis van het nationalistische regime kenmerkt. Dan zal, door een devaluering van de nationale staten, ook de prikkel tot centralisatie worden verzwakt en de kans op nieuwe gemeentelijke en gewestelijke autonomie herleven.
Ik moge het bij deze weinige opmerkingen laten. Ongetwijfeld zijn hier vraagstukken aangeroerd, die binnen de Europese Beweging nog niet ten volle in discussie zijn geweest. Die discussie kan echter niet ontlopen worden, want ze is nodig en gezond. Doch even nodig en gezond is de volstrekte eendracht die thans bereikt werd, ten aanzien van Europa's eenwording zelf. Zien wij het goed, dan is deze eendracht van vandaag echter de waarborg, dat de problemen van morgen en overmorgen besproken en opgelost kunnen worden in een sfeer van onderling begrip en waardering, van ernst en bereidheid tot concreet radicalisme. In het scheppen van deze sfeer zien wij een bijkomende doch op zichzelf niet geringe verdienste van de Europese Beweging.
H. Brugmans
|
|