| |
| |
| |
Oost-Europa: problemen en perspectieven
Het einde van de tweede wereldoorlog betekende ook voor de volken van Zuid-Oost-Europa de dageraad van een nieuw tijdperk, waarin zij onder de gewijzigde machtsverhoudingen een nieuw nationaal bestaan zouden moeten zoeken. Eeuwenlang waren de Donau- en Balkanlanden een speelbal van de aspiraties van grote mogendheden. In de 19de eeuw breekt voor de meeste der Zuid-Oost-Europese volken een tijdperk van relatief grotere vrijheid aan. In 1804 weten de Serven onder leiding van Zwarte Joris (Kara Djordje) de Turken uit hun land te verdrijven. In 1821 volgt de Griekse opstand met de inmenging van de Westerse mogendheden, waarna de onafhankelijkheid van Griekenland in 1830 wordt erkend. Turkije's grote tegenspeler Rusland, die door de bezetting van Bessarabië (1812) tot de Donaudelta was doorgedrongen, zocht zijn invloed op de Balkan uit te breiden en een uitweg naar de Middellandse Zee te verkrijgen. Dit leidde tot de Krimoorlog en daarna tot de Russisch-Turkse oorlog van 1877 tot 1878. In deze oorlogen ontmoet Rusland een nieuwe tegenstander, nl. Engeland, die niet kan dulden, dat een grote mogendheid een sterke positie aan de Middellandse Zee verwerft. Aan de Krimoorlog nam Engeland actief deel aan Turkse zijde. De voordelen, welke Rusland door de Russisch-Turkse oorlog van 1877-1878 had verkregen, werden onder invloed van Engeland voor een deel te niet gedaan op het Congres van Berlijn (1878). Op dit congres verklaarde men Roemenië, Servië en Montenegro onafhankelijk, terwijl Bosnië en Hercegowina door Oostenrijk werden bezet. Bulgarije werd een autonome staat, doch bleef nog schatplichtig aan Turkije. Ondanks het feit, dat de bepalingen van het Congres van Berlijn minder voordelig uitvielen voor de Russen, was de positie van het Tsarenrijk aanzienlijk versterkt. De Bulgaren dankten hun onafhankelijkheid voor een zeer groot deel aan de Russische veldtocht en het is dan ook niet te verwonderen, dat de Russen aanvankelijk grote populariteit
genoten. Later werd de verhouding evenwel slechter en uit vrees voor het Tsaristische imperialisme zochten de Bulgaren steun bij de machtigste mogendheden van die tijd: Duitsland en Oostenrijk. De periode tussen 1878 en 1914 is gekenmerkt door eindeloze diplomatieke schermutselingen tussen Rusland en Oostenrijk, waarbij elk tracht zijn invloed in Zuid-Oost-Europa te versterken.
| |
| |
De Pan-Slavische beweging, opgezet door de Slowaak Kolár, was hierbij voor de Russen een uitstekend propagandamiddel, dat het verlangen naar zelfstandigheid onder de Slavische volken prikkelde en zodoende onrust in de Oostenrijk-Hongaarse monarchie veroorzaakte. De laatste resten van de Turkse invloed werden geliquideerd door de Balkanoorlogen (1912-1913). Na de ineenstorting van de Oostenrijk-Hongaarse monarchie na de eerste wereldoorlog vormden zich de nieuwe staten Tsjechoslowakije en Joegoslavië. Polen herkreeg zijn onafhankelijkheid. Oostenrijk en Hongarije schrompelden ineen tot twee onbeduidende Donaustaatjes. De nieuwe staten trachtten reeds spoedig hun positie te versterken door het sluiten van onderlinge verdragen, waarvan het belangrijkste de Kleine Entente was, gesloten tussen Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië. De Kleine Entente stelde zich voornamelijk ten doel de naoorlogse toestand in de Donaulanden te consolideren en een herleving der Oostenrijk- Hongaarse aspiraties tegen te gaan. Er dreigde echter nog een ander gevaar: Rusland. Ook de Westerse mogendheden vreesden een mogelijke invloed van het bolsjewistische Rusland. Zo wijst in de naoorlogse jaren o.a. de geograaf H.J. Mackinder op het gevaar van een Russische hegemonie, welke werkelijkheid zou worden, indien de nieuwe revolutionnaire staat aansluiting zou zoeken bij het verslagen Duitschland en aldus een overheersende invloed in Europa zou verwerven. In zijn boek ‘Democratic ideals en realities’ bepleit Mackinder de wenselijkheid om rondom Rusland een systeem van bufferstaten op te richten, waardoor een nieuw machtsevenwicht zou zijn geschapen. Dit systeem van bufferstaten vormden na de oorlog de nieuwe Baltische staten, Polen, Tsjechoslowakije en Roemenië. De landen van dit ‘cordon sanitaire’ zochten op hun beurt steun bij een grote mogendheid en vonden deze bij de overwinnaar Frankrijk. Het nieuwe Polen en de
landen van de kleine Entente waren weliswaar als onafhankelijke staten uit de Wereldoorlog gekomen doch economisch nog geheel onzelfstandig. Uit strategische overwegingen financierde Frankrijk jarenlang Polen en de Kleine Entente en verkreeg hierdoor grote invloed in de Oost-Europese landen buiten de Sowjet-Unie. Engeland en Amerika, bevreesd voor de hegemonie van Frankrijk in Europa, achtten het wenselijk als tegenwicht de verslagen tegenstanders Duitsland en Oostenrijk door financiële hulp weer op de been te helpen. Het herstel van Duitsland en de opkomst van het nationaal-socialisme betekende tenslotte het einde van de Franse economische en politieke invloed in Oost-Europa. Als in 1933 in Duitsland de nazi's het heft in
| |
| |
handen nemen, betekent dit ook voor de Donaulanden het begin van een nieuwe periode, waarin tenslotte Duitsland als nieuwe ‘beschermen’ de leiding op zich zal nemen. De agrarische Donauen Balkanlanden betekenden voor Duitsland een belangrijke steun voor zijn economische en militaire opbouw en vormden tijdens de oorlog de voedselleverancier van het Derde Rijk. Het was voor Duitsland niet moeilijk zijn economische invloed over de verdeelde Donau- en Balkanstaatjes uit te breiden en een afzetgebied voor zijn industrieproducten te vinden. Duitsland verzette zich tegen alle pogingen deze landen economisch te reorganiseren en tot grotere samenwerking te brengen. Het werkte alle coördinatieplannen tegen (o.a. van de Hongaar Hantos, die reeds in 1925 voorstelde een tolunie tussen Oostenrijk, Hongarije en Tsjechoslowakije te sluiten). Anti-Russische groepen, de adel en grootgrondbezitters in de verschillende landen steunden voor een groot deel de Asmogendheden. Evenals de andere grote mogendheden maakte ook Duitsland gebruik van de politieke tegenstellingen en steunde de extreem-nationalistische groeperingen. De vrees voor de Sowjet-Unie maakte een volledige economische en culturele penetratie door het nazi-Duitsland mogelijk. Aanvankelijk verzette men zich echter nog tegen een te grote invloed van de Asmogendheden, zoals bleek uit het sluiten van een Balkan-Entente tussen Roemenië, Joegoslavië, Griekenland en Turkije. Evenmin als de Westerse mogendheden was deze Entente echter in staat de Germaanse vloed te keren. Na de bezetting van Tsjechoslowakije viel Duitsland in 1939 Polen binnen. In 1941 werd Joegoslavië overvallen, dat op de dag van de Duitse aanval een vriendschapsverdrag met de Sowjet-Unie sloot. Het Russische gebaar was duidelijk. De Sowjet-Unie kon geen Duitse suprematie in de Balkan dulden. Na Joegoslavië volgde Griekenland. Roemenië en Bulgarije kozen de zijde van de as. Had de Franse invloed
zich beperkt tot het culturele en economische leven, de Duitsers gingen tenslotte veel verder en mobiliseerden alle anti-Russische en semi-fascistische krachten in de onder hun invloed staande landen. Na vier jaren oorlog kon Rusland de Balkan- en Donau-landen binnendringen. Het bevrijdde deze van het Duitse juk en de Russische invloed op de Balkan, de oude wensdroom van het Tsaristische Rusland, was hiermede werkelijkheid geworden. Opnieuw vond Rusland in de afgelopen oorlog Engeland op zijn weg. Engeland begon reeds in 1944 steun te verlenen aan rechtse, anti-Russische guerillastrijders in Griekenland, waaruit tenslotte een burgeroorlog zou voortvloeien. Volgens Byrnes, voormalig Secretary of State van de Verenigde Staten,
| |
| |
zou in 1944 bij een geheime overeenkomst tussen de V.S., Engeland en de Sowjet-Unie aan de Engelsen de vrije hand in Griekenland gelaten zijn, terwijl de Sowjet-Unie in Bulgarije en Roemenië een invloedssfeer mocht vestigen. Tezamen met Turkije vormt Griekenland thans een Anglo-Amerikaans bolwerk tegen de groeiende Russische invloed. Tijdens de Duitse terugtocht keerden de Roemenen en Bulgaren zich tegen hun fascistische leiders en de partisanenbeweging nam de macht in handen. Rusland's politiek was er tijdens en na de oorlog op gericht de Duitse en in het algemeen de West-Europese invloed in Zuid-Oost-Europa te breken en bovendien te voorkomen, dat opnieuw een ‘cordon sanitaire’ gevormd zou worden, waarin anti-Russische groeperingen de leiding zouden hebben. Voorlopig stelde de Sowjet-Unie zich tevreden met het organiseren van regeringen, gevormd uit de verschillende partisanengroepen, waarin zowel agrarische partijen als socialisten en communisten zitting namen. Reeds spoedig werd de invloed van de boerenpartijen echter meer en meer beknot en kregen de Marxistische stromingen de macht geheel in handen. Aangezien de partijen, voortgekomen uit de partisanenbeweging voorstanders waren van vèrgaande sociale hervormingen wist en zij een groot deel der bevolking op hun hand te krijgen. Ook een aanzienlijk deel der intellectuelen sloot zich bij deze groepen aan. Vele intellectuelen bleven echter tot op heden, mede door hun sympathiëen voor de Franse cultuur en hun oude betrekkingen met de Engels sprekende landen, voorstanders van een nauwe samenwerking met de progressieve West-Europese landen. De nieuwe linkse regeringen ontvingen voor hun wederopbouw grote steun van de Sowjet-Unie. Men nam reeds spoedig diverse ingrijpende economische en sociale maatregelen. Het grootgrondbezit (veelal in handen van collaborateurs en Duitsers) werd verdeeld onder de kleine boeren en landarbeiders, die in het geheel geen grond bezaten. Deze
agrarische hervormingen betekenden een grote vooruitgang voor het plattelandsproletariaat. De grote industrieën werden genationaliseerd. Kleine particuliere bedrijven bleven echter geoorloofd, zodat geen algehele nationalisatie werd doorgevoerd, zoals in de Sowjet-Unie. Het programma der nieuwe ‘volksdemocratieën’, gebaseerd op een agrarisch socialisme en een soort staatskapitalisme met behoud van een sector van vrije ondernemingen, is over de gehele linie gematigder dan dat der Russische bolsjewiki. De coöperaties nemen thans een belangrijke plaats in. In alle Oost-Europese landen werden productieplannen opgesteld. Tsjechoslowakije stelde zich in het Tweejarenplan voornamelijk ten doel industrie en landbouw op
| |
| |
het vooroorlogse niveau te brengen en de levensstandaard te verhogen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen, dat de bevolking sinds de oorlog met ongeveer ⅓ is afgenomen door de uitwijzing der Duitsers en het verlies van Roethenië dat aan de Sowjet- Unie werd afgestaan. Na het Tweejarenplan volgt een Vijfjarenplan, dat grote aandacht zal besteden aan de ontwikkeling van de Tsjechische zware industrie. Hongarije stelde een Driejarenplan op, volgens hetwelk in het derde jaar de vooroorlogse productie zal zijn bereikt. Polen streeft met zijn Driejarenplan naar uitbreiding der industrie, evenals Joegoslavië in zijn Vijfjarenplan. Joegoslavië, dat rijk is aan allerlei delfstoffen (ertsen enz.) wil deze grondstoffen thans meer in eigen land verwerken, hetgeen slechts mogelijk zal zijn door industrialisatie. Bulgarije stelde een Tweejarenplan op voor uitbreiding van landbouw en industrie. Grote aandacht zal worden besteed aan de uitbreiding der energiebronnen (hydro- electrische centrales e.d.) en de mechanisering van de landbouw. Roemenië heeft een Vierjarenplan voor de landbouw. Het handelsverkeer met de Sowjet-Unie onderging, mede door het uitvallen van Duitsland als handelspartner, een sterke uitbreiding. De verschillende landen sloten bilaterale overeenkomsten met de Sowjet-Unie, daarna volgde een aantal handelsverdragen tussen de Donau- en Balkanlanden onderling. Oude conflicten tussen Tsjechoslowakije en Hongarije, tussen Hongarije en Roemenië, tussen Bulgarije en Joegoslavië werden in een vriendschappelijke sfeer bijgelegd, waarmede de weg gebaand was voor een nauwe economische samenwerking. Door de verbeterde betrekkingen is de positie der minderheden (zoals de Macedoniërs in de nieuwe federale republiek Joegoslavië, de Hongaren in Roemenië) enigszins gunstiger geworden. De nauwe politieke en economische samenwerking riep de gedachte op aan een mogelijke Donau- en
Balkanfederatie. Bij de onderhandelingen tussen Tito en Dimitrow, welke eindigden met het sluiten van een verdrag (2 Augustus 1947) kwam het vraagstuk van een Balkanfederatie weer ter sprake. Dit verdrag tussen twee oude tegenstanders (in alle Balkanoorlogen van 1885, 1913, 1915 tot 1918 en ook van 1941 tot 1944 stonden deze landen tegenover elkaar!) was voor de politieke ontwikkeling in de Balkan van groot belang. Niet alleen werd een vriendschapsverdrag gesloten, doch tevens werd bepaald, dat de landen hun economische maatregelen zouden coördineren. Bovendien zag Zuidslavië af van de eis van herstelbetaling van 25 millioen dollar. Het probleem Macedonië, de oude twistappel tussen Bulgarije en Joegoslavië, leverde na het sluiten van een verdrag geen moeilijkheden meer
| |
| |
op. Nadat Dimitrow nog enkele malen op het belang van een Balkanfederatie gewezen had, verscheen op 28 Januari 1948 in het Russische dagblad de ‘Prawda’ plotseling een artikel, waaruit bleek dat de Sowjet-Unie de plannen van een federatie en tolunie der Balkanlanden, Polen, Tsjechoslowakije en Griekenland niet ondersteunde. De ‘Prawda’ meende, dat deze staten ‘geen kunstmatige federatie of tolunie’ van node hebben. Blijkbaar wenst de Sowjet-Unie geen nieuw machtscentrum buiten haar grenzen. De vrees voor een mogelijk nieuw ‘cordon sanitaire’ speelt hierbij wellicht ook een rol. Bovendien zou een vèrgaande coördinering der economische plannen van de Balkan- en Donaulanden de greep van de Russen op het economisch leven van deze landen kunnen verzwakken, temeer daar zij voor hun economische ontwikkeling nog voor een groot deel aangewezen zijn op handel met het Westen. Dimitrow heeft na deze Russische reactie onmiddellijk zijn verklaringen herroepen. De oude imperialistische leuze ‘divide et impera’ vindt ook in Moskou nog steeds aanhangers! Joegoslavië en Bulgarije besloten een gelijke politiek ten opzichte van Griekenland te voeren. Beide landen hebben (en hierin worden zij natuurlijk gesteund door de Sowjet-Unie) belang bij een uitweg naar de Middellandse Zee. Het valt niet te ontkennen, dat bv. dé Griekse haven Saloniki voor zijn welvaart aangewezen is op het Joegoslavische achterland. Bulgarije hoopt evenals Joegoslavië en de andere Oost-Europese landen op een overwinning van de Griekse rebellengeneraal Markos, waarmede voor deze landen de weg naar de Middellandse Zee geopend zou zijn. Enkele decennia geleden konden de Bulgaren nog rekenen op de steun van de Griekse premier Venizelos, die vrij welwillend stond tegenover de Bulgaarse eisen inzake een Middellandse Zeehaven en aan de Bulgaren o.a. de haven Dedeagatsj ter beschikking wilde stellen. De
kans, dat de Slavische landen een positie aan de Middellandse Zee zullen verkrijgen is onder de huidige verhoudingen wel zeer gering geworden. Zowel Bulgarije als Joegoslavië onderhouden nauwe betrekkingen met Tsjechoslowakije. Economisch zijn ze zeer afhankelijk van deze nieuwe ‘volksdemocratie’, die het nodige materiaal (machines en ander technisch materiaal) voor de opbouw kan leveren en derhalve gedeeltelijk als plaatsvervanger van Duitsland moet fungeren. Polen voorziet zijn nabuurlanden van de nodige steenkool. Ook culturele betrekkingen zijn na de oorlog tot stand gekomen. Het Panslavisme beleeft een nieuwe bloeiperiode! Wij herinneren in dit verband aan de voor zijn tijd fantastische beschouwingen van de Rus Danilewsky over een Slavische eenheid onder Russische
| |
| |
leiding (behandeld in zijn boek ‘Rusland en Europa’, 1871), welke thans voor een zeer groot deel bewaarheid zijn geworden. De grondleggers van het Panslavisme zagen in de Slavische volken de verdedigers van vrijheid en gerechtigheid tegenover het feodalisme van het opdringende Germaanse ras. Evenals in de historie het Romaanse ras verdrongen was door het Germaanse, zo zou tenslotte de Germaanse wereld ten onder gaan en een nieuw Slavisch rijk de ware vrijheid brengen. Hoewel het Panslavisme een romantisch en geïdealiseerd beeld geeft van de rol der Slavische volken in de geschiedenis, zijn toch enkele van haar voorspellingen werkelijkheid geworden. Duitsland's invloed in de Slavische wereld, de machtige positie van Duitse adel in het Tsaristische Rusland, de Duitse economische invloed in Zuid-Oost-Europa, zij behoren tot het verleden. De solidariteitsidee, grondgedachte van het Panslavisme, kwam tot ontwikkeling door de gebeurtenissen van de afgelopen oorlog. Ook de niet-Slavische landen van het Oostelijk blok, Hongarije en Roemenië, onderhouden nauwe economische en culturele betrekkingen met hun Slavische naburen. Door een nauwe economische samenwerking hopen de nieuwe ‘volksrepublieken’ onafhankelijk te blijven van Westers kapitaal. Mede door de druk van Russische zijde besloot men dan ook niet deel te nemen aan de besprekingen over het Marshallplan. Ook de Sowjet-Unie wil tot iedere prijs een penetratie van Westers kapitaal in haar invloedssfeer voorkomen en zij oefende sterke pressie uit op haar satellieten, zoals bleek uit de houding van Tsjechoslowakije, welk land aanvankelijk bereid scheen om deel te nemen aan de conferentie over het Marshallplan, doch zich weldra na onderhandelingen in Moskou terugtrok. De Russen zullen hun bondgenoten, zoveel in hun macht ligt, helpen bij de opbouw van industrieën, welke ook voor hen van direct belang zijn. Zolang de Sowjet-Unie echter zelf nog talloze
moeilijkheden bij de wederopbouw heeft te overwinnen, kan deze hulp uiteraard slechts beperkt zijn. De nauwe politieke samenwerking werd nog eens geaccentueerd door het besluit over de oprichting van een communistisch informatiebureau in Belgrado.
Ongetwijfeld stuit men bij de wederopbouw en de uitvoering der productieplannen op grote moeilijkheden. De economische plannen, welke door de verschillende landen zijn opgesteld, zijn in enkele opzichten nog te weinig gecoördineerd.
Doel van deze economische plannen is allereerst het herstel van de door de oorlog toegebrachte schade en verder de opbouw van nieuwe industrieën. Het nodige materiaal hiervoor zal geleverd moeten worden door de industrieel meest ontwikkelde landen, nl.
| |
| |
Tsjechoslowakije, Polen en Hongarije. De Sowjet-Unie zegde ook toe materiaal voor industrialisatie te zullen leveren. Aangezien de Russen echter alles voor de eigen wederopbouw nodig hebben, kan hun bijdrage niet al te groot zijn. Voor een groot deel blijft men dus afhankelijk van de handel met de Westerse landen. Er is dan ook geen sprake van een gesloten regionale economie. De Tsjechen kunnen slechts voor een deel voorzien in de behoeften van hun agrarische nabuurlanden en moeten bovendien zelf verschillende producten uit West-Europa (o.a. Nederland en Zwitserland) betrekken. Polen is sterk afhankelijk van zijn handel met Zweden en Denemarken. De Sowjet-Unie is niet in staat het exportsurplus der Zuid-Oost-Europese landen (grotendeels agrarische producten) geheel op te nemen en kan dus slechts voor een deel de vroegere handelspartner Duitsland vervangen. Export naar West-Europa en andere landen blijft noodzakelijk. De Oost-Europese landen zijn overwegend agrarisch: De plattelands bevolking varieert van 50% (in Tsjechoslowakije) tot 80% (in Bulgarije) van de totale bevolking. De industrialisatie, welke mede noodzakelijk is geworden nu Duitsland als leverancier van industrieproducten is uitgevallen, eist enorme investeringen en betekent een zware belasting voor de boerenbevolking. Hierbij komt nog, dat de landbouw nog lang niet het West-Europese peil heeft bereikt. De bodem is in vele streken vrij onvruchtbaar, de landbouw technisch achterlijk. Door onvoldoende regenval ontstaan vaak misoogsten. In sommige gebieden is het platteland overbevolkt. Door industrialisatie zal echter een deel der plattelandsbevolking naar de industriecentra kunnen worden afgevoerd. Bovendien is de levensstandaard tengevolge van de oorlog in bijna alle landen aanzienlijk gedaald. In Joegoslavië zijn door oorlogshandelingen grote verwoestingen aangericht. Hongarije en Roemenië gaan gebukt onder de druk van herstelbetalingen aan de Sowjet-Unie. Overal bestaat
gebrek aan geschoolde arbeiders. Ook Tsjechoslowakije, relatief het meest welvarende land, heeft gebrek aan arbeidskrachten tengevolge van de uitwijzing van 2 millioen Duitsers. Roemenië en Hongarije hebben met diverse economische moeilijkheden te kampen. Naast deze economische moeilijkheden zijn er de politieke. De nieuwe pro-Russische regeringen ondervinden nog steeds verzet. De populariteit der Russen neemt eerder af dan toe: Dit laatste geldt wel in het bijzonder voor Tsjechoslowakije. In Slowakije, Kroatië, Polen en Hongarije voert de Rooms-Katholieke kerk een anti-Russische en anti-communistische actie, welke regelmatig strubbelingen met de huidige regimes veroorzaakt. In sommige gebieden heerst ook onder de
| |
| |
arbeiders ontevredenheid over de nieuwe arbeidsmethoden, waardoor zij gedwongen worden hun productie aanzienlijk op te voeren. De vrees voor herleving van een anti-communistisch en anti-Russisch nationalisme heeft een intransigente houding tegenover alle oppositiepartijen tengevolge, welke ontaard is in een ware terreur tegen Westers georiënteerde groepen en partijen. Voor een deel kunnen deze terreurdaden wellicht beschouwd worden als een uitvloeisel van de verhoudingen in het verleden. Een democratie volgens West-Europese begrippen heeft men in Oost-Europa nimmer gekend. Het zelfbeschikkingsrecht van het individu was slechts een privilege voor enkelen. De politieke groeperingen, welke thans in Oost-Europa de leiding in handen hebben, stonden voor de oorlog bloot aan vervolgingen en ieder politiek recht was hun ontzegd. Gewelddaden waren vaak de enige vorm van politieke actie door oppositiepartijen. Binnenlandse moeilijkheden baanden de weg voor allerlei vormen van dictatuur. Niettegenstaande de agrarische structuur van de Oost-Europese landen was de invloed van de grote boerenpartijen op de politieke ontwikkeling ook voor de oorlog zeer beperkt. Vele boeren sloten zich dan ook aan bij de oppositiegroepen, welke in de oorlog de partisanenbeweging organiseerden. Na de oorlog werd de invloed der agrarische partijen meer en meer beperkt. Het verzet der boerenleiders werd de kop ingedrukt door arrestatie van de leidende figuren: In Roemenië Maniu, in Bulgarije Petkow, in Joegoslavië de Servische boerenleider Jowanowitsj. De Poolse, Hongaarse en Kroatische boerenleiders vluchtten. De anticommunistische gezindheid der boeren wordt vooral in de Rooms-Katholieke streken gestimuleerd door de houding van de kerk. In Joegoslavië heeft Tito getracht de communistenvrees te verdrijven door er op te wijzen, dat het niet in de bedoeling van de regering lag het grondbezit der kleine boeren te onteigenen, zoals in Rusland was geschied. De
bodem blijft eigendom van dengeen, die hem bewerkt. Het valt echter niet te ontkennen, dat er grote tegenstellingen bestaan tussen de oude boerenpartijen en de nieuweregimes, die toch in de eerste plaats op de industriearbeiders steunen. De boerenleiders waren meest voorstanders van politieke oriëntatie op het Westen en mede hierdoor tegenstanders van de nieuwe politiek. In de redevoeringen, welke Jowanowitsj voor zijn arrestatie in het Joegoslavische parlement hield, verweet hij het Titoregime, dat dit zich in de buitenlandse politiek geheel naar de Sowjet-Unie richtte, terwijl de boerenpartijen ook nauwe samenwerking met de Westerse mogendheden noodzakelijk achtten. Voorts legde hij er de nadruk op, dat de nieuwe rege- | |
| |
ring geheel op de arbeiders steunde, terwijl de boeren de meerderheid van de bevolking vormden. Voorts hekelde hij de politieke onvrijheid. Vermeldenswaardig is in dit verband de nota van in ballingschap levende leiders der agrarische partijen in Zuid-Oost-Europa, gericht aan de Verenigde Naties en de oprichting van een Boeren-Internationale in de Verenigde Staten. In genoemde nota werd een scherpe aanval gedaan op de Russische expansiepolitiek, die volgens de ondertekenaars de souvereiniteit en vrijheid van de Donau- en Balkanlanden aantast. Stalin heeft deze Russische politiek ten opzichte van de Oost-Europese landen verdedigd in een Prawda-interview op 13 Maart 1946. Dit interview was bedoeld als antwoord op de beschuldigingen van Churchill, die de Sowjet-Unie verweet een ijzeren gordijn dwars door Europa neergelaten te hebben. Stalin zei hierin o.a.: ‘De Duitsers vielen de Sowjet-Unie via Finland, Polen, Roemenië, Bulgarije en Hongarije aan. Zij konden hun invasie uitvoeren via deze landen omdat daar regeringen bestonden, die de Sowjet-Unie vijandig gezind waren. Is het dan zo verwonderlijk, dat de Sowjet-Unie, gedreven door het verlangen haar toekomstige vrijheid te waarborgen, thans de zekerheid tracht te
verkrijgen, dat de landen aan haar grenzen regeringen hebben, die loyale betrekkingen met de Sowjet-Unie onderhouden?’. De recente gebeurtenissen in Tsjechoslowakije hebben evenwel bewezen, dat de Russische eisen ten opzichte van de nabuurstaten veel verder gaan dan het onderhouden van ‘loyale betrekkingen’. De verhouding van Oost-Europa tot de Westelijke mogendheden is thans aanzienlijk slechter geworden, vooral na de verwerping van het Marshallplan, de veroordelingen van Westers georiënteerde partijleiders en de communistische staatsgreep in Tsjechoslowakije. De Oost-Europese landen vrezen de Amerikaanse steun aan de oude vijand Duitsland, die vooral voor Polen en Tsjechoslowakije nog steeds een bedreiging vormt. Ook hier komen de belangen van Oost en West met elkaar in botsing. De West-Europese mogendheden hebben belang bij het economisch herstel van Duitsland, dat steeds een integrerend deel van de Europese economie vormde. Tegenover de moeilijkheden, waarvoor de Oost-Europese landen zich thans geplaatst zien, staan echter ook enkele gunstige perspectieven. De politieke belangen en tegenstellingen, die steeds aanleiding gaven tot onderlinge conflicten tussen de Oost-Europese landen en het extreme nationalisme, dat de aandacht afleidde van urgente sociale en economische problemen, behoren tot het verleden. De politiek der Sowjet-Unie is er op gericht de vorming van een hecht economisch blok te bevorderen. De wederopbouw
| |
| |
ontwikkelt zich gunstig. De nauwe economische samenwerking en de natuurlijke rijkdommen van de verschillende landen bieden gunstige perspectieven. Het industriële potentieel van Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije is vrij groot. Polen heeft door zijn nieuwe grenzen de beschikking gekregen over uitgebreide steenkoollagen en de steenkoolproductie ontwikkelt zich gunstig. Joegoslavië ontwikkelt zich tot een belangrijk producent van ertsen en andere noodzakelijke grondstoffen. De eens zo achterlijke Oost-Europese landen zullen, georganiseerd in een eenheid en geleid door een doelbewuste economische politiek snel in kracht toenemen. Een open vraag blijft natuurlijk of de economische druk van de Sowjet-Unie op haar satellieten in de toekomst de ontwikkeling van deze landen zal kunnen remmen. Wij denken hierbij bv. aan mogelijke Russische eisen tot uitbreiding van de oorlogsindustrieën en bewapening, waardoor nieuwe zware lasten op de bevolking zouden worden gelegd. Naast de technische vooruitgang en de verhoging van de industriële productie door industrialisatie speelt ook de bevolkingsaanwas een grote rol. In een uitgave van de Volkenbond, in 1944 verschenen onder de titel ‘The future population of Europe and the Soviet Union’ wordt er op gewezen, dat er tussen 1940 en 1960 in West-Europa een absolute daling van het bevolkingscijfer is te verwachten (behalve in Nederland en Ierland). De bevolking van de Oost-Europese landen zal echter blijven toenemen, zodat deze in 1970 in de onder Russische invloed staande landen in totaal 103 millioen, in de Sowjet-Unie zelf niet minder dan 271 millioen zal bedragen. Het verslag concludeert: ‘The shifting weight of manpower, if accompanied by industrialisation and greater economic efficiency, may well produce an eastward shift of economic and military power’. Hoe de verhoudingen tussen Oost- en West-Europa zich mede onder invloed van het Marshallplan zullen
ontwikkelen is niet met zekerheid te zeggen, doch vast staat, dat de nieuwe machten achter het IJzeren Gordijn van grote invloed kunnen zijn op het toekomstig lot van Europa.
P. Krug
s'-Gravenhage, April 1948 |
|