De Gids. Jaargang 112
(1949)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIets over de indeling van oude eenvoudige woonhuizen te LeidenWie kent niet het fraaie 17e eeuwse woonhuis-interieur, zoals dat o.a. Pieter de Hoogh schilderde? Hoe verrassend is het oude binnenhuis met zijn intieme doorkijkjes, hoe harmonisch is de ruimtewerking van de woonvertrekken met zijn zware balkenzoldering, schouw, bedstede, glas-in-lood-ramen, muurkasten en plavuizenvloer! Jammer, dat er in ons land nog maar weinig oude woonhuizen met een oorspronkelijke indeling zijn overgebleven. Het een na het ander zijn deze woonhuizen door vernieuwing of vertimmering verdwenen. Werd er vroeger ruw omgesprongen met oude panden, tegenwoordig is gelukkig het besef, dat uit kunst-historisch oogpunt belangrijke gevels behouden dienen te blijven, levendig geworden. Zoals bekend, is de eerste stoot tot het behoud van monumenten gegeven door Victor de Stuers met zijn artikel ‘Holland op zijn smalst’, verschenen in het Novembernummer van de Gids van 1873. In vele gevallen is het behoud van een oude woonhuisgevel practisch zeer goed mogelijk, omdat een goed onderhouden oude gevel een stempel van voornaamheid op het pand drukt. De indeling van het oude woonhuis is zijn oorspronkelijke staat te behouden is echter in vele gevallen ondoenlijk, aangenomen, dat zij nog aanwezig is. De wooneisen hebben zich immers van lieverlede gewijzigd en daarmede hebben we in het algemeen rekening te houden. Moet nu al het oude verloren | |
[pagina 31]
| |
gaan? Dat zeker niet. Hieraan indachtig heeft de Vereniging ‘Oud-Leiden’ een Fonds gevormd, genaamd ‘Het Leidsche Woonhuis’, met het doel die oude Leidse woonhuizen, welke
Fig. 1. Het onderhuis van het woonhuis Kloksteeg 2 te Leiden.
Fig. 2. Het voorhuis met de opkamer van het woonhuis Kloksteeg 2
Tekeningen van W.J. Kret hun oorspronkelijke indeling hebben behouden, aan te kopen en te beheren. Met haar eerste aankoop - nu twee jaar geleden - heeft de Vereniging een gelukkige greep gedaan. Het betreft het woonhuisje Kloksteeg 2, gelegen in de binnenstad, tussen Academie en Pieterskerk. Het huis heeft een vrijwel oorspronkelijke 16e eeuwse indeling en een trapgevel uit het midden der 17e eeuw. De huisdeur bevindt zich in het midden van de voorgevel, met aan weerszijden een raam. Wanneer we de deur ingaan komen we in een hoog voorhuis, dat zich over de gehele breedte van de gevel uitstrekt. We vallen dus met de deur in huis. In zo'n voorhuis kan niet worden gestookt; het vertrek diende in het algemeen voor nering en ambacht (Fig. 2). Hoe zo'n voorhuis voor de uitoefening van de ambachten gebruikt werd, kan men het beste zien in het boek van Jan en Kasper Luiken ‘Spiegel van het Menselijk Bedrijf’ (1694). Zie b.v. de prenten van de Zeevenmaker, de Stoelemaker, de Kammemaker en de Tinnegieter. Fabrieken en winkelmagazijnen bestonden er vroeger niet en het | |
[pagina 32]
| |
voorhuis was meestal bedrijsruimte, of de plaats waar waren werden verkocht. In het voorhuis van een voornaam woonhuis zullen schilderijenFig. 3. Doorsnede A-B
Fig. 4. De verdieping van het woonhuis Kloksteeg 2.
Tekeningen van W.J. Kret de wanden hebben gesierd. Burgemeester Jan Jansz. Orlers, de bekende Leidse geschiedschrijver, maakte in 1640 een inventaris van zijn bezittingen op, waaruit blijkt, dat in het ‘Voorhyus ende 't comptoor’ schilderijen hingen. (Zie Leidsch Jaarboekje 1941). Doch deze treffen we in 1624 niet aan in het huisje van Joris Ente, Leids baaidrapier, waar o.a. in het voorhuis aanwezig waren ‘een laeckenpersch, een scheerdisch, 6 droochscheerdersscharen, 5 recken met enige kaerden, 4 wolmanders, 2 strijcbanken mette schraech daertoe, een vuyren sidtbanck’. Een heel bedrijf dus. De enige weelde, welke de inventaris van het huisje vermeldt, betreft ‘een kaart van Holland en een belijst printgen’, welke in de boven-voorkamer hingen (zie Posthumus, Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche Textielnijverheid, 4e deel, blz. 282). Keren we thans terug naar het huisje aan de Kloksteeg. Achter het voorhuis bevinden zich een lager gelegen onderhuis met schouw (Fig. 1) en een daarboven gelegen ‘hangkamer’, de opkamer, welker zoldering op gelijke hoogte ligt als die van het voorhuis (Fig. 2). Zowel onderhuis als opkamer ontvangen licht door vensters in de wand, welke ze scheidt van het hoge voorhuis en door de ramen in de achtergevel (Fig. 3). Aan deze zijde bevindt zich | |
[pagina 33]
| |
nl. een zeer smal plaatsje, dat licht en lucht geeft. Hier treft men ook het privaat aan. Links in het voorhuis bevindt zich verder een trapje naar het onderhuis en tegenover de voordeur is de steektrap
Fig. 5. Beganegrond van een zg. Leids wevershuis
Fig. 6. De verdieping van een zg. Leids wevershuis
Tekeningen van W.J. Kret naar een klein bordes, vanwaar men rechtuitgaande de opkamer kan betreden en links de spiltrap beklimmen, welke ons naar de beide kamers op de verdieping (Fig. 4) en de zolder voert. We zien dus, dat, zowel van uit het onderhuis als van uit de opkamer, het oog kon worden gehouden op het bedrijf in het voorhuis (Fig. 3). | |
[pagina 34]
| |
Een juist begrip van de 16e-eeuwse bewoning van het pandje krijgen we eerst als we weten waar behalve gewerkt, gekookt en geslapen werd. In de opkamer zijn sporen van een bedstede aangetroffen. Ook in de boven-achterkamer zullen bedsteden zijn geweest. We zagen reeds, dat in het onderhuis een schouw aanwezig is. Daar zullen de huishoudelijke werkzaamheden zijn verricht. Eenvoudige woonhuizen hadden vroeger slechts één schoorsteen, maar het pandje aan de Kloksteeg had er blijkens het register van het schoorsteengeldGa naar voetnoot1), in 1606 liefst drie. Vermoedelijk kon eertijds ook gestookt worden in de opkamer en in het voornaamste vertrek van het huisje, de boven-voorkamer. Bij de algehele restauratie, welke het pandje dit jaar zal ondergaan, zullen hierover wel meer gegevens aan het licht komen. Al is het huisje klein, het moet oorspronkelijk toch wel een goede bewoning hebben gehad. Wanneer het pandje Kloksteeg 2 is gebouwd is niet bekend. Het is Mejuffrouw A.J. Versprille, wetenschappelijk assistente aan het Leids archief, echter gebleken,Ga naar voetnoot2) dat op 2 Mei 1562 Joosgen Jacobsdr, gesterkt door haar man Allert Ghijsbrechtss, stoeldraaier te Delft, het huisje verkocht aan Neeltgen Claesdr., ‘mr Henrick de schrivers wedue’, elders vermeld als de Weduwe van Henrick Jansz van Eyck. Nu blijkt uit de transportbrief van 1562 iets merkwaardigs, nl., dat ‘de heymelicheyt’ van het woonhuisje gelegen is in de schuur van de achterbuurman Jacob Pieterss van Delft en dat de bewoners van beide panden gebruik maken van dit toilet, elk aan hun zijde. Het had dus blijkbaar twee ingangen. Wanneer het ‘vervollet zal zijn off dat zij invyel, zoe sullen zy luyden die tsamen doen scoon ende doen opmaken elcx halff ende halff als redelijck ende weselick is’. En wat zien we thans? Het zich op het plaatsje bevindend privaat is ingebouwd in het belendende en zich langs de achterzijde uitstrekkende pand Rapenburg 56, gelijk in 1562 is vermeld. Werd het pand aangekocht vanwege zijn 16e eeuwse indeling, ook de 17e eeuwse voorgevel is niet van belang ontbloot. Het betreft nl. een typisch Leidse trapgevel, welke geheel vlak is opgetrokken, een sobere gevel dus, niet versierd met kopjes, strekken of geledingen enz. Een groot verschil derhalve met de rijkversierde Amsterdamse trapgevels uit de zelfde tijd. Het pandje Kloksteeg 2 is het enige in Leiden overgebleven vrijwel gave woonhuis met een 16e eeuwse indeling. Na de re- | |
[pagina 35]
| |
stauratie zal worden getracht een huurder te vinden, die aan het voorhuis een toepasselijke bestemming geeft. Van het in Leiden meest gebruikelijke 17e eeuwse woonhuistype zijn gelukkig nog enkele voorbeelden aanwezig, hoewel waarschijnlijk niet één geheel gaaf is. Bedoeld is het z.g. wevershuisje. De Leidse textielnijverheid heeft n.l. vroeger zeer veel thuiswerkers gekend. Het voorhuis van het eenvoudige woonhuis diende, zoals vermeld, tot werkplaats. In deze huisjes bevinden zich geen onderhuis en opkamer zoals bij het voren beschreven type. Achter het voorhuis is de binnenkamer, vroeger veelal de keuken genoemd, met bedstede en kast. Hier achter ligt het plaatsje met privaat en somtijds daar achter nog een vertrek, het achterhuis, waarboven een zolderkamertje of een turfzolder (Fig. 5). De spiltrap voert naar het voorste gedeelte van de verdieping, waar zich twee kamers bevinden, de voorkamer en de achterkamer, alsmede een bedstede. Het achterhuis heeft een eigen trapje naar de achterbovenzolder, zodat op de verdieping geen verbinding is tussen het voorhuis en het achterhuis (Fig. 6). Een z.g. wevershuisje bezit ‘Oud-Leiden’ nog niet, de geldmiddelen ontbreken de Vereniging om tot aankoop over te kunnen gaan. Moge zij daartoe in de gelegenheid zijn vóór het laatste exemplaar is verbouwd en het dus te laat isGa naar voetnoot1).
Leiden, April 1948 A. Bicker Caarten |
|