De Gids. Jaargang 111
(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe herrijzing der geografische pathologieWij leven in een tijd van internationale organisaties; alle met het doel van samenwerking der volkeren op een of ander gebied der samenleving. Bergen van misverstand, eigenbelang en andere moeilijkheden moeten verzet worden. Er is één terrein, waarop bij alle verschil van mening, begrip en belangen, eenzelfde verlangen eensgezindheid en samenwerking vanzelfsprekend met zich brengt: het is dat van de bevordering der gezondheid, de bestrijding en behandeling van ziekten. De wereldgezondheidsorganisatie der Verenigde Naties is er een levend bewijs van. Al dadelijk: de wijze waarop zij de strijd tegen de tuberculose aanbindt en een kerncomité uit haar midden van drie leden resp. uit Engeland, de Verenigde Staten en Denemarken een programma heeft opgesteld dat een georganiseerde samenwerking van onderzoekers over alle delen der aarde omvat. Hier is nu eens met recht te verwachten dat een succesvolle stap tot internationale samenbinding van krachten gedaan is; in deze strijd zijn alle volkeren bondgenooten. Het is duidelijk dat allereerst nodig is: een zo nauwkeurig mogelijk inzicht in het wezen en de afmetingen van het probleem | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
in de verschillende landenGa naar voetnoot1), m.a.w. het onderzoek naar de verbreiding der Tuberculose over de volkeren der aarde, haar verdeling over de leeftijden, geslachten en dgl.; daarbij sluiten zich dan aan bestrijding en behandeling der ziekte. En hiermede zijn wij aangeland bij het onderwerp, dat genoemd is in de titel van dit opstel: de Geografische Pathologie, of wel: de Aardrijkskundige Ziektekunde, d.w.z.: de studie van de verbreiding en het karakter der ziekteprocessen over de gehele aarde, hun bestrijding en behandeling. Het is reeds van oudsher bekend dat in de verschillende landen, vooral als men wat verder kijkt dan Europa, andere ziekten dan in eigen omgeving aangetroffen worden, of dat bij ons bekende ziekten er zich anders gedragen. In de oudste geneeskundige literatuur uit de tijd van Hippocrates, Plinius en Celsus vinden wij reeds vermeld dat de Grieken en Romeinen hun teringlijders naar Egypte zonden. Aan een systematisch-wetenschappelijke beoefening der Geografische Pathologie kon eerst gedacht worden, toen het verkeer tussen de volkeren intensief en geregeld werd; toen het wetenschappelijk onderzoek tot in de uithoeken der aarde kon doordringen, onze kennis der oorzakelijke factoren op vastere grondslag kwam te staan en de methoden van onderzoek zó verbeterd en verfijnd werden, dat betrouwbare gegevens verkregen, verwerkt en onderling vergeleken konden worden. Het heeft dan ook eeuwen geduurd voor er werkelijk van een Geografische Pathologie sprake kon zijn; eerst in deze eeuw zijn de voorwaarden ervoor vervuld. De verbluffende resultaten van het wetenschappelijk natuur- en geneeskundig onderzoek, zoals, om enkele grepen te doen: de ontsluiting van de wereld der bacteriën in de tweede helft der voorgaande eeuw, de ontdekking der vitamines, de verfijning van het scheikundig en physisch onderzoek, het moderne bloedonderzoek en onze kennis der stofwisseling in het gezonde en zieke lichaam, kortom, van de levensprocessen van mens, dier en plant, dit alles heeft de studie van ‘het levende’ zó verdiept dat het mogelijk werd de beoefening der Geografische Pathologie internationaal ter hand te nemen. Ik zal mij onthouden van een overzicht van hetgeen reeds vroeger, vooral in de achttiende en negentiende eeuw, op dit gebied verschenen is; het zijn meer samenvattingen van overlevering of mededelingen uit de wereldliteratuur dan de resultaten van | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
persoonlijk onderzoek; meer van historische dan van wetenschappelijke waardeGa naar voetnoot1). Ik wil mij hier bepalen tot een beschouwing over de herrijzing der Geografische Pathologie in haar nieuw gewaad, waarin zij als: ‘Association Internationale de Pathologie Géographique’ een twintigtal jaren geleden op het geneeskundig toneel verscheen. De eerste figuur dezer renaissance is Max Askanazy. Na een verblijf van einge jaren als hoogleraar in de pathologie te Königsberg ging hij in 1905 over naar Genève en werd toen getroffen door het verschil van zijn ziektekundig palet in Oost-Pruisen en het Z.W. van Zwitserland. Hij ging daar dieper op in; met zijn collega Aschoff in Freiburg besprak hij in 1927 het denkbeeld een vereniging op te richten tot beoefening der Geografische Pathologie, en zo kwam het op hun voorstel tijdens een bijeenkomst van de Deutsche Pathologische Gesellschaft te Wiesbaden in 1928 tot het besluit er de vorm van een Internationale ‘Gesellschaft für Geografische Pathologie’ aan te geven. Wij waren daar bijeen met een groep pathologen uit Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Rusland, Tsjecho-Slowakije, Joego-Slavië, Hongarije, Italië, Letland en Nederland. Weldadig was de harmonische stemming tussen ons allen als een bewijs van eensgezindheid en verlangen tot samenwerking van vertegenwoordigers uit landen, die enkele jaren tevoren nog als vijanden tegenover elkander stonden. Dat was in het voorjaar 1928; wij schrijven nu 1948: quantum mutatum ab illo! Een stichtingscomité van drie leden, uit Zwitserland, Oostenrijk en Nederland werd benoemd en in het volgende jaar was de definitieve organisatie van het Intern. Genootschap gereed: dertig landen uit alle werelddelen traden toe; aan het hoofd stond een directorium van vier pathologen: Askanazy (Zwitserland), Roussy (Frankrijk), Aschoff (Duitsland), en schrijver dezes, als vertegenwoordiger van Nederland; de Association Internationale de Pathologie Géographique was geboren. In 1931 had de eerste bijeenkomst te Genève plaats; zij werd gevolgd door de tweede conferentie in 1934 te Utrecht, door een derde in 1937 te Stockholm; de vierde zou in 1940 bijeenkomen in Rome; reeds zeven-en-dertig landen waren tot de Association toegetreden. Toen knapte de draad af... De einden zijn weder opgenomen. Bijna tegelijk kwam in Zwitserland, Zweden en Nederland het verlangen tot uiting, de slapen- | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
de Association Internationale te wekken, en terwijl ik dit schrijf gaat een oproep rond bij een aantal medici, veterinairen en biologen in de bereikbare landen in en buiten Europa met het voorstel gezamenlijk het werk te hervatten. Nationale comité's worden opnieuw opgericht; tijd, plaats en werkprogram voor de eerstvolgende bijeenkomst zullen in gezamenlijk overleg worden vastgesteld en zo gaan wij nu, met goed vertrouwen in het vooruitzicht oude banden te herstellen, nieuwe verbindingen aan te knopen, en ontbrekende landen door ons voorbeeld tot medewerking op te wekken, de vierde conferentie tegemoet.
Wat is nu de betekenis en de plaats der Geografische Pathologie in het geheel der geneeskundige wetenschap? De vier vragen welke vóór de eerste conferentie tot de deelnemers werden gericht, zeggen duidelijk welke het doel is; die vragen zijn:
De eerste twee vragen vullen elkander aan, zodat wij door de bijeenvoeging der gegevens een bizonder ziektekundig mozaïek van de gehele aarde kunnen verkrijgen. Alles te zamen met het doel niet alleen er onze kennis over de verbreiding van ziekteprocessen en hun oorzaken door uit te breiden, maar evenzeer om de resultaten, waar ter wereld ook, in dienst te stellen van de bevordering der gezondheid van mens en dier. Men heeft het begrip geografische pathologie wel eens gelijk gesteld met rassenpathologie. Dit is te beperkt en leidt tot verkeerde gevolgtrekkingen. Daargelaten dat het reeds zeer moeilijk is (en in concreto vaak onmogelijk) het begrip ‘ras’ nauwkeurig te begrenzen, maar aannemende dat wij elkander toch begrijpen als wij met dat begrip werken, hebben wij te bedenken dat er in hele werelddelen van zuivere ‘rassen’ geen sprake kan zijn, terwijl dit toch wel de eerste voorwaarde is voor de studie van de eigenschappen van een ras en zijn ziektekundig forum. | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
Van de oudst-bekende historische tijden tot op heden heeft, overal waar volkeren elkaar ontmoetten, vredelievend of in oorlogen, rassenvermenging plaats gehad. In Europa heeft het Joodse ras zich in een kern van orthodoxe geloofsgenoten wellicht nog het meest standvastig gehandhaafd. Ook de Eskimo's zijn wel als een zuiver ras te beschouwen. In Oost-Azië zijn de verhoudingen voor de studie der rassenpathologie iets gunstiger; wij kennen er inderdaad rassen die voor zulk een studie een geschikt terrein bieden, o.a. het Chinese en het Japanse ras en enige volksstammen in Zuid-Oost Azië b.v. in Nederlands-Indië de Javanen, Bataks, Toradja's en anderen. Van Afrika zijn de gegevens over de vele rassen die er leven, alsnog zeer onvolledig; onze kennis van geografisch verbreide ziekteprocessen bij hen bepaalt zich tot enige beter bekende en doorvorste gedeelten; ik noem: de slaapziekte in de equatoriale gebieden, de lam-ziekte der runderen in Zuid-Afrika, de bilharziose (een wormziekte) in Egypte. Voor het Westelijk gedeelte van Equatoriaal-Afrika vindt men belangwekkende beschrijvingen van bizondere ziekten bij primitieve (onvermengde?) rassen in de werken van den beroemden veelzijdigen tropenarts Albert Schweitzer. Men moet zeer voorzichtig zijn met te spoedig een ziekte als een rasverschijnsel te beschouwen; het remt het wetenschappelijk objectief onderzoek. Slechts wanneer na een grondig onderzoek van alle factoren geen andere verklaring overblijft, mag men, en dan nog voorlopig, er toe besluiten; het is en blijft een vaag begrip dat men met veel kritiek moet hanteren. Geografische Pathologie is méér dan rassenpathologie. Het eenvoudigst lijkt mij het begrip samen te vatten in zijn omschrijving als: de studie van de invloed van natuur en cultuur op mens en dier over alle delen der aarde. Wat de natuurinvloeden betreft, zijn wij aangewezen op samenwerking van onderzoekers, behorende tot verschillende volkeren, wonende in begrensde gedeelten van de aarde als gevolg van historische, politieke en machtsfactoren. De natuur stoort zich aan deze grenzen niet; geografische invloeden zullen deze vaak overdekken. Anders is het met cultuurinvloeden; deze zijn gekoppeld aan de staatkundige grenzen der volkeren. Wij zullen bij de studie der Geografische Pathologie zowel verschillende volken aantreffen, levende onder gelijke, als eenzelfde volk levend onder zeer uiteenlopende natuurinvloeden. Aan elkaar grenzende volken als Nederland en België of Spanje-Portugal zijn voorbeelden van het eerste, Rusland en de Verenigde Staten van het tweede geval. Ik moest dit even doen voorafgaan aan de bespreking van het | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
wezen der Geografische Pathologie, zoals dat zich manifesteert in de resultaten van haar onderzoekingsmethoden; de beantwoording der bovengenoemde vier vragen wijst ons hierbij de weg. Het doel: een wereldpanorama der ziekteprocessen te ontwerpen en inzicht te krijgen in hun oorzaken en de middelen tot bestrijding en behandeling ervan, is zo veelomvattend dat het slechts te benaderen (ik spreek niet eens van bereiken) is door intensieven, internationaal-georganiseerden arbeid. Twee groepen van factoren geven de richting en methoden aan: wat de factoren van de natuur betreft noem ik: klimaat, bodem, hoogte, fauna en flora (bronnen van voedsel), intensiteit en qualiteit van zonbestraling, temperatuur en vochtigheid van het milieu, atmosfeer (methoden der moderne meteorologie), neerslag, en ook het landschap door zijn invloed op de psyche en zijn niet te onderschatten waarde voor gezondheid, levensvreugde en levensernst van de mens. Als cultuurinvloeden vat ik samen: al wat de mens van de oertijd tot op heden heeft voortgebracht op het gebied van religie en wijsbegeerte, kunst en wetenschap, techniek en organisatie, landbouw en veeteelt, beroep, verkeer en gewoonten, woning, kleding, voeding, kortom, dat wondere, bonte samenstel van idieële en materiële uitingen van zijn geestelijke werkzaamheid in alle delen der wereld. Al deze factoren bevatten elementen, die aan nuttige ook schadelijke gevolgen paren; ik behoef slechts te wijzen op de beroepsziekten, de infectieziekten, de giftige werking van genotmiddelen (alcohol, tabak, verdovende middelen); de gevolgen van het jachten en haasten, van werken onder hogen druk, van onrust, van onhygiënische voeding, kleding en woning. Voor de studie van de talrijke hier rijzende vraagstukken (en hiermede kom ik tot de tweede groep van factoren) is nodig de samenwerking van artsen (clinici), patholoog-anatomen en biologen, algemene en sociale hygiënici, bacteriologen, veterinairen, scheikundigen, leiders van gezondheidsdiensten en ten slotte, niet te vergeten, modern geschoolde statistici, uit alle delen der aarde. Is een dergelijk wereldomspannend werkprogram uitvoerbaar? zal wellicht deze of gene zich afvragen. De resultaten van de drie conferenties in Genéve, Utrecht en Stockholm geven het antwoord. Zij hebben ten volle aan de verwachting beantwoord; de onderwerpen, resp. cirrhose van de lever, de arteriosclerose (slagaderverharding, resp.-verkalking) en de anaemieën (bloedziekten) | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
werden aan de hand van uitvoerige rapporten uit een dertigtal landen diepgaand besproken; de resultaten werden in gedrukte verslagen samengevat. Het aantal deelnemers nam geregeld toe; in 1940 zouden wij in Rome veertig landen vertegenwoordigd zien ter bespreking van het maagzweervraagstuk. En ware de reeks van onze driejaarlijkse bijeenkomsten niet onderbroken, wij zouden in 1949 onze zevende conferentie tegemoet gaan... Het lot heeft anders gewild; it is no use crying over spilt milk. Dit jaar wordt het werk hervat. Laat ik dan nu een denkbeeld geven van de beoefening der Geografische Pathologie en enige harer practische resultaten. Het is niet mogelijk alle bovengenoemde factoren zoals zij zich in de verschillende gebieden der aarde doen gelden hier te bespreken; ik wil liever aan de hand van voorbeelden, ontleend aan een beperkt gebied, haar werkwijzen duidelijk maken en kies daarvoor onze ervaringen in Tropisch-Nederland. Ik ga in gedachten terug tot het laatste decennium der voorgaande eeuw. In 1889, in het pas gestichte gouvernementslaboratorium te Weltevreden, waarvan de off. van gezondheid C. Eykman directeur was, brak onder de kippen van zijn proefstal plotseling een eigenaardige ziekte met dodelijke aflloop uit; deze bleek bij nader onderzoek het gevolg te zijn van hun voeding met gepelde, d.w.z. zuivere witte rijst, afkomstig uit het militair-hospitaal. Kippen die het gewone kippenvoer kregen, nl. rauwe ongepelde rijst, grauw van kleur, bleven gezond. Het viel dr Eykman op, dat de ziekteverschijnselen overeenkomst vertoonden met die van de reeds lang bekende beri-beri, een tropische ziekte, voornamelijk van Inheemsen maar ook van Europeanen. Door een vergelijkend onderzoek van de organen der gestorven kippen en die van beriberi-lijders vond dr E. dat inderdaad eenzelfde afwijking, nl. ontaarding der bewegingszenuwen, de oorzaak der ziekteverschijnselen was. Deze vondst was het begin van een volhardend jarenlang onderzoek, waaraan de namen van Eykman en Grijns voorgoed verbonden zijn. Het heeft geleid tot de oplossing van het raadselachtige verband tussen de voeding met gepelde rijst, een kippenziekte en beri-beri: vooral de vraag of hier vergiftiging in het spel was drong telkens op. Ten slotte was de uitkomst van een grote reeks proeven dat in het vliesje om de rijstkorrel een stof aanwezig moest zijn die de zenuwontaarding, welke aan de beide ziekteprocessen ten grondslag lag, voorkwam; beter gezegd: welker afwezigheid in de voeding die zenuwontaarding ten gevolge had. | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
En ziet: ook in andere planten b.v. in boontjes van katjang hidjoe was diezelfde stof aanwezig. Toen bleek dat wat voor beriberi met het vliesje om de rijstkorrel gold, op analoge wijze ook bij talrijke andere ziekteprocessen in alle delen van de wereld kon worden vastgesteld. Een algemeen biologisch beginsel was hiermede ontdekt, nl. dat in talrijke voedingsmiddelen stoffen aanwezig zijn, die ,zonder zelf voedingswaarde te bezitten, absoluut noodzakelijk zijn, zij het ook in minimaal kleine hoeveelheden, voor de normale levensverrichtingen van mens en dier. Aan deze stoffen is de naam gegeven van ‘vitamines’. Wij kennen er nu een hele reeks van, b.v.: het groei-, het vruchtbaarheids-, het antischeurbuik-vitamine om slechts enkele voorbeelden te noemen. Zij worden aangegeven met de letters van het alfabet. Het eerst ontdekte is dus het ter voorkoming van beri-beri noodzakelijke vitamine-B. Elk werk over voedings- of gezondheidsleer bevat nu tabellen met het vitamine-gehalte onzer voedingsmiddelen; bij een bezoek aan de Vereenigde Staten in 1929 zag ik in de restaurants herhaaldelijk op de menu-lijst bij de naam der spijzen het gehalte aan vitamine vermeld; elke huisvrouw weet u te vertellen van vitamines in groenten, vruchten, eieren, melk en andere spijzen. Merkwaardige stoffen: Van slechts enkele is het gelukt de scheikundige samenstelling vast te stellen: minimaal kleine hoeveelheden zijn voldoende om hun, alsnog geheimzinnige, werkzaamheid te ontvouwen. Van wetenschappelijk standpunt een prachtig resultaat van geografisch-pathologisch onderzoek; uit praktisch oogpunt een vondst van onmetelijk heilzame betekenis voor de gehele mensheid. Een ander voorbeeld van een ziekteproces met een bepaald geografisch karakter is de primaire leverkanker bij den Javaan. In zijn inaugurele rede over ‘Vergelijkende Tropenpathologie en Hygiëne’, Dec. '47 deelt Professor Kouwenaar mede dat 60% van alle kwaadaardige gezwellen bij den mannelijken Javaan primaire leverkankers zijn; een verbluffend cijfer als ik erbij voeg dat wij bij Europeanen slechts in 1 à 2% deze vorm bij kankerpatiënten waarnemen. Ook een andere leverziekte, de levercirrhose, een aandoening waarbij de lever verhardt, schrompelt of abnormaal groot wordt, komt opvallend veel voor bij de bevolking van Indië, en, wat bij ons uiterst zeldzaam is, reeds op jeugdige leeftijd, vóór het dertigste jaar (dit als een antwoord op vraag 3). Experimenteel onderzoek wijst op een invloed van het hoofd- | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
bestanddeel van hun voedsel: rijst (niet door afwezigheid van het korrelvliesje); en, wat van rassenstandpunt van belang kan zijn, het geeft een aanwijzing dat het weerstandsvermogen van de lever bij de bewoners van Indië (maar hoeveel rassen zijn dit?) tegenover schadelijke of giftige stoffen geringer is dan bij de bewoners van Europa. Stellig een belangrijk veld voor geografisch-pathologisch onderzoek als ik mededeel dat, zoals ook eigen ervaring mij leerde, in ons land bij geheel andere voeding, klimaat en gemengde rassenverhoudingen levercirrhose in sommige streken opvallend veelvuldig is en in weer heel andere Europese landstreken, Bern, Freiburg i/Br. en Tsjecho-Slowakije in de laatste kwarteeuw is toegenomen. Op de conferentie in 1931 waar de levercirrhose aan de orde was, is de vraag opgeworpen of wellicht chronische kopervergiftiging hier in het spel kan zijn; deze vraag is tot heden niet opgelost. Ik moge er een geval van het ontbreken van ziekten in een omschreven gebied van Indië tegenover stellen, dat wel geen verband houdt met Geografische Pathologie, maar wel een voorbeeld is, dat tot voorzichtigheid maant in het te te spoedig aannemen van rasinvloeden. Toen ik in 1939 enige tijd in Bali was hoorde ik daar dat hondsdolheid en mond-en-klauwzeer er onbekend zijn; ook... beri-beri. Dit laatste een rasverschijnsel? Vóór 1900 zou men daar al gauw aan gedacht hebben, maar het bleek een bewijs te zijn van het gezond verstand en het voorzichtig beleid der Balinezen. Wat beri-beri betreft: zij hebben niet gewacht tot Eykman en Grijns het Vitamine B. ontdekten, maar door hun eeuwenoude gewoonte de rijst te eten zoals de natuur hun die aanbood, hebben zij als bij intuïtie door het nuttigen van natuurlijk voedsel de meest afdoende prophylaxe tegen beri-beri toegepast. Hondsdolheid en mond-en-klauwzeer hebben ze geweerd door alle invoer van honden en vee van buitenaf sedert vele jaren radikaal te verbieden; een maatregel die, standvastig doorgevoerd, hun overal rondlopende honden en hun veestapel gezond hield. De vergelijkende tropen-pathologie geeft ons nog andere voorbeelden van geografisch bepaalde ziekten of de afwezigheid ervan. Roodvonk b.v. komt slechts bij hoge uitzondering in Indië voor; evenzo de pernicieuze anaemie, de rheumatische gewrichtsontsteking (polyarthritis rheumatica) met de daardoor veroorzaakte afwijkingen in het hart; dit is niet als een raseigenschap te beschouwen, daar ook bij Europeanen in Indië hetzelfde wordt waargenomen. Wel zou men daaraan kunnen denken bij het verschijnsel, dat zweren in maag en twaalfvingerige darm bij Chi- | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
nezen ongeveer vijftien maal meer voorkomen dan bij Javanen; dat maagkanker bij den Javaan slechts bij uitzondering, bij Chinezen en Bataks geregeld wordt waargenomen. En zeer merkwaardig is, wat Kouwenaar meedeelt dat, terwijl arterio-sclerose van de bloedvaten der hartspier bij den Javaan veel voorkomt, de angina pectoris die er bij de Europeaan zeer vaak het gevolg van is, bij den Javaan niet optreedt. Wat is de oorzaak hiervan? Professor de Langen, ervaren kenner van tropenziekten, vond meermalen angina pectoris bij beter gesitueerde Javanen, die meer op Europese wijze leven. Wat doet hier de voeding, de leefwijze, het zenuwstelsel? En ten slotte: thrombose, met haar dreigend gevolg van embolie met vaak dodelijken afloop, het post-operatieve gevaar dat den chirurg in Europa zoveel zorg kan baren, komt in Indië zo goed als niet voor. De verklaring? Invloed der relatief vetarme voeding waaraan gedacht wordt? Ras- of andere factoren? Er is hier nog veel te doen voor den geograaf-patholoog en het is dan ook geen wonder dat Kouwenaar, die jarenlang in Indië werkte, er op wijst dat ‘tropische hygiëne door de vergelijkende Geografische Pathologie in haar sfeer te betrekken, een uit wetenschappelijk en wellicht ook praktisch oogpunt belangrijke taak kan vinden’. De beri-beri leerde het ons reeds. Met deze reeks voorbeelden uit de geografische tropenpathologie wil ik hier volstaan. Men kan het studieveld in gedachten uitbreiden over de gehele aarde en aldus een denkbeeld krijgen van het object en de methoden van onderzoek in een internationaal beoefende geografische ziekteleer. De problemen liggen opgetast: ik noem slechts het kankervraagstuk, de groep der virusziekten (pokken, kinderverlamming, vlektyphus en andere), lepra, rheuma, malaria, de stoornissen in het ingewikkelde gebied der organen van interne afscheiding (endocrinologie), hun onderlinge beinvloeding zowel als hun invloed op den groei, de bouw en de stofwisseling van mens en dier. Ik herinner ook aan het uitbreken, zich verbreiden en weer verdwijnen van epidemieën: men denke b.v. aan de influenza-epidemieën van 1890-'91 en 1918 in Europa. Slechts wil ik tot besluit van deze beschouwingen een voorbeeld geven van een praktisch resultaat, bereikt door op eenzelfde doel gericht internationaal geografisch-pathologisch onderzoek; de studie van het struma- of kropvraagstuk. Ik mag wellicht als algemeen bekend veronderstellen, dat struma een abnormale vergroting van de schildklier is, die, al naar de graad der aandoening meer of minder ernstige storingen in | |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
de groei, de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling en de stofwisseling van het individu ten gevolge kan hebben. Zij komt over de gehele aarde voor in bepaalde, meestal bergachtige maar ook in vlakke landstreken; zij wordt niet beïnvloed door klimaat, vochtigheid, temperatuur en dergelijke geografische factoren, daar zij in de meest uiteenliggende landen wordt aangetroffen, nl. vooral in Zwitserland, Zuid-Oost Frankrijk, het Noorden van Brits-Indië, gedeelten van N. en Z. Amerika, in de Indische archipel in Oost-Java, Sumatra en N. Borneo; ook in Nederland en hier 't meest in de Oostelijke en Zuidelijke provincies. Een dergelijke algemene verbreiding wijst op een andere dan klimatologische of rassen-invloed. Door een jarenlang, reeds in het midden van de voorgaande eeuw begonnen, onderzoek is gevonden dat het ontstaan van struma, behalve door andere bijkomstige invloeden, vooral afhankelijk is van de hoeveelheid jodium welke de mens in spijs en drank in zich opneemt. Aanvankelijk meende men dan ook dat door jodium aan strumapatiënten te geven men de ontwikkeling ervan kon tegengaan; in plaats van een gunstig resultaat bereikte men het tegendeel; men gaf te veel. Eerst door een uiterst verfijnd scheikundig onderzoek werd het duidelijk dat het bij de bestrijding m.a.w. voorkoming van struma ging om hoeveelheden jodium van enige duizendsten van een milligram; een dagelijkse hoeveelheid van 50 tot 80 duizendsten van een milligram joodkalium in spijs of drank opgenomen is voldoende om de kropendemie in strumagebieden te bestrijden. Zo heeft men dan ook door toepassing in kropgebieden van prophylactische maatregelen nl.: het toevoegen van zéér kleine hoeveelheden joodkalium aan drinkwater of keukenzout de strijd tegen krop en haar gevolgen aangebonden. Zij is het eerst consequent en energiek toegepast in Zwitserland, eeuwenlang het kropland bij uitnemendheid. En het resultaat? Wie in het begin van deze eeuw in Zwitserland reisde zal zich wel herinneren hoeveel personen met krop hij in het Berner-Oberland en andere kantons tegenkwam; hij zal wellicht ook wel eens een ‘kretinenheim’ bezocht hebben met zijn honderden dwergachtige, stompzinnige patiënten, slachtoffers de krrop-en-demie. En nu? Na een kwart eeuw jodium-prophylaxe is dit beeld geheel veranderd: men ziet slechts zeer weinig Zwitsers met struma; de krop is bezig te verdwijnen; de pasgeborenen, die vroeger in een kropgebied met een te grote ‘strumeuze’ schildklier ter wereld kwamen, hebben nu een normaal orgaan; het aantal wegens struma afgekeurde recruten is sterk gedaald; en wat vooral treft: het meest fatale gevolg der kropendemie, zwak- | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
zinnigheid tot den hoogsten graad van stompzinnigheid met dwerggroei en andere verschijnselen, m.a.w. het cretinisme, is bijna geheel overwonnen; de ‘kretinenheime’ zijn of worden opgeruimd. Dit spreekt boekdelen. Uit andere landen waar jodiumprophylaxe in strumagebieden wordt toegepast, worden eveneens gunstige resultaten medegedeeld; ook in Nederland zijn wij daarmede op de goede weg, al heeft de schaarste aan jodium in de jaren 1940-'45 de prophylaxe tijdelijk wat geremd. Dat deze nodig was, zal duidelijk zijn als ik zeg dat er hier gemeenten waren waar het onderzoek bij schoolkinderen uitwees dat tachtig tot vijf-en-tachtig procent een te grote schildklier hadden. Het bereikte resultaat moge in de eerste plaats te danken zijn aan Zwitserse onderzoekers, ook in andere landen, vooral Amerika, is krachtdadig daaraan medegewerkt; een triomf van geografisch-pathologisch onderzoek.
Bovenstaande beschouwing is gewijd aan de studie van ziekte-toestanden en ziektebestrijding als middel tot bevordering van de gezondheid der bewoners van onze aarde. Dit is een indirecte hygiëne; vanzelf rijst de vraag: hoe is het met die gezondheids-toestand der volkeren gesteld? Een moeilijk te beantwoorden vraag over een moeilijk te omschrijven begrip. Laten wij bij de beoordeling daarvan niet vergeten dat het aanpassingsvermogen van den mens buitengewoon groot is; dat millioenen mensen ‘gezond’ leven onder de meest uiteenlopende omstandigheden van klimaat, bodem, hoogte, voeding, woning enz.; dat, wat voor het ene volk een normaal levensniveau is, door het ander als een volkomen onhoudbare toestand wordt beschouwd. Een Eskimo en een neger, een steppenbewoner en een New-Yorker, een Siciliaan en een Zweed, een boer en een mijnwerker en duizenden andere vertegenwoordigers van de species homo sapiens in de meest verschillende gebieden der aarde worden allen gemiddeld als ‘gezond’ in hun milieu beschouwd. Als wij het nader bekijken, is het vaak meer een toestand van nietziek zijn, die voor gezondheid doorgaat. De bekende hygiënicus dr Mac Carrison noemt dit ‘Twilightzone of Ill-Health’, schemering tussen ziekte en gezondheid. En inderdaad zijn bij verschillende primitieve volken de hygiënische toestanden, gevoegd bij de invloed van een ongunstig klimaat en arbeid bij schamele voeding, veelal zóó, dat de ‘gezonden’ voortdurend leven op een grensniveau tussen gezondheid en ziekte. Wanneer men in de werken van Albert Schweitzer leest hoe het | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
leven zijner zwarte vrienden om de Ogowe is: ‘disease, pain, distress everywhere’, begrijpt men de zin van de woorden van MacCarrison; en men behoeft niet eens zo ver te gaan om een dergelijk ‘Twilight-zone of Ill-Health’ aan te treffen; wij kennen ze ook uit de armenbuurten der grote steden van Europa en van wantoestanden in sommige mijn- of industriedistricten. En dan is het verrassend, plotseling een boek in handen te krijgen over ‘Een volk dat geen ziekte kent’, waar onze chronische ziekten niet voorkomen, dat een groot weerstands- en uithoudingsvermogen bezit, geentouderdomskwalen kent, een zeldzaam hogen leeftijd bereikt en waar het leven ten slotte vredig als een kaars uitdooft; m.a.w. een volkomen gezond volk. Hier zou de geografische pathologie geen arbeidsveld vinden, maar haar plaats moeten afstaan aan haar tegenhanger: de gezondheidsleer. Het is het volk der Hunsa's, waar deze paradijstoestand heerstGa naar voetnoot1). Was het niet dr MacCarrison, de beroemde Schotse arts, die jarenlang in het Noorden van Brits-Indië werkte in dienst van de Britse gezondheidsdienst en dien ik van onze internationale kropconferenties persoonlijk ken als een ervaren en zeer betrouwbaar onderzoeker, ik zou met grote reserve zijn mededelingen over het Hunsavolk aanvaarden. Dit volk, van ongeveer 10.000 zielen, verdeeld over een zestal stammen, leeft op een hoogte van 1600-2400 meter op de bergbalcons in het kleine gebied bij Kashmir, waar China, Rusland, Afghanistan en India samenkomen; door geweldige ijsvelden, gletscherdammen en drie bergtoppen van meer dan 7000 Meter gescheiden van de naburige volken; sedert eeuwen volkomen geïsoleerd. Elk stamlid huwt uitsluitend met leden van een der vijf andere stammen. Zij hebben een rijk genuanceerde spreektaal, geen schrijftaal; hun godsdienst is zeer eenvoudig; die van een vrije secte, verwant aan de leer van de Islam. Hun cultuur bepaalt zich tot de gewone bezigheden van huiselijken arbeid, wat veeteelt en moeizame bewerking van de ruwe berghellingen. Alles wat onze samenleving te zien geeft,: kerken en scholen, musea en bibliotheken, fabrieken en ziekenhuizen, P.T.T. en dagbladen en wat men maar bedenken kan, ontbreekt er ten enenmale: maar... zij zijn behoudens sporadische korte koortsen en enkele gevallen van oogontsteking aan het einde van het wekenlang wonen in hun winterkwartieren bij de felle koude, volkomen gezond; geen ‘schemering’, maar ‘vol daglicht’. | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
MacCarrison schrijft dit in hoofdzaak toe aan hun voeding; deze bestaat uit: sterk overwegend plantaardig voedsel, veel rauwkost, fruit als hoofdvoedsel, zoveel mogelijk onvervalste natuurvoeding (behoud der voedingswaarde); genotmiddelen slechts bij hoge uitzondering, zeer weinig keukenzout, voeding van eigen volkomen gezonde bodem en zeer matig; jaarlijks een hongerperiode van enkele weken, een hongerlente. Hun hoofdeigenschappen zijn: grote capaciteit (ze zijn onvermoeide bergklimmers en lastdragers) opgewektheid en verdraagzaamheid. Zij zijn zeer zindelijk in woning en bedrijf. Inderdaad opvallend is hun levensvreugde, gemoedsrust en, bij hun uiterst sobere levenswijze, een hartelijke mededeelzaamheid. In alle opzichten het leven van een gezond, gelukkig volk dat één is met de natuur. Ik weet dat ik met dit Hunsaverhaal enigszins buiten het thema van dit opstel dreig te geraken; toch houdt het er zeker verband mede; het is daarom dat ik mijn beschouwing over Geografische Pathologie hiermede besluit. Niet om aan te sporen tot een leven als dat der Hunsa's. Wij, kinderen van de twintigste eeuw, kunnen onze beschaving, onze cultuur met al wat zij ons in eeuwenlange ontwikkelingsgang bracht, zelfs ondanks hetgeen zij ons ontnam, niet prijsgeven. Wij kunnen de klok niet vijftig eeuwen terugzetten. En dan: het leven dezer Hunsa's is er ten slotte een van een uiterst egocentrisch, van de buitenwereld afgesloten, volksbestaan; een leven dat opgaat in een cultus der gezondheid en het aankweken van vriendelijke onderlinge verhoudingen. Er is meer ‘between heaven and earth’ dan gezondheid, opgewektheid, en verdraagzaamheid, al zijn deze alle drie voortreffelijke dingen. De mens heeft in deze wereld een andere taak te vervullen dan het leiden van een afgesloten bestaan, zonder deel te nemen aan het hogere geestelijk leven, waarin de grote strijders en denkers ons voorgegaan zijn, dat wij naar hun voorbeeld hebben voort te zetten en door te geven aan wie na ons komen. Ik zie het leven der Hunsa's dan ook als een uniek voorbeeld van een experiment op grote schaal. dat ons ééns te meer in een extreem geval de waarde bevestigt van soberheid in levenswijze, zindelijkheid, van onvervalste natuurvoeding (men denke aan onze conserven, vitaminearme extracten en doodgekookte spijzen) en van een evenwichtige, opgewekte levensopvatting; een experiment op het gebied van de geografische gezondheidsleer als de andere zijde van de geografische ziektekunde. R. de Josselin de Jong |
|