| |
| |
| |
Regina et Patria
Gedacht als Stuk voor vrouwestem, orkest en slotkoor.
Aanhef
(Tien of twintig maten inleidende muziek, breed)
In wat gij horen gaat van stem en instrument
gedenken wij, van 't Westen tot in de Oriënt,
een Koningin, die vijftig jaar het vaderland
geleid heeft en gediend, als een goed afgezant
zich zelf niet rekenend, getrouw de zware eed
die Zij eens zwoer, en die van wankelen niet weet
(Slot van orkestpraeludium, zacht uitklinkend)
| |
De Voorbereiding
Zij was nog kind, toen Haar zekerheid gewerd
dat Haar een troon was toegedacht, en majesteit.
Haar ponny's en Haar poppen, bloemen, en een hert
in 't park, daar waar de smalle weg ten vijver leidt,
hebben Haar nooit zo onbezorgd en blij doen zijn
als kinderen onbewust van opdracht die hen wacht.
Wel was veel vreugde Haar deel, het groot geluk en klein
vermaak en spel, en bovenal ontving Zij kracht
uit Harer moeder wijs en overdacht beleid.
Maar reeds heel vroeg zette de ernst op Haar bestaan
zijn merk, want in 't nabij verschiet lag al de tijd,
dat Zij, een meisje nog, naar 't kroningsfeest zou gaan.
Zo kan, wanneer het voorjaar komt, het land wel zijn:
De winter is voorbij, maar lucht en wereld, grijs,
en toch anders van licht dan bij het herfstgordijn
van mist, schijnen te dingen naar een zomerprijs.
Het jaar is jong, de grote tijd komt langzaam aan,
de zon wordt sterk, aan elke struik zal bloesem staan.
O grijze kracht van 't land, die altijd winnen gaat,
o jonge ernst, die bij der dingen aanvang staat!
(Tussenspel voor orkest; impressies van zonsopgang, voorjaarsstilte; klanken die verwachting doen horen)
| |
| |
| |
Arbeid en Vreugde
Dit land leent zich tot werk naar ligging en naar grond
van veen en zand en klei rond der rivieren mond.
De schepen kiezen zee, des avonds en bij dag,
boven het deinend water golft en slaat de vlag,
het schuim van 't kielzog is de laatste dunne band
tussen de romp en 't aldoor verder wijkend land.
Schoorstenen braken rook en de centrale dreunt,
een trein rijdt over staal, dat op zijn pijlers steunt.
De vette voren kantlen open door de ploeg,
de boer bereidt opnieuw het land dat wasdom droeg.
Als een gemaal het water, zuigen banken geld
tot zich dat, rij naast rij, vermeld staat en geteld.
De koopman rekent voor hij zijn contracten sluit,
de schipper vaart, de visser zet zijn netten uit.
De spanning van de stoom drijft raderwerken voort.
Door der materie druk wordt evenwicht verstoord
en tegendruk ontstaat, beweging, warmte, licht,
dat in zijn felheid slaat verblindend het gezicht.
Ook in een mensenziel woont kracht en tegenkracht
en vuur, verlangen, goed en kwaad, tot daad gebracht.
En tussen mensen onderling, welk lijnenveld
van kruisingen: arbeidsconflict, oorlogsgeweld!
Hoe broos is dan een jonge koningin, die wil
dat vrede heerst en ieder, overtuigd en stil
zijn werk met vreugde doet en niemand komt te na
en zwicht voor 't recht, 't zij op gena of ongena.
Hoe groot een plaats heeft zij dan echter bij het volk!
En zorg in 't Koningshuis dempt vreugde, als een wolk
het licht der zon, en voorspoed maakt de harten blij.
Toen werd, 't jaar negen dezer eeuw, één dag voor Mei,
geboren een prinses, en overal was 't feest
als in een land, waarvan gij in de sprookjes leest.
De straten waren vol met vlaggen en muziek
van een fanfarekorps of 't orgelmechaniek.
Zo groeit 't vertier des avonds na een dag van werk.
Zo brak de spanning zich een uitweg in 't gezang
van kinderoptochten en van koren in een kerk,
in dracht van veel oranje, in spelen, urenlang.
(Muziekfragment met robuuste, opgewekte accenten, uitlopend in vreugdevol blij slot)
| |
| |
| |
Het Geestelijk Leven
Niet minder werk dan dat van burger of bankier,
van ambachtsman, van arbeider die elke spier
bij sjouwen en bedrijf gebruikt, geeft wetenschap
degenen die in hun gedachten, stap voor stap,
doordringen naar het hart van aarde en heelal,
die stof ontleden in atomen, en 't getal
der sterren noemen; van planeten, zon en maan
weten hoedanigheid, grootte, gesteldheid, baan.
Er is geen schuilhoek meer die niet wordt onderzocht
en naar een onbekende plaats leidt tocht op tocht,
in oerwoud, bergland, 't ontoegankelijkst plateau,
het raadselachtig diepzeeduister evenzo
als de ijzigheid der polen en de verre bron
van een rivier in 't continent, gloeiend van zon.
Tot weten drijft zijn drang de mens omlaag, omhoog,
zij spant gedurig en steeds verder uit de boog
van kennis omtrent sferen, dieren, plantenrijk,
voorwereldlijk gewas, en binnen het bereik
van voorstelling treedt immer meer, verzonken land,
bouwvallen van een stad, in oorlogen verbrand,
waarvan alleen een sage bleef, de eeuwen door.
En nog veel meer: de zoeker volgt het smalle spoor
dat leidt naar afgronden die in een mensenziel
zich openen, tot daar waar nooit een lichtstraal viel.
Van verre volkeren leert men zeden, taal en recht,
en onderzoekt wat dit de een, dàt de ander zegt.
Het kleine land, delta van Schelde, Rijn en Maas,
dat van het Zuiden, Oost en West - gelijk door gaas
de verse lucht een kamer zuiverend binnentreedt -
culturen tot zich laat en daarmede zich meet,
heeft vele dienaren der wetenschap, wier naam
verspreid wordt, ver de grenzen over, door de faam.
De Koningin volgt deze groei met open oog.
Zij zelve draagt voor onze taal een liefde hoog
in 't hart en metterdaad steunt Zij de studie van
de staat, zijn instellingen, aard, structuur en plan.
Het doctoraat honoris causa zal daarvan,
meer dan éénmaal aan Haar verleend, getuigenis zijn.
En wat aangaat de dingen van 't geloof, de schijn
van twijfel of onzekerheid Christin te zijn
heeft Zij gekeerd door te belijden wat Zij was,
| |
| |
doch zo, dat 't niemand stoten kon, tot welk een ras,
een groep, een kerk hij zich te rekenen vermocht,
en waar hij zich in leer of godsdienst toevlucht zocht.
Ook valt Haar aandacht aan de schilderkunst ten deel,
hanteert Zij zelf de tekenstift niet en 't penseel?
Zo stroef en hard de mensen van dit land soms zijn,
zo overvloedig doen schaduw en zonneschijn
zijn tinten en zijn kleurschakeringen ontstaan.
Het rood van steen, grasgroen, het gele van saffraan,
gesluierd blauw, het lichtend grijs bij dageraad
vinden hun weg naar 't doek bij 't vurige beraad
van oog en hand en geest onder het scheppingswerk.
De bouwkunst wordt zichzelf en maakt zich los van 't werk
der onoorspronkelijkheid, en het toneel verheft
zich tot een betere staat, die door haar waarheid treft.
De beeldhouwer beitelt zijn dromen om in steen,
in 't dansen klinkt, onhoorbaar, jubel of geween.
De dichter zingt: al wie de dood vervallen zijn
verwerven zich een zaligheid uit angst en pijn.
De zachte stemmen en 't geweld van de muziek
zijn hemels licht dat schijnt in donkere tragiek.
(Lang stuk gedragen muziek, triomfantelijk eerst, later zeer ernstig en verinnigd)
| |
Dreigingen
Een wereldoorlog brak de voortgang, met een schok,
van alle vredeswerk, de akkers spuwden vuur,
loopgraven en een vestingkazemat, een blok
van rotsen op een berghelling waren van uur
tot uur centrales van waaruit verderf en dood
zich uitstortten rondom; slagschepen ver op zee
en mijnenvelden, mijlen lang, een grijze boot,
die onderduikt, maakten tot valkuil elke zee
en 't water dat voorheen een land aan andere bond.
Nederland bleef, als door een wonder, uit de strijd,
maar menigmaal nadat was uitgetrapt de lont
die naar een kruitvat leidt, ternauwernood het pleit
voor vrede was gewonnen, en ter elfder uur
het onheil afgewend. Hoe zwaar een eis dit stelt
aan landsbestuur tot waakzaamheid van lange duur!
| |
| |
Hoe drukt de zorg een koningin bij dat geweld!
De wereld bleef verward, ook toen de vrede kwam,
er was veel opstand buiten 't land, daarbinnen strijd,
en nieuwe dingen zijn door geen decreet of dam
te stuiten bij het vorderen, en 't vergde tijd
om hen met het bestaande te doen samengaan.
Ook brak een crisis uit, die, als eertijds de pest
de mensen met verderven sloeg, snel of stil-aan
der rijken welvaart sloopte en zelfs wat armen rest.
Zwaar viel in deze tijd de Koningin 't beleid
van staat en land, vaak zal bekommernis Haar hart
hebben vervuld wanneer Zij zag, hoe, 't al ten spijt,
het volk verkeerde in druk, ontmoedigd en benard.
En in die schaduwrijke jaren trof tweemaal
kort na elkaar de dood in 't Vorstenhuis zijn doel.
De band met het verleden brak, tot een verhaal
opeens werd al wat vroeger was, tot letters, koel
en hard op wit papier, en alle warmte week.
Maar in diezelfde tijd brak een herstel zich baan,
zo schuchter in 't begin, dat het niet dadelijk bleek.
Doch na een jaar zei men: ‘de ommekeer komt aan,
wij zijn het dieptepunt voorbij’. Hand over hand
nam de verbetering toe, de crisis was geweerd.
En toen kwam er prinsessebruiloft in het land
en 't leek of oude tijden waren weergekeerd.
Toch rees buiten de grens een nieuwe dreiging op,
een vale schaduw viel over de groene tuin
van Nederland, de zonverduisterende kop
van een kolom van rook, die stijgt uit brandend puin.
(Muziek in mineur - marche funèbre - gebroken harmonie - stormlopen in majeur die worden afgeslagen)
| |
Laatste Jaren
Er kwam een tijd, een donkere, in ons bestaan,
waarin de vijand wilde smoren 't vrije doen
en denken, grond op welke alle rechten staan,
van adeldom des geestes 't merk, en het blazoen.
En zichtbaar werd bij rampen en gevaar hoe groot
een koningin aan 't hoofd van de regering stond,
die bij het groeien van de druk meer weerstand bood
en groter kracht naarmate Zij meer ondervond.
| |
| |
Zij was de rotsvast overtuigde, die tot strijd
steeds opriep en verzet, want nooit kan vrede zijn
met redeloze machthebbers en een beleid
gegrondvest op kanonnen, vuisten, dwang, en pijn.
Zij sprak van overzee in ballingschap ons toe
en vele duizenden hoorden die heldere stem.
Zij waakte wederom weerstrevende wie moe
van 't wachten werd, verkondigend altijd met klem
de zege van de goede zaak, waaraan Zij nooit
gewanhoopt heeft en van de aanvang af gewerkt,
gelijk de grote der Oranje's, die 't berooid,
verslagen volk geholpen heeft, gericht, gesterkt.
(Muziek, majestuoso, klinkend als veelstemmig kerkgezang met orgel, als inleiding tot het volgende, dat eerst wordt gezegd en dan gezongen door koor, met begeleiding van het orkest)
| |
Eindzang
O Vaderland, laat Uw geweten zuiver zijn
gelijk het recht, door Wilhelmina altijd betracht,
een Koningin, Haar leven lang van het domein
de onderdaan waar rede geldt, meer dan de macht.
Er zal geen toekomst zijn voor enig land, 't zij klein
of groot als het zich voor de kwade trouw niet wacht,
want wat de troon omstraalt is slechts de wederschijn
van hoger licht, en wat hij draagt is overdracht.
|
|