De Gids. Jaargang 111(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Gedichten De zwaan Langzaam glijd ik tusschen andre zwanen altijd om hetzelfde eiland heen, maar meest zit ik boven halfvergane planten, in het oeverriet, alleen. Wreede dingen teisteren het eiland: broedermoord en twist en handgemeen; soms duikt het gerucht op van een heiland, maar de wolven huilen als voorheen. Achter de gevangenenverblijven breek ik, als de maan schijnt, uit het riet, en ik laat mij naar een plek toedrijven, waar men niets meer van de wereld ziet, en dan lees ik wat de sterren schrijven, en dan schrijf ik wat mijn ziel gebiedt. [pagina 163] [p. 163] De bron Als ik zong dan liet ik andren zingen, al bespeelde ik mijn eigen luit: van de sterren naar de stervelingen ging eenzelfde diepe hunkring uit. Van mijn jeugd af zag ik hoe de dingen anders werden in het spiegelglas; en dat andre liet zich nooit verdringen hoe vermoeiend ook de wereld was. Maar nu heb ik nog maar één motief: niet de dingen, maar hun spiegelingen en de wereld heb ik niet meer lief. En de bron waarbij ik zit te zingen is dezelfde bron van het gemis, maar hij welt nog en geeft lafenis. [pagina 164] [p. 164] De ziel Oogen zijn de spiegels van de ziel en de mijne spieglen nooit meer klaarte, en de regen drupt van het geblaarte, sinds de winter, veel te vroeg, inviel. En het landschap zelf is ak'lig stil, op een vogel na die nog blijft dralen; 't is of hij het zelf niet kan bepalen of hij weg wil gaan of blijven wil. En mijn oogen vorschen wat hij doet, en dan krijgen zij opeens iets smeekends, iets onmenschlijks bijna en iets brekends, iets aan vuur verwant en ook aan bloed. En de hemelen staan leeg en wrekend, enkel waar de vogel was, is gloed. [pagina 165] [p. 165] De spiegel Zijn en hebben, het zijn enkel woorden, maar ik ben niet en ik heb niets meer, als een door de werklijkheid gestoorde zit ik in mijn eigen leegten neer. 't Is geen dood-zijn, het is ook geen leven, 't is een wegraken uit dit bestaan, het is tusschen uit de tijd geheven doode dingen in den spiegel staan. En het licht daar is een ander licht, wel veel koeler maar ook aangenamer, 'k voel het bijna over mijn gezicht. En de kamer is een vreemde kamer, en ik sta daar stijf en bleek en lang maar ik houd het, ook al ben ik bang. Ed. Hoornik Vorige Volgende