De Gids. Jaargang 111
(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVijf jaren uit onze parlementaire geschiedenis1825-1830Ga naar voetnoot1)Als op 17 October 1825 de elfde gewone zitting der Staten-Generaal geopend wordt, verkeert katholiek Nederland sedert Juni in beroering vanwege de sluiting der kleine seminariën en de oprichting van het Collegium philosophicum en in de begrotingsdebatten van December komt zulks duidelijk tot uiting. Het is de eerste maal, dat men Van Sasse van IJsselt in grote stijl ziet optreden als kampioen der katholieke belangen, met een rede overigens die, naar men veronderstelt, niet zijn eigen werk isGa naar voetnoot2) en voor het eerst hoort men in de Nederlandse volksvertegenwoordiging de woorden: Point de redressement de griefs, point d'argent. In dezelfde geest spreken De Sécus, Fabry-Longrée, Surmont de Volsberghe, De Stassart, en in weerwil van een hem van hogerhand gegeven waarschuwing, de Luikse rechter De Gerlache. Na een nijdige tegenaanval van de Utrechtse wis- en sterrenkundige Van Utenhove van Heemstede (‘een geestelijkheid nog diep in duisternis verzonken, een dweepziek priesterdom’) vindt het verstandige voorstel van De Stassart om alle theologische twistpunten terzijde te laten, algemene instemming. Ten gunste van het Collegium spreken Reyphins en Dotrenge; 's laatsten profetie, dat de belasting op het gemaal wel eens een machtige bondgenoot van de Jezuïeten zou kunnen worden, zal weldra in vervulling gaan. Het volgende jaar wordt de begroting voor 1827 het onderwerp van buitengemeen heftige critiek: in grote stijl spreekt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agronoom De Serret uit West-Vlaanderen en van alle kanten, ook uit het noorden, valt men hem bij. Onder de nieuwe leden trekken vooral De Brouckère en Van Sytzama de aandacht: de eerste als kampioen van de vrijheid van drukpers en gezworen vijand van de belasting op het gemaal, de tweede door zijn critiek op het demoraliserende stelsel van loterijen, waarmede de overheid aan geld tracht te komen. De regering heeft zich reeds voorbereid op een échec: nadat één der ontwerpen met 77 tegen 24 stemmen verworpen is, produceert zij aanstonds een koninklijke boodschap, waarbij alle begrotingsvoorstellen worden teruggenomen, die reeds in druk gereed ligt. December 1827 vindt echter de clericale groep in een geheel andere stemming. De sluiting van het door de Celles in Juli 1827 bemiddelde concordaat heeft aan die zijde hooggespannen verwachting opgewekt en dit enthousiasme is zelfs niet aanstonds gedoofd wanneer van Gobbelschroy tot geruststelling van zijn liberale vrienden zich op zeer verdachte paden gaat bewegen. Onmiddellijk na de publicatie van het concordaat in het staatsblad zendt hij n.l. aan de gouverneurs een circulaire toe, die de betekenis van deze overeenkomst zoveel mogelijk verkleint en deze circulaire speelt hij in handen van De Potter, die haar in de Courrier de Pays-Bas van 14 October afdrukt. Maar de brave Van Sasse van IJsselt is nog in December zo verheugd, dat hij, nu er een concordaat is, over al zijn bezwaren tegen de begroting wil heenstappen, zodat Dotrenge 's mans rede schamper samenvat in de woorden: ‘Je passe l'éponge sur tout et vive le roi quand même’.Ga naar voetnoot1) Weldra echter zal het de beurt der clericalen zijn om schamper te lachen. De jongere liberalen, wier zelfvertrouwen door de liberale wending van Frankrijk in begin 1828 aanzienlijk zal toenemen, verwachten van de clericalen niet alleen steun bij hùn oppositie, maar zij tonen zich hunnerzijds ook bereid om als bondgenoten van de clericalen op te treden. Daarmede is de rol van Dotrenge en Reyphins uitgespeeld. De eerste gaat in 1828 over naar de Raad van State en heeft na 1830 nog een rol gespeeld in Orangistische machinatiën. Reyphins is in 1826 al zover in de achting van het noorden gestegen, dat hij acceptabel is als kamervoorzitter en in 1827 is de deur van de raad van state ook voor hem opengegaan. Wanneer hij daarnaast lid van de tweede kamer blijft - in deze tijd vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strekt geen ongewone combinatie - weet men al aanstonds te vertellen, dat de regering daarachter zit, omdat zij hem voor de zitting 1828-1829 gaarne weer als voorzitter ziet. Hij is het inderdaad geworden. In October 1830 is hij nog evenals Dotrenge opgenomen in het ephemere gouvernement van de Prins van Oranje over het trouw gebleven zuiden. Hij overlijdt in 1838 als een vergeten man. Evenals in 1816 de plannen tot invoering van nieuwe belastingen wekt tien jaar later de sluiting der kleine seminariën roerigheid in de staten van sommige provinciën, waar voorstellen worden ingediend om terzake een petitie tot de Koning te richten. Naar het oordeel van Willem I gaan dergelijke verzoeken de bevoegdheid der staten te buiten en met een verwijzing naar dat standpunt weten de gouverneurs van Antwerpen en Namen de indiening van verzoeken te voorkomen, maar in Noord-Brabant, waar de protestante statenleden zich aan de zijde der katholieken scharen, kan Van Vredenburch de zaak niet stuiten, met als gevolg een overplaatsing van de gouverneur naar het veel minder belangrijke ZeelandGa naar voetnoot1), dat juist vacant is omdat de krachtige Van Doorn, die er een soort van familieregering dreigt te vestigen, een Belgische provincie, Oost-Vlaanderen, onder zich heeft gekregen. Desondanks vindt het Brabantse voorbeeld navolging: Luik verzoekt om invoering van de jury, Namen en Limburg om afschaffing van het gemaal en de verstoordheid des Konings is groot. In 1828 worden ook de gouverneurs van Luik en Limburg ontslagen en de 19e October 1828 gaat een circulaire uit, om de gouverneurs te leren hoe zij ter voorkoming van 's Konings ongenoegen moeten handelen. Bij de behandeling van het adres van antwoord op de troonrede van 1828 lopen de debatten over deze zaak vrij hoog, maar het wordt nog veel erger wanneer de zich vormende coalitie de burgerij gaat opwekken tot het indienen van collectieve petities aan de Staten-Generaal. Deze stroom breekt los nadat de oppositie de nederlaag geleden heeft bij een voorstel van De Brouckère tot intrekking van de wetgeving ter beteugeling van onrust en kwaadwilligheid uit de jaren 1816-1818, die vooral de pers ernstig belaagt. Dit voorstel, door velen ongepast geacht omdat de regering zelve reeds maatregelen op dit gebied heeft voorgesteld, wordt de 3e December 1828 bij een stemming noord-zuid verworpen.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat men echter op dit gebied van het initiatief der regering mag verwachten, blijkt enkele weken later uit een voorstel tot aanvulling van enkele gapingen in het wetboek van strafrecht, waarvan de terminologie zo vaag en allesomvattend is, dat welhaast iedere critiek op regeringshandelingen het risico van een strafvervolging met zich brengt. De verontwaardiging, waarmede dit voorstel ontvangen wordt doet de Koning achteruitwijken, ter vervanging wordt een nieuw ontwerp van veel liberaler strekking ingediend. Van Van Maanen kan men echter moeilijk vergen, dat hij de verdediging daarvan op zich neemten dus wordt deze ‘wegens ongesteldheid van den minister van Justitie’ opgedragen aan de staatsraden Van Pabst van Bingerden en Raoux, die kennelijk in last hebben om een zeer conciliante houding aan te nemen en op aandringen van de tweede kamer nog verschillende verzachtingen aanbrengen. Het aldus gemitigeerde ontwerp wordt de 28e April 1829 aangenomen met slechts de stem van vier die-hards - Hoynck van Papendrecht, Bijleveld, Sypkens en Goslinga - tegen, maar dat de regering het nu ook van harte aanvaardt kan niet worden gezegd. De door verschillende leden uitgesproken wens, dat na afkondiging van de wet gratie zal worden verleend aan degenen die onder de vroegere wetgeving veroordeeld werden, gaat ondanks aandringen van Roëll niet in vervulling en in December is de liberale vleug van April alweer voorbij. In het ontwerp tot beteugeling van hoon en laster herleeft de geest van Van Maanen in volle glorie. Op zijn advies treedt de koninklijke boodschap van 11 Dec. 1829, waarbij dit ontwerp wordt aangeboden, in een brede ontwikkeling van de beginselen, die de regering leiden bij haar vaderlijk bewind over een onmondig volk. De ‘zoogenaamde ministeriele verantwoordelijkheid waarvan het ons meer moeilijk valt den waren zin als het eigenlijke doel te bepalen’ moge elders ‘zonder bedenking’ zijn ingevoerd kunnen worden, zij deugt niet voor Nederland, waar geen waarborg bestaat, dat er - buiten de Koning - mannen te vinden zijn ‘verheven boven hartstochten en dwalingen’. Het klinkt alles ietwat eigengereid, maar wie zal volhouden, dat het door de tegenstelling tussen noord en zuid voortdurend aangevreten koninkrijk, in de omstandigheden verkeerde, waarin een vruchtbare werking van het parlementaire stelsel mag worden verwacht? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Van Alphen's bekende rede ter gelegenheid van de scheiding (waarover nader) vindt men de grondgedachte van de koninklijke boodschap in andere bewoordingen terug. Het doel der regering - zo gaat de boodschap verder - is de bevordering van eensgezindheid onder de burgers. Hoe denkt zij dat doel te verwezenlijken? Artikel 1 van het wetsontwerp geeft met nadruk te kennen, dat alle bescheidene beoordeling van de handelingen der openbare machten in geschriften aan een ieder vrij en onverlet blijft, maar daarbuiten valt dan ook weinig politieke actie te bedenken, die niet onder een van de beide volgende strafbepalingen kan worden gebracht, met name onder artikel 3 dat, inter alia, straf bedreigt tegen ‘het in gevaar brengen der openbare orde door verdeeldheid te bevorderen, wanorde en wantrouwen aan te kweken en het gezag der regeering te ondermijnen’. Nadat in de loop van de behandeling enige verzachtingen zijn aangebracht komt het voorstel tenslotte in stemming met een tekst, die het stoken van onrust en onenigheid strafbaar stelt. Hierover staken op 21 Mei 1830 de stemmen. Vóór hebben gestemd de meeste noordelijken, de Borchgrave, Van Hulthem, Sandelin, L. Pycke en De Moor; tegen: de Belgen, de drie Brabanders Van Sasse, Luyben en Ingenhousz en Van Dam van Isselt. De regering, eenmaal aan het terugkrabbelen, wenst het niet op een verwerping te laten aankomen en wijzigt het artikel alsnog in die zin, dat strafbaar is, hij die ‘onrust en oneenigheid tusschen de burgers gestookt zal hebben’ en de volgende dag gaat de wet er door met 93 tegen 12 stemmen. Tegen: 10 Belgen, Van Sasse en Luyben De commissie die op 25 Februari 1829 rapport uitbrengt over 150 petities inzake de vrijheid van onderwijs en van drukpers, de uitvoering van het concordaat, instelling van de jury, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en (vier stuks) ministeriele verantwoordelijkheid, is niet tot een eenstemmig advies kunnen komen, maar de meerderheid stelt voor om de stukken ter griffie te deponeren, waarna de kamer zich alsnog kan beraden of zij zich (zoals De Brouckère wenst) terzake tot de Koning zal richten. Na een debat van vier dagen aanvaardt de kamer tenslotte een voorstel-Corver Hooft-Le Hon om de Koning onder aanbieding van het verslag der commissie te verzoeken in overweging te nemen ‘in hoeverre (de petities) in aanmerking behoren te komen’ (comité-generaal van 25 Maart 1829: zuid plus Corver Hooft, Van Tuyl van Serooskerke van Coelhorst, Luzac, Ingenhousz en Cuypers tegen Noord plus Desprez d'Aye). Het behoeft wel nauwelijks vermelding, dat dit on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schuldige adres de eerste kamer niet passeert (34 tegen 12 met Van Brienen van de Groote Lindt als enige voorstemmer uit het noorden). Een tweede, nog groter petitiegolf breekt medio 1829 los en wint nog aan kracht na de indiening van de ontwerp-onderwijswet in November. Zij bezegelt het monsterverbond, want dezelfde stemmen die op vrijheid van onderwijs aandringen bepleiten de vrijheid van drukpers. In Maart 1830 ligt er een stapel met in totaal meer den 300 duizend handtekeningen ter behandeling. De debatten vangen de 8e Maart aan met een uitvoerige rede van Donker Curtius van Tienhoven (broer van de latere minister Dirk Donker Curtius), waarin deze zich tot tolk maakt van de gevoelens van vele noordelijken. De belangstelling in het vorige jaar aan de eerste petitiegolf betoond, heeft verkeerde gevolgen gehad en het wordt tijd, dat de kamer een duidelijk woord spreke: overgaan tot de orde van de dag. De kamer volgt dit advies niet, integendeel - de denigrerende toon, waarop over de petitionarissen gesproken is lokt vele Belgen uit hun tent en de toon der debatten wordt zo heftig, dat de verzoeningsgezinde Luxemburger Pescatore het geraden vindt om de tweede dag (9 Maart) voor te stellen de besprekingen nu maar te sluiten: het is toch heus wel duidelijk, dat de overgrote meerderheid een middenweg wil bewandelen, het depot ter griffie. Maar daar heeft de meerderheid geen oren naar, nog twee dagen van heftige discussies zijn nodig aleer de beslissing valt: de 11e Maart wordt met 88 tegen 11 stemmen besloten tot nederlegging ter griffie. Tien Hollanders stemmen met Donker Curtius tegen.Ga naar voetnoot1) In 1828 worden tezamen met de jaarbegroting ontwerpen ingediend ener begroting voor het tweede tienjarig tijdvak 1830-1839. Bij de jaarbegroting, die het eerst in bespreking komt, ontlaadt de teleurstelling der katholieken over de niet-uitvoering van het concordaat zich op zodanige wijze, dat de Haagse rijksadvocaar Van de Kasteele het nodig vindt te onthullen, dat hij liever tegen zijn overtuiging vóór zou stemmen dan plaats te nemen in het gezelschap van mannen als Van Sasse van IJsselt, De Sécus, De Gerlache en De Muelenaere. Komt dit ontwerp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog met een meerderheid van twee stemmen in veilige havenGa naar voetnoot1), de tienjaarlijkse begroting staat er volkomen wanhopig voor. Noch de afschaffing van de belasting op het gemaal, noch de vele beloften van beterschap en bezuiniging kunnen de afdelingen bewegen genoegen te nemen met oncontroleerbare cijfers. Wanneer het, na tal van wijzigingen en drie reeksen van afdelings-verslagen de 12e Mei 1829 eindelijk tot openbare behandeling komt, kan het resultaat wel voorspeld worden, hetgeen Van Tets echter niet weerhoudt om bij wijze van toelichting een rede van drie uur af te steken, waarop uit een constitutioneel oogpunt heel wat aan te merken zou zijn. Maar de Belgen nemen die moeite niet: De Sécus - blijkbaar sprekende namens de meerderheid zijner landgenoten - acht het nutteloos om over deze voorstellen te praten zolang de regering niet in staat blijkt met betrouwbare cijfers te komen. Zij zal goed doen nieuwe voorstellen aanhangig te maken wanneer het bij besluit van 10 April bevolen bezuinigingsonderzoek resultaten zal hebben opgeleverd: aan deze voorstellen zal hij geen woord verspillen. De enige afgevaardigde uit het zuiden die nog het woord voert is Pescatore. De 14e Mei worden de uitgaven verworpen met 79 tegen 26, de middelen met 86 tegen 19 stemmen. De voorstemmers komen uitsluitend uit het noorden. De statenverkiezingen van 1829 vertonen voor het eerst een duidelijk beeld van strijd, althans in het zuiden (behalve Luxemburg) en Noord-Brabant, welke laatste provinciën voor de coalitie grote betekenis heeft omdat zij de meerderheid in de tweede kamer kan doen omslaan. Van de kamerleden voor deze provincie zijn er dit jaar drie aan de beurt van aftreden: de oppositieman Van Sasse wordt herkozen. A.J.J.H. Verheijen verliest zijn zetel aan de ultramontaan Luyben, maar het rumoerige statenlid Hein de Wijs slaagt er niet in de derde zetel te bezetten Luik laat zijn te gouvernementeel geachte afgevaardigden en zelfs Fabry Longrée vallen, maar in West-Vlaanderen wordt De Muelenaere, in Oost-Vlaanderen Vilain XIIII, een van de promotors van de petitiebeweging, niet herkozen. ‘Le pouvoir les proscrit, le peuple les couronne,’ zegt een penning met hun beeltenissen. Reeds de opmaking van een voordracht voor het kamerpresidium leidt tot een demonstratie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De beurt is dit jaar aan de Hollanders, maar hun candidaat Beelaerts van Blokland valt af tegen Corver Hooft, wiens optreden in de quaestie der petitiën bij de Belgen nog niet vergeten is. In het adres van antwoord op de troonrede worden enige hatelijkheden gelanceerd en bijzonder heftig gaat het toe bij de behandeling van de vraag, of Brugmans, nieuw lid voor Holland en een vriend van Van Maanen, toegelaten kan worden. De verkozene is n.l. lid van de permanente commissie van het amortisatie-syndicaat en hoewel de vice-president van dat college in 1826 zonder bezwaar tot de eerste kamer is toegelaten, blijkt thans plotseling, dat vele, vooral Belgische, leden, Brugmans comptabel en dus uitgesloten van het kamerlidmaatschap achten. Hun opvatting wint het met een meerderheid van 4 stemmen. Getrouw aan de in 1819 voorgeschreven gedragslijn verzoekt Brugmans nu aan de Koning om ontslag als kamerlid, daar hem belet wordt ‘om aan zijn wettig verkregen en in orde bevonden lastbrief te voldoen’ en dit verzoek wordt ingewilligd, ofschoon het in minder spoedeisende omstandigheden ‘eene andere voorziening onzentwege zoude kunnen vorderen.’ In dit volkomen loze dreigement ziet men Willen I op zijn zwakst. Vier dagen later wordt Brugmans staatsraad in buitengewone dienst. Alsof de atmosfeer door dit alles en door de veelal weinig zakelijke debatten over de uitzetting van de Fransman Fontan nog niet voldoende bedorven is, wordt, nog voordat men aan de nieuwe tienjaarlijkse begroting (thans gekoppeld aan de jaarbegroting voor 1830) kan beginnen, nieuw hout op het vuur geworpen door de reeds eerder besproken koninklijke boodschap van 11 December 1829. Niettemin krijgen de vaste uitgaven nog een behoorlijke meerderheid (61 tegen 46); bij de uitgaven voor 1830 spant het hevig (54 tegen 53)Ga naar voetnoot1) en bij de middelen voor het tienjarig tijdvak loopt het mis, doordat G.G. Clifford en de Brabander Cuypers zich onder de tegenstanders scharen, waarna de middelenwet voor 1830 wordt ingetrokken. De voorgestelde belastingverhogingen zijn hiermede van de baan, maar op de belofte - in de wet vastgelegd - van wijzigingen in de accijnswetgeving accepteert de kamer met 100 stemmen tegen één (De Stassart) een voorlopige middelenwet. Evenmin als na de strijd om het belastingstelsel in 1821 toont de Koning zich een gracieus verliezer: 8 Jan. 1830 worden vijf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenstemmers uit hun openbare betrekkingen ontslagenGa naar voetnoot1) en De Stassart verliest zijn pensioen als sous-prefect. Natuurlijk blijft het in dergelijke gevallen gebruikelijke antwoord, een inschrijving ten behoeve van de getroffenen, niet uit. De moeilijkheid om voor de Belgen acceptabele middelen te vinden is hiermede echter niet opgelost en Van Tets grijpt naar een heffing die Appelius in 1819 niet goed bekomen is, een belasting op de koffie. Amsterdam is verontwaardigd, maar het voorstel komt er, met alle stemmen uit Holland en Zeeland tegen, door. In werking getreden is het echter nooit, want eer het zoover komt is er geen reden meer om het zuiden te ontzien en het noorden keert in 1833 terug tot het gemaal. Het na veel moeite op 21 November 1829 ingediende ontwerp ener wet op het onderwijs loopt een goede kans verworpen te worden door een heterogene meerderheid: de clericalen blijven argwanend tegen iedere vorm van overheidstoezicht, ook al ziet dat er nog zo onschuldig uit en het noorden vraagt zich af waarom men terwille van het zuiden afstand moet doen van de gewaardeerde wet van 1806. Wanneer de vraag, of de tijd voor een wettelijke regeling misschien nog niet gekomen is, door alle afdelingen bevestigend wordt beantwoord, trekt de Koning het voorstel in. Een besluit van 24 Mei brengt de vergunning tot oprichting van bijzondere scholen aan de gemeentebesturen onder goedkeuring van gedeputeerden en de besluiten van 1825 betreffende kleine seminariën en collegium philosophicum vervallen. De door de grondwet gevorderde codificatie komt in de zitting 1829-1830 weder een stap nader tot haar voltooiing door de aanneming van het wetboek van strafvordering. Het struikelblok blijft het wetboek van strafrecht, waarvoor in 1827 een ontwerp is ingediend, dat naar veler oordeel - vooral van de Belgen - weinig blijk geeft van een humane geest en o.a. op te royale wijze omspringt met lijfstraffen. Dit ontwerp heeft het niet tot een openbare behandeling gebracht. Op 2 Juni 1830 wordt de vijftiende gewone zitting van de Staten-Generaal gesloten. De resultaten van de verkiezingen van Juli wijzen bepaald niet op het bestaan van een bijzondere spanning: van de gouvernementele Belgen zijn er vijf aan de beurt van aftreden, met uitzondering van Van Hulthem worden zij alle herkozen. Als bepaald vijandig beschouwt De la Coste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen de herkiezing van De Stassart in Namen en de verkiezing van de latere Belgische minister Raikem, uitgesproken clericaal unieman, in Luik. Hij had ook nog kunnen wijzen op het feit, dat Van Utenhove van Heemstede in Utrecht vervangen is door Van Nes, de gevaarlijke opposant van het jaar 1817-1818, die men tot dusver de toegang tot de kamer heeft weten te versperren Maar van de nieuw-verkozen Belgische leden zal men er op het Binnenhof geen enkele meer zien: de kamer die in September in buitengewone zitting over de afscheiding zal stemmen bestaat nog uit de oude leden. De 25e Augustus 1830 barst in Brussel de opstand uit; drie dagen later besluit een vergadering van notabelen om bij de Koning aan te dringen op verwijdering van het ministerie en bijeenroeping van de Staten-Generaal. Het laatste was niet meer nodig, want de kabinetsraad heeft daartoe op dezelfde datum reeds besloten, daar men de militie niet zonder wettelijke machtiging onder de wapenen kan houden: de buitengewone zitting zal de 13e September aanvangen. Tien dagen tevoren valt - op aandrang van de Kroonprins - Van Maanen: zijn departement wordt interimair (tot zijn terugkeer in begin October) waargenomen door Van Pallandt van Keppel. Op dezelfde 3e September krijgt de Prins van Oranje te Vilvoorde bezoek van zeven leden van de tweede kamer, die aandringen op een scheiding tussen noord en zuid.Ga naar voetnoot1) De vraag of zij naar Den Haag zullen gaan komt de 6e ter sprake als de meeste zuidelijke leden ten huize van De Sécus bijeen zijn. Een poging tot intimidatie van deze vergadering, ondernomen door Van de Weyer en Alexandre Gendebien, heeft geen succes: vooral Le Hon en De Langhe dringen aan op deelneming en tenslotte besluit zelfs De Stassart, wanneer hij bemerkt, dat hij alleen staat, om ook te gaan.Ga naar voetnoot2) De volgende dag (7 September) verneemt Brussel, dat ook de vraag der scheiding aan de Staten-Generaal zal worden voorgelegd. De buitengewone zitting wordt de 13e geopend met een troon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rede waaruit blijkt, dat de regering een eventuele scheiding langs de grondwettelijke weg verwezenlijkt wenst te zien en metéén doet zich al een incident voor. De Prins van Gavre die de verenigde vergadering presideert (De Thiennes is wegens ziekte niet opgekomen) verzoekt namelijk bij de sluiting de leden der tweede kamer om in de zaal te blijven, zulks teneinde de voorzitter van de tweede kamer de gelegenheid te geven een juist ingekomen koninklijke boodschap voor te lezen, maar als Corver Hooft daartoe wil overgaan geeft Bijleveld te kennen, dat hij wel ‘een heer’ enige woorden heeft horen uitspreken ‘in een taal die (hij) hier niet verstaan wil’, maar zulks geen wettige wijze van bijeenroeping acht en verlaat boos de zaal. De boodschap, die vervolgens wordt voorgelezen nodigt de kamers uit om onverwijld te overwegen:
De commissie van vijf leden die belast is met de redactie van een ontwerp-adres van antwoord kan niet tot een eenparig besluit komen. Sypkens (Groningen) wil uiting geven aan de diepe verontwaardiging der kamers over het oproer en tevens aan haar bereidheid om mede te werken aan middelen tot krachtdadige beteugeling. Donker Curtius vindt, dat men de bepaling dier middelen aan de Koning moet overlaten, maar geeft overigens Sijpkens weinig toe. De beide Belgen Van Crombrugghe en L. Pycke, waarvan de laatste zich nogal beangst toont voor represailles van zijn minder gematigde landgenoten, willen, dat de kamers zich zullen bepalen tot een weerklank op de troonrede. Het vijfde lid, Corver Hooft, zoekt in ieder geval alles te vermijden, wat de Belgen zou kunnen prikkelen en treedt als bemiddelaar op. Het eindresultaat is, dat de diepe smart en verontwaardiging blijven staan en dat de Staten-Generaal, indien zij een scheiding van gewesten in 's land belang zullen achten, ‘geenszins zullen weigeren’ daartoe mede te werken: Negentien leden kunnen zich met de tekst niet verenigen: 18 Hollanders oordelen haar te slap, en De Brouckère acht het woord ‘oproer’ misplaatst. De regering schijnt intussen weinig bereid om aan de kamers leiding te geven. Reeds de 17e Sepetmber worden de afdelingsverslagen betreffende de beide vraagpunten aan de Koning toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezonden, maar het duurt een week eer men er iets op hoort. Intussen kunnen de leden zich beraden over twee bij de kamer ingediende voorstellen. Het eerste, afkomstig van Donker Curtius van Tienhoven, beoogt de instelling van een commissie van 10 (5 Hollanders, 5 Belgen), die voorstellen zal ontwerpen in het belang van herstel van rust en orde, het tweede, van Van Sytzama, verlangt, dat de Koning de ministers stuk voor stuk ter verantwoording zal roepen over ‘de vermoedelijke redenen’ van het oproer, de middelen die zijn aangewend ter voorkoming en de maatregelen tot stuiting en is niet onduidelijk ingegeven door wantrouwen in de ministers Van Gobbelschroy (tot zijn dood een overtuigd Orangist) en De la Coste, onder wie de politie ressorteert. De eerste heeft zich volgens Van Dam van Isselt onderscheiden door ‘een raadselachtig en dubbelzinnig gedrag’ (hetgeen niet de eerste keer zou zijn), maar met De la Coste is het nog veel erger gesteld. Deze minister, die naar het oordeel van zijn Nederlandse ambtenaren aanstuurt op suprematie in het koninkrijk van de BelgenGa naar voetnoot1) heeft zich van de zijde der muiters laten aanleunen, dat hij ‘un coeur véritablement belge’ bezit. Men wil zelfs in deze dagen, dat de krijgshaftige geldersman de bevolking van Den Haag tegen de minister van binnenlandse zaken in beweging denkt te brengen. Op 24 September ontvangt de centrale afdeling eindelijk de uitnodiging om met deze veelgeplaagde bewindsman te confereren over de beide vraagpunten. Het blijkt, dat de Koning verlangt, dat de Staten-generaal hun gevoelens zelfstandig zullen formuleren. Na de mislukte aanval op Brussel is de kamer op 28 September zo ver, dat zij besluit dan maar over de vragen te stemmen met ‘ja’ of ‘neen’, maar het voorstel van Van Dam van Isselt om ook metéén tot stemming over te gaan wordt verworpen. Van de 100 leden die aan de stemming hebben deelgenomen, hebben er 49 hun stem gemotiveerd.Ga naar voetnoot2) Voorstanders van een volledige scheiding vindt men ook in het noorden, b.v. de oude Van Lijnden van Hoevelaken. Hij vindt de zaak overigens weinig belangrijk, niet de kamers, noch de Koning hebben het laatste woord, maar de mogendheden, die twee volken tot één volk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘misvormd’ hebben. Corver Hooft wil een scheiding, die geen wrevel achterlaat bij een der partijen. Nog steeds lezenswaard is de rede van Van Alphen, die, zoals gezegd, in vele opzichten kan gelden als een aanvulling van de koninklijke boodschap van 11 Dec. De door de mogendheden gedecreteerde volledige en innige vereniging van twee volken, verschillend in positie, antecedenten en zielental (d.w.z. in heden, verleden en toekomst) kon zich onder de vertegenwoordigende regeringsvorm niet verwezenlijken. Zij kon niet anders zijn dan een voortdurende worsteling van de numerieke meerderheid om het overwicht, dat de grondwet haar weigerde. Zo bleef overal de tegenstelling en kon een waarlijk nationale partij niet tot ontwikkeling komen: de strijd was alom, de nationaliteit nergens. Hierdoor bevond de Koning zich geheel afgezonderd en was zijn gouvernement slechts een persoonlijke administratie. Beantwoorden deze sprekers de tweede vraag met ‘ja’, ook onder de ‘neen’-stemmers zijn er genoeg die een scheiding begeren, maar dit verlangen niet wensen uit te spreken vooraleer het wettig gezag hersteld is. De Belgen zijn opvallend gematigd. Tot de zeer weinigen die niet alleen terugschrikken voor een volledige scheiding, maar zich ook een voorstelling hebben gevormd van de organisatie, die zij dan wel willen, behoort De Surlet de Chokier. Wat hij beoogt is veel meer dan een personele unie: buitenlandse zaken, oorlog, financiën en koloniën kunnen gemeenschappelijk blijven, justitie en binnenlandse zaken dienen gesplitst te worden. En vooral van belang is, dat men voor elk deel van het rijk een afzonderlijk ambtenarencorps krijge. Deze denkbeelden - zo oordeelt Van Asch van Wijck - zouden een minister die het ernst geweest ware met het behoud van het koninkrijk tot groot nut hebben kunnen strekken, maar De la Coste heeft de beraadslagingen slechts enkele oogenblikken met zijn tegenwoordigheid vereerd. Le Hon, die de rij der sprekers sluit, wenst vast te stellen, dat men door op de tweede vraag een bevestigend antwoord te geven, nog niet gebonden is om zich nu maar bij elke verandering in de betrekkingen tussen noord en zuid, b.v. een volledige scheiding, neer te leggen en alleen op deze voorwaarde wenst de Antwerpenaar Cogels van een negatief antwoord op vraag II af te zien. De uitslag is, dat de eerste vraag (is een wijziging van de nationale instellingen noodzakelijk?) door de helft van de leden bevestigend wordt beantwoord. Ontkennend luidt het antwoord van 44 leden en 6 stemmen ‘non liquet’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede vraag, die uitgaat van de noodzaak ener herziening wordt door 55 leden bevestigend beantwoord, door 43 ontkennend en door twee met ‘niet genoegzaam ingelicht’ (29 September 1830). Leerzaam is een overzicht van de uitgebrachte antwoorden gegroepeerd naar de provinciën.
Uit dit overzicht blijkt, dat de meest oppositionele provinciën - Zuid Brabant, Henegouwen, Namen en Luik (met uitzondering van De Melotte) - eenparig beide vragen met ‘ja’ beantwoorden, waarbij zij Luxemburg aan hun zijde vinden, alsmede uit het noorden, Warin en Van Lynden. Deze laatste beantwoordt echter de eerste vraag alleen maar bevestigend, omdat een scheiding nu eenmaal wijziging van de nationale instellingen impliceert. De noordoostelijke provincien, waar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meesten van geen concessies willen weten zolang de wettige orde van zaken niet hersteld is en waar de tegenstelling tot het zuiden niet zo sterk gevoeld wordt als in de zeeprovincien, beantwoorden beide vragen eenparig met ‘neen’, evenals Noord-Brabant, dat van zijn buren en geloofsgenoten vreest te worden afgesneden. Wanneer in October een afzonderlijk gouvernement voor de zuidelijke provincien onder de Prins van Oranje wordt ingesteld zal Van Sasse nog pogingen doen om zijn provincie daaronder gevoegd te krijgen. Limburg is typisch verdeeld: De Surlet de Chokier en De Brouckère begeren natuurlijk grondwetsherziening en (administratieve) scheiding, De Liedel de Well wenst geen van beide en De Borchgrave bevindt zich in het gezelschap, dat wèl herziening der staatsinstellingen verlangt, maar de band met het noorden stevig wil houden. Deze groep bestaat verder uit drie leden uit Oost-Vlaanderen, twee uit Antwerpen, de koningsgezinde Luikse burgemeester De Melotte en tenslotte Van Dam van Isselt, die grondwetswijziging noodzakelijk acht, maar niet met muiters wil praten. De verdeeldheid onder de Antwerpenaars, waarvan de meerderheid beide vragen met ‘ja’ beantwoordt, is slechts schijnbaar. Dat Cogels eerst op het laatste ogenblik besluit om de tweede vraag bevestigend te beantwoorden vermeldden wij reeds. Van Genechten wil in ieder geval méér dan een gezamenlijke dynastie en Van Velsen maakt het voorbehoud, dat in geval van scheiding de grensprovincien gehoord zullen worden over de vraag, tot welk van de beide delen van het rijk zij zullen behoren. Onder degenen die geen wijzigingen in de nationale instellingen nodig achten, maar wel geporteerd zijn voor scheiding - iets wat op het eerste gezicht onbegrijpelijk lijkt - treffen wij enkele van de meest vooruitstrevende Hollanders aan. Hun bedoeling, zoals uiteengezet door Luzac, Op den Hooff en Boddaert is, dat men eerst de afscheiding zal regelen en daarna, los van de Belgen, een nationale grondwetsherziening bewerkstelligen. Dijckmeester daarentegen vermeent, dat men eenmaal los van de Belgen, rustig met de bestaaande staatsinrichting vooruit kan. In de eerste kamer worden de beide vragen tegelijk beantwoord en de meerderheid, die zich voor hervorming verklaart is overweldigend: 31 tegen 7. Eén Belg, die zich weldra niet meer tot de Belgen zal rekenen, Membrède, heeft ‘neen’ gestemd. (30 Sept. 1830). Op de laatste dag van de buitengewone zitting (2 October) wordt het voorstel-Donker Curtius, dat door de feiten achter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haald is, ingetrokken en dat van Van Sytzama, na een aanmaning van Van Alphen om toch kalm te blijven, verworpen met 47 tegen 10 stemmen. De tien onverzoenlijken zijn: Van Dam van Isselt, Bijleveld, Van Sytzama, v. Wickevoort Crommelin, Van Foreest, Van Utenhove van Heemstede, Alberda van Bloemersma, Cats, IJssel de Schepper en van Boelens. Bij de sluiting kan De la Coste nog mededeling doen van de instelling ener commissie ter voorbereiding van de in verband met de uitslag der stemming noodzakelijke grondwetsherziening, bestaande uit 4 leden van de Raad van State, 4 leden van de eerste en 8 van de tweede kamer, alles half noord half zuid. Haar rapport van 8 November 1830 is slechts door twee Belgen ondertekend, de leden van de Raad van State d'Olislagers en De Keverberg. Van de zuidelijke kamerleden hebben De Chimay, Nicolaï en Huysman d'Annecroix de eerste zittingen nog bijgewoond. Le Hon, De Gerlache en Van Crombrugghe zijn nooit verschenen.Ga naar voetnoot1) De gebeurtenissen hebben intussen een koortsachtig tempo aangenomen. De 4e October wordt voor de nog trouw gebleven zuidelijke gewesten een afzonderlijk gouvernement ingesteld onder de Prins van Oranje, met als adviseurs zeven Belgische leden van de Raad van State, de oud-minister d'Ursel en de ministers Van Gobbelschroy en De la Coste, wier plaatsen in het noorden worden ingenomen door G.G. Clifford en Van Doorn van Westcapelle, die als gouverneur van Oost-Vlaanderen zijn provincie het langst rustig heeft kunnen houden. Op dezelfde dag proclameert de provisionele regering van België ‘de provincien die gewelddadig van Holland afgescheurd zijn’ (sic!) tot een onafhankelijke staat. De volgende dag (5 October) verklaart de Koning, dat hij voortaan ‘uitsluitend bedacht zal wezen op het welzijn van die delen van het Rijk, wier onwankelbare trouw aan Ons Huis ook nu weder zo ondubbelzinnig aan de dag is gelegd’ en de Prins doet vanuit Antwerpen een ganse reeks van concessies die evenmin meer kunnen baten als de benoeming van een commission consultative, bestaande uit 11 leden van de oppositie, waarin alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuidelijke provincien behalve Luxemburg vertegenwoordigd zijnGa naar voetnoot1). De heren zijn helemaal niet happig op het lidmaatschap, maar tenslotte doen zij toch een aantal middelen tot bevrediging aan de hand. De herbenoeming van Van Maanen (5 October) en de aanwijzing van Den Haag als vergaderplaats voor de komende gewone zitting, alhoewel Brussel aan de beurt is (8 Oct.), getuigen echter niet van een geest, die op bevrediging uit is. De 10e delen de heren mede, dat zij in geen geval naar het noorden wensen te gaan. Bij de opening der zitting op 18 October zijn dan ook slechts drie leden uit het zuiden aanwezig, De Goër en Goubeau uit de eerste, Sandelin uit de tweede kamer, terwijl zich in de koninklijke stoet nog bevinden De Gavre en De Liedekerke, die behalve lid van de eerste kamer ook groot-officier van het koninklijk huis zijn. Sandelin krijgt in de tweede kamer zelfs een stem voor het voorzitterschap, maar de 20e woont hij de zitting niet meer bij. Zo behoeft hij geen getuige te zijn van het feit, dat de kamer ‘onder luide toejuichingen van alle leden’ kennis neemt van de boodschap van 20 October, waarin de Koning kennis geeft, dat hij voortaan zijn zorgen ‘geheel uitsluitend tot de getrouwe Noordelijke provincien’ bepaalt en de Edel Mogenden uitnodigt om zich te beschouwen ‘als eniglijk en alleen vertegenwoordigende de Noordelijke provincien’. Waarom de Luxemburgers, waarvan er drie in Den Haag gearriveerd zijnGa naar voetnoot2), uitgesloten worden is niet geheel duidelijk, want bij het besluit van dezelfde datum, waarbij het gouvernement van de Prins van Oranje wordt opgeheven, wordt tevens bepaald, dat ‘Ons bestuur, overeenkomstig de grondwet zich van nu voortaan (zal) bepalen tot de Noordelijke provinciën en het Groot-Hertogdom Luxemburg’ en de administratie van het groothertogdom wordt eerst op 1 Januari 1831 van die van Nederland afgescheiden.Ga naar voetnoot3) Ook het besluit van 8 November tot ontslag van de zuidelijke ambtenaren heeft uitsluitend betrekking op diegenen, ‘welke niet geacht kunnen worden tot de Noordelijke provincien en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groot-Hertogdom Luxemburg te behooren’Ga naar voetnoot1). Wat echter hiervan zij, de Luxemburgse kamerleden zijn onverrichter zake weer naar huis teruggekeerd, in de zitting van 1 November wordt voorlezing gedaan van een brief van Pescatore aan de minister van binnenlandse zaken, waarin eerstgenoemde mededeelt, dat hij na overleg met de voorzitter der tweede kamer besloten heeft niet aan de werkzaamheden deel te nemen, zulks onder onveranderlijke getrouwheid aan zijn eed. Op aandringen van Van Lynden van Hoevelaken en Van Alphen wordt ‘van het gedrag en den brief des heren Pescatore eervolle melding’ in de notulen gemaakt. Behalve haar 55 leden uit het zuiden verliest de tweede kamer ten gevolge van de afscheiding ook nog één lid uit Noord-Brabant, n.l. Van Sasse van IJsselt, die in deze tijd merkwaardige staatsrechtelijke theorieën aan de man heeft gebracht. Wanneer hij ijvert voor aansluiting van zijn provincie bij het afzonderlijk gouvernement voor het zuiden, betoogt hij dat het uiteenvallen van het rijk de bestaande grondwettige orde zodanig heeft verstoord, dat iedere provincie zich kan beschouwen als ‘teruggekeerd in een volmaakte onafhankelijkheid’ (alsof er ooit een onafhankelijke provincie Noord-Brabant bestaan had!). Een bijeenkomst van de kamerleden uit de Noordelijke helft van die onafhankelijk geworden provincien acht hij echter niet tot besluiten bekwaam, aangezien op die wijze het grondwettelijk quorum (practisch) nooit bereikt wordt. Dus blijft hij consequent thuis en wenst hij in 1832 geen herkiezing. Na 1840, als de grondwetsherziening deze gemoedsbezwaren heeft opgeheven, zal de tweede kamer hem terugzien. Senatoren schijnen een sterker klem op hun zetels te hebben dan leden van een lagerhuis. Het eindtractaat met België van 19 April 1839 deed de Belgische senatoren voor Maastricht en Roermond hun zetel niet verliezen en in het Britse hogerhuis zetelen (op 1 Januari 1947) nog acht Ierse ‘representative peers’. In de Nederlandse kamer heeft zich na October 1830 iets dergelijks voorgedaan. Alhoewel de commissie-Van Pabst aandacht heeft gewijd aan het feit, dat een gedeelte van de zuidelijke provincie Limburg oud-staats gebied is, en de Koning zich heeft verenigd met het voorstel van de leden Borret, Clifford en Donker Curtius om de arrondissementen Maastricht en Roermond onder Noord- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brabant te brengen, waarbij zij (v.z.v. oud-staats) ook in 1814 waren ingedeeldGa naar voetnoot1), geven de besluiten van 20 October en November generlei blijk, dat men zich van de bijzondere positie van deze gebieden bewust is geweest. Maar het duurt niet lang, of de trouwe Membrède klopt aan de poort. Reeds voor de 20e October heeft hij zich tot de Koning gewend met de vraag, of hij als inboorling van Maastricht (destijds pro indiviso Nederlands) niet gerekend behoort te worden tot het noorden en de Koning laat antwoorden, dat men hem, als hij daarop staat, de hoedanigheid van Nederlander wel niet zal kunnen ontzeggen. Het klinkt niet aanmoedigend, maar Membrède laat zich niet afschrikken. Als de voorzitter van de eerste kamer hem, hoewel in Den Haag aanwezig, niet laat oproepen, legt hij zich - anders dan de overige zuidelijke kamerleden - daarbij niet neer en de kamer besluit met 15 stemmen tegen één tot toelating. Zo is tot aan zijn overlijden (25 October 1831) Limburg, of althans Maastricht, nog in de Nederlandsc Staten-Generaal vertegenwoordigd geweest. W.F. Prins |
|