| |
| |
| |
In memoriam Henri Viotta
1848 - 16 Juli - 1948
Toen Henri Viotta op 18 Februari 1933 voorgoed de ogen had gesloten was de deelneming in den lande over het verscheiden van den man, die aan de beoefening van de muziek te onzent gedurende meer dan een halve eeuw zoveel kleur en betekenis had gegeven, algemeen, ondanks het feit, dat hij zich ongeveer drie lustra te voren op bescheiden wijze aan het openbare leven had onttrokken om in de Frans-Zwitserse natuur zijn otium te genieten. Door een onverklaarbare oorzaak is De Gids destijds achtergebleven in de reeks van herdenkingsartikelen. En toch had geen periodiek orgaan daarop meer rechten kunnen doen gelden. Want De Gids heeft dezen voortreffelijken muziekliterator gedurende een tijdperk van bijna veertig jaren tot zijn trouwe medewerkers mogen rekenen. Wijlen Mr J.N. van Hall heeft mij vaak verteld hoezeer hij zich als redacteur-secretaris steeds verheugde op het binnenkomen van Viotta's artikelen. Ofschoon Viotta geen lid was van de redactie genoot hij de haar eigen prerogatieven ten aanzien van zijn muzikale overzichten, die doorgaans rechtstreeks van het secretariaat of in tijdnood soms zelfs onmiddellijk via P.N. van Kampen en Zoon naar de zetterij gingen.
Groot was Viotta's gezag als schrijver over onderwerpen, die het ruime gebied der muziek bestreken. In De Gids hebben niet minder dan 169 zijner opstellen van den meest verschillenden aard het licht gezien. En thans nadat wederom meer dan een mensenleeftijd is voorbijgegaan zijn vele van die opstellen nog alleszins de herlezing waard. Zij munten uit door logische gebondenheid, oorspronkelijkheid, fraaiheid van uitdrukking, stijl en diepgaand inzicht in de materie.
Nimmer vechtensmoede heeft Viotta tot zijn laatsten ademtocht een zaak gediend, die hij in overeenstemming met zijn echte kunstenaarsnatuur beschouwde als de enig goede en ware.
Dien kamp voor zijn levensideaal, de triomf van Richard Wagner's kunst, heeft hij gestreden met volle onbaatzuchtigheid, vaak tegen lieden, die niet gemakkelijk te overtuigen waren. Het is een strijd geweest, die gevoerd is met een voorname ongeevenaarde hoffelijkheid, zonder dat echter ook maar een duimbreed van het beginsel werd afgeweken.
‘Das Kunstwerk der Zukunft’ stelde hoge eisen. Aan den enen kant scheen de doelstelling revolutionair, bijna zonder weer- | |
| |
ga in de geschiedenis der kunst, anderzijds sloot zij nog voldoende aan de romantiek aan, waarvan bovendien zekere traditie uit de eerste helft der negentiende eeuw nog wilde worden gehuldigd, nadat de overbruggingsvoorwaarde tot het klassieke beginsel was aanvaard. Zodat de revolutie voor vele dogmatici weinig meer is geweest dan een welgeslaagde evolutie.
Daarover zou kunnen worden getwist zonder dat de contouren al te sterk behoeven te worden getrokken. In elk geval waren er pioniers nodig om het werk van den groten meester van Bayreuth mede op te bouwen. Zij hadden de handen vol, wilden zij ook maar zelfs een kans van slagen hebben.
Tot die pioniers heeft Henri Viotta behoord. Hij was een unieke persoonlijkheid. In ons land met zijn vele bondjes en kliekjes, in een tijd, waarin de toonkunstenaar als zodanig als niet veel meer dan een muzikant beschouwd werd, heeft hij, die steeds als grand seigneur van zich deed spreken, de leiding kunnen geven, die nodig was om den stand te verheffen tot een peil, dat in overeenstemming was met de betekenis der kunst zelve. Er is van hem gezegd en geschreven, dat hij een der weinigen is geweest, wier betekenis voor het muziekleven in Nederland moeilijk hoog genoeg kan worden geschat. Nu dit alles na drie decaden sedert zijn officieel afscheid nog mag worden overzien kan van het resultaat van 's kunstenaars arbeid als van een monumentum aere perennius worden gewaagd.
Zo oud als ik ben, herinner ik mij reacties tegen Wagner. Toen ik jong was leefde ik midden in de branding mede. Vele vooroordelen moesten worden overwonnen, belangstelling voor het muzikaal-dramatische of zo men wil dramatisch-muzikale oeuvre - men leefde in de jaren omstreeks 1890 - diende nog steeds te worden gekweekt, aleer men van een algemeenheid kon spreken; kort daarop luidde de dooddoener van het ‘überwundener Standpunkt’, zonder dat ook maar enigzins kon worden aangegeven, waarom de ‘Hetze’ nog steeds voortduurde. Nietzsche, Camille Mauclair, Ernst Ludwig en honderden anderen stonden gereed om in weinig woorden hun banbliksems te slingeren tegen den meester van Bayreuth, zonder dat het hun ook maar in het minst mocht gelukken om diepe wonden te slaan. De statistieken van de steeds toenemende belangstelling - Nietzsche gaf het zelfs openhartig toe: ‘unsere grossen Theater leben von Wagner’ - waren daar om het tegendeel te bewijzen. Als volledig overwinnaar trad Wagner's kunst naar voren en zij bleef het trots elke verdere aanvechting en ondanks twee wereldoorlogen, waarin helaas het politiek-propagandistisch karakter van Wagner's kunst
| |
| |
vaak op onzuivere wijze is uitgebuit. Het aandeel van Viotta in dien strijd mag formidabel worden genoemd. Hij behoorde tot de gelukkigen, die door de natuur toegerust worden met alle middelen, die tot een volledige overwinning nodig en dienstig zijn: geestdrift, élan, blijmoedigheid en een ongelofelijk ontwikkelde deskundigheid. Daaraan paarden zich een zeldzame onbaatzuchtigheid en bescheidenheid. Een typisch staaltje daarvan moge hier vermelding vinden. Toen het Concertgebouw te Amsterdam in het voorjaar van 1888 gereed was om te worden geopend, was Viotta de aangewezen persoonlijkheid, die zou worden belast met de muzikale leiding van het inwijdings-concert en met de organisatie van een orkest, dat aan het jonge instituut zou worden verbonden. Tot het eerste stelde hij zich gaarne onmiddellijk en welwillend beschikbaar. Wat het zeggen wil om een dergelijk muziekfeest met nog niet prima geschoolde krachten, ad hoc tot een ensemble gebundeld, te leiden en ter overwinning te voeren, daarvan kunnen slechts zij, die op dit moeilijke terrein deskundig zijn, meepraten. Viotta's taak is zwaar geweest, doch zij werd op den avond van 11 April van dat jaar met schitterend resultaat bekroond. Amsterdam beleefde dien avond een ongekend schoon muziekfeest. Het Bestuur van het Concertgebouw achtte zich gedrongen om den groten kunstenaar schriftelijk dank te betuigen voor de voortreffelijke wijze, waarop hij het openingsconcert had voorbereid en geleid en deed die dankbetuiging vergezeld gaan van een bewijs zijner erkentelijkheid in den vorm van een voor die dagen niet onaanzienlijk honorarium. In zijn antwoord hierop schreef Viotta: ‘Onder dankbetuiging voor het mij zoo even door het Bestuur van het Concertgebouw toegezonden schrijven acht ik mij verplicht, het daarbij gevoegde “bewijs van erkentelijkheid” terug te zenden. Bij het Openingsconcert van 11 April j.l. had ik mij - zooals het feestboekje zegt - “welwillend met de
muzikale leiding belast”. Door aanneming van de mij toegedachte contanten zou ik, naar mijn inzien, aan de waarheid van dat gezegde tekort doen. Ik stel ze daarom weder ter beschikking van het Concertgebouw, ter opluistering waarvan zij wellicht nog kunnen bijdragen.’ Zijn arbeid als directeur van de Wagner-Vereeniging is evenmin ooit gericht geweest op enig materieel winstbejag. Eer het tegendeel kan zonder de minste tegenspraak als vaststaand worden aangenomen. Het zou buiten het bestek van dit ‘In memoriam’ vallen om Viotta's belangrijke daden in de Wagner-Vereeniging van den dag der oprichting in Augustus 1883 tot aan zijn heengaan in 1919 te schetsen. Eveneens zij hier niet anders dan met een enkele aanduiding gewaagd
| |
| |
van zijn rustelozen arbeid ten bate en verheffing van het Haagse muziekleven, dat hij van 1896 af als directeur van het Koninklijk Conservatorium voor Muziek - aanvankelijk nog Koninklijke Muziekschool - en als stichter van het Residentie-orkest heeft gediend. Bij al dien arbeid gaf hij zijn gehele persoonlijkheid, die geadeld werd door een diep gevoel van ontzag en onbegrensde liefde voor de Kunst. De Kunst dienen was zijn levensideaal; hij gaf een voorbeeld als weinigen, een voorbeeld, dat als het ware vanzelf medestrijders opriep. Die voortreffelijke eigenschappen had hij voor een niet gering deel geërfd van zijn vader, den bekenden medicus en toonkunstenaar Dr J.J. Viotta, die reeds in 1859 is overleden en aan wien de dichter A.J. de Bull in een diepgevoelde necrologie in de Amsterdamsche Courant de volgende woorden heeft gewijd, woorden die meer dan drie kwart eeuw later opnieuw ten aanzien van den zoon zouden kunnen zijn geschreven: ‘Aan zijn nagedachtenis is voor zijn vrienden geen enkele bittere herinnering verbonden. Trouwer vriend, blijmoediger reisgenoot op den weg des levens was er niet dan hij, hoevele zorgen ook op die edele schouders drukten, hoezeer het leven ook voor hem rijk aan beproeving was, en vaak grote zelfverloochening of zelfbeheersing van hem geëist werd. Maar de strijd des levens had zijn zedelijke kracht gesterkt, het goede in hem schoon en krachtig ontwikkeld, en zijn vorming als mens in den edelsten zin voltooid. Die strijd had hem de waarde der dingen leren kennen, hij was eenvoudig en nederig, streng in het oordeel over zich zelven, jegens anderen zacht, en de waarheid, die hij lief had en met mannelijken moed huldigde, klonk van zijn lippen nimmer hard, omdat hij ze in liefde uitsprak. Hij zocht zichzelven nooit, maar was gelukkig in de zegepraal van het schoone en goede, door hem met al de kracht, die in hem was, bevorderd en voorgestaan. De reinheid van zijn gemoed en het onbaatzuchtige van zijn
streven was de bron van zijn benijdenswaardige en onverstoorbare blijmoedigheid. Al moge dat helder en sprekend oog, steeds de onbedriegelijke spiegel zijner ziele, zo kalm en vol gevoel tevens, voor eeuwig gesloten zijn, - wij vergeten dien trouwen blik nooit.’
Ten besluit moge ik het slot van Viotta's laatste Gids-artikel aanhalen, geschreven ter viering van het feit, dat Richard Wagner op 22 Mei 1913 honderd jaar geleden werd geboren en dat thans ook op hem, dien wij heden herdenken, van toepassing zij:
Laat ons de genotvolle ogenblikken gedenken, die zoovele goede opvoeringen van Wagner's drama's ons verschaft hebben, en herinneren wij ons bij den aanstaanden geboortedag van den
| |
| |
meester de woorden van Goethe in den afscheidsgroet aan zijn gestorven vriend Schiller:
‘So feiert ihn! Denn was dem Mann das Leben
Nur halb ertheilt, soll ganz die Nachwelt geben.’
S.A.M. Bottenheim
Hier volge een lijst van Henri Viotta's muzikale overzichten en aankondigingen, in De Gids van 1875-1913 verschenen
|
1875 |
Overzicht der muzikale litteratuur. Marius A. Brandts Buys, Liedjes van en voor Neêrlands Volk. Oud en nieuw. - Jb. Kwast, Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 74 Nederlandsche zangen met de in gebruik zijnde melodieën en piano-accompagnement. - J. Worp, De zingende kinderwereld. Kinderliedjes voor een of twee stemmen met piano-begeleiding. Woorden van J.J.A. Goeverneur. - Salvatore A. Marchesi, Avonturen en ontmoetingen van den kleinen Hans. Een Prentenboek met Muziek en Gezang voor kinderen. Vertaling van J.J.A. Goeverneur. - W. Haanstra, Hoe moeten de kinderen spelen om ferm en sterk te worden? Twaalf nieuwe kinderspelen met zang en piano-begeleiding ten dienste van scholen en huisgezinnen. I, 436.
Overzicht der muzikale litteratuur. II. W.F.G. Nicolaï, Handleiding bij het onderwijs in de theorie der muziek I. - E. Drenth, Beknopte handleiding tot de kennis van de theorie der muziek. - S.A. Appel, Koraalgids of de Melodieën der Psalmen en Evangelische Gezangen, afl. I. - Herm. M., Kort overzicht van Graff's en Bruch's Odysseus. I, 620. |
1876 |
Overzicht der muzikale litteratuur. A.W.A. Heyblom, Leerboek bij het onderwijs in den zang. - H.H. Hartman, Theorie van den zang. - W.G.L. Lohman, Sammlung heiterer und ernster Lieder. - R. Hol, Kerstcantate, Gedicht van Prof. C.P. Tiele. - Buhrmann's Muziek-album, tweede jrg. II, 371.
Opera en Drama. Ed. Schuré, Le Drame Musical. IV, 193, 468. |
1882 |
Parsifal. III, 64. |
1885 |
De Meininger Hofkapel. IV, 460. |
1886 |
Richard Wagner's nalatenschap. II, 158. - Franz Liszt. III, 519. |
1887 |
De eerste voorstelling van ‘Der Freischütz’. I, 532. |
1888 |
Wagneriana (Briefwechsel zwischen Wagner und Liszt). I, 592. |
1893 |
Tien jaren na Wagner's dood. I, 367. |
1894 |
Ongegrond pessimisme voor de toekomst der muziek. I, 394. - Hans von Bülow. I, 588. - Beethoven en Wagner. II, 513. - Les Béatitudes van César Franck. De Maatschappij tot bevordering der Toonkunst. III, 166. - Bayreuth-Preludium. III, 343. - Lohengrin te Bayreuth. IV, 176. - D.B. Monro. The Modes of ancient Greek Music. - Elf brieven van Richard Wagner. - Wagner's muziek in de concertzaal. IV, 376. |
1895 |
Eduard Hanslick, Aus meinem Leben. I, 554. - ‘L'Enfance du Christ’ van Hector Berlioz. II, 193. - Het libretto der Opera. II, 392. - Robert Franz en het Duitsche Lied. II, 570. - Christus, Geestelijke Opera van Anton Rubinstein. III, 165. - Ferd. Pfohl, Die moderne Oper. III, 358. - Over voordrachts-aanwijzingen. IV, 171. - Favart en de Opéra-comique. IV, 351. - De Parijsche concerten. IV, 549. |
1896 |
Hans von Bülow, Briefe und Schriften. I, 179. - Boekbeoordeeling. M. Chop, Leidraad door Richard Wagner's werken. I, 208. - |
| |
| |
|
H.S. Chamberlain, Richard Wagner. I, 375. - Dramma per musica. I, 543. - M. Glinka, Het leven voor den Czaar. II, 166. - De Nederlandsche Opera en Tannhäuser. II, 360. - Bayreuther-Preludium. II, 538. - Clara en Robert Schumann. III, 160. - De Opera der achttiende eeuw. III, 336. - Een Tooneel- en Muziektentoonstelling te Parijs - De mechaniek voor de piano - De a.s. Schubert-herdenking. III, 547. - Constantijn Huygens, beoefenaar der Toonkunst - Luitmuziek - Oud-Vlaamsche liedkunst, IV, 169. - Reizende orkesten en reizende componisten. IV, 370. - Hans von Bülow, Ausgewählte Schriften. IV, 565. |
1897 |
Het Nederlandsche Volkslied - Carl Loewe. I, 185. - Uitvoeringen van Mozart's Don Giovanni. I, 374. - Scandinavische muziek - De Bohemers - Viering van Schubert's hondersten verjaardag. I, 566. - Gedichte von Goethe in Compositionen seiner Zeitgenossen, Herausgegeben von Max Friedlaender. II, 192. - Johannes Brahms - Verdi en zijn Otello. II, 386. - Georges Servières, La Musique française moderne. II, 581. - Die Legende von der heiligen Elisabeth van Franz Liszt ten tooneele - Een herinnering aan de eerste steenlegging van het Festspielhaus te Bayreuth. III, 150. - Muziekfeesten - Vlaamsche Volksliederen. III, 357. - Dr A. Reismann - Was wird aus unserer Deutschen Musik. III, 551. - Gaetano Donizetti herdacht. IV, 168. - Humor in de muziek. IV, 353. - Ter herdenking van Mendelssohn's dood, vijftig jaar geleden - Wagner-opvoeringen te Parijs. IV, 542. |
1898 |
De muziek in de literatuur. I, 151. - De Opéra-Comique - Brieven van Richard Wagner aan Emil Heckel. I, 367. Beethoven's uitdrukkingsvermogen. I, 568. - ‘Volks’-uitvoeringen - La Musique à Paris. II, 185. - Gewijde Muziek. II, 390. - W. Weisheimer, Erlebnisse mit Richard Wagner, Franz Liszt und vielen anderen Zeitgenossen. II, 583. - De zangkunst en hare beoefenaars. III, 183. - De vrouw als element in de Toonkunst. III, 375. - T. de Wyzewa, Beethoven et Wagner. III, 553. - De Muziek te Dresden. IV, 151. - Aus A.B. Marx' litterarischem Nachlass. IV, 333. - De hedendaagsche Italiaansche Opera - David Friedrich Strauss over Wagner. IV, 522. |
1899 |
Hans von Bülow, Briefe und Schriften, 3ter Band. I, 198. - Das Rheingold van Richard Wagner. I, 372. - Jules Huret, Le Théâtre National de l'Opéra-Comique. I, 543. - Lorenzo Perosi en zijn ‘La Risurrezione di Lazaro’ - Het eeuwfeest van Joseph Haydn's ‘Die Schöpfung’. II, 128. - Die Meistersinger von Nürnberg. II, 322. - Het eeuwfeest van Fromental Halévy. II, 508. - P. Tschaikowsky, Musikalische Erinnerungen und Feuilletons, übersetzt von Heinrich Stümcke. III, 156. - Ed. Hanslick, Am Ende des Jahrhunderts. III, 356. - Goethe. III, 548. - Adolphe Appia, Die Musik und die Inscenirung. IV, 185. - Aristide Cavaillé Coll, IV, 382. - Heinrich Heine. IV, 579. |
1900 |
Bij den aanvang der twintigste eeuw. I, 350. - M. Kufferath, Musiciens et philosophes. I, 528. - Camille Saint-Saëns, Portraits et souvenirs. II, 175. - H. Kretzschmar, Bericht bei Beendigung der Gesamtmausgabe von Joh. Seb. Bach's Werken. II, 363. - Richard Strauss en de Programma-muziek - De sterfdag van Nicolo Piccini. II, 575. - Buitengewone tooneelvoorstellingen - Iets over Beethoven's woningen. III, 170. - Lohengrin, Een vijftigjarig jubileum. III, 361. - Louise Pohl, Hector Berlioz' Leben und Werke. III, 563. - Weber en Lortzing - Het Duitsche Singspiel. IV, 172. - Liederboek van Groot Nederland, verzameld door F.R. Coers Fzn - Herdenking van het ontstaan der eerste opera's. IV, 341. - Carl Maria von Weber, Briefe an Heinrich Lichtenstein. IV, 565. |
| |
| |
1901 |
Domenico Cimarosa. I, 184. - Hans Bélart, Richard Wagner in Zürich. I, 383. - Albert Soubies, Histoire de la Musique en Hollande. I, 569. - N. Grabowski, Wider die Musik - Max Steuer. Was muss man von der Musikgeschichte wissen? II, 197. - Het Theater an der Wien - Mozart en Schikaneder - Beethoven's Fidelio. II, 368. - Een jubileum (Haydn's Jahreszeiten). De verdiensten van Haydn ten opzichte der Toonkunst. II, 529. - Bayreuth 1876-1901. III, 173. - Alfred Bruneau, La musique française. III, 382. - Alfred Bock, Deutsche Dichter in ihren Beziehungen zur Musik. III, 564. - Gedenkteeken voor Robert Schumann. Schumann en de dichters der Romantiek. IV, 175. - Over het moderne in de muziek - Het eeuwfeest van Vincenzo Bellini. IV, 360. - Richard Heuberger, Musikalische Skizzen. IV, 553. |
1902 |
Eugen Segnitz, Richard Wagner und Leipzig. I, 186. - Hugo Goldschmidt, Studien zur Geschichte der Italienischen Oper im 17ten Jahrhundert - Een uitgave van brieven van Rossini. I, 336. - Een Parijsch Bayreuth - Wagner in Frankrijk. I, 562. - Nog eens de brieven van Rossini - De betrekkingen van Wagner tot Italië. II, 159. - Mascagni en Massenet - Oratorium en Opera. II, 345. - Een monument voor Beethoven - Terugkeer tot Mozart. II, 531. - De muzikale toekomst van Duitschland. III, 371. - Theater- en concertmuziek - Een Parsifalland. III, 566. - Muziek a cappella - Geraasmakende muziek. IV, 162. - Een onvoltooide opera van Mozart - Brieven van Wagner aan Amalia Materna. IV, 344. - Iets over het ontstaan van Parsifal en Die Meistersinger. IV, 529. |
1903 |
Muziek en Romantiek - Johan Friedrich Reichardt. I, 179. - De moderne dirigent - Iets over den metronoom. I, 386. - Oratorium en drama - De concerten van Colonne en iets over Fransche muziek. I, 560. - Iets over de ‘ouverture’. II, 168. - Mozartiana - Een feestweek voor Ernest Reyer. II, 373. - Mededeelingen over Beethoven. II, 566. - Plannen voor een Wagnerfeest in Berlijn - Theodor Reichmann. III, 173. - Zangwedstrijden - Adolphe Adam. III, 539. - Hector Berlioz (1803-1903). IV, 338. |
1904 |
Een verdwijnende herinnering aan Beethoven - Beethoven en Nikolaus Lenau - Herder en de muziek. I, 179. - Conried contra Conrad - Richard I en Richard II. I, 581. - Zangers en virtuozen - Opvattingen omtrent de muzikaal-dramatische kunst. II, 321. - Muzikale ongerechtigheden. III, 179. - Richard Wagner en Mathilde Wesendonk. III, 539. - Brieven van Wagner aan Mathilde Wesendonk. IV, 347. |
1905 |
Tschechische componisten en nationale muziek - Een brief aan Richard Wagner. I, 172. - Een honderdjarige - Eroica-symphonie en Fidelio. II, 164. - Schiller en de Toonkunst. II, 356. - Muziek in Engeland - Wagner en de Engelschen. III, 135. - Opvoeringen in de Theaterbouwvallen van Zuid-Frankrijk - Een monument voor Lanner en Strauss. III, 525. - G.A. Heinze, Een kunstenaarsleven. IV, 344. |
1906 |
Mozart (1756-1906). I, 180. - Emile Baumann, l'Oeuvre de Camille Saint-Saëns. I, 565. - Melodramatische verschijnselen in de concertzaal. II, 355. - Schumann-herdenking. III, 154. - Over zangers en zangkunst. III, 542. - Mevrouw Offermans - van Hove (1829-1906) - Vijftigjarig bestaan van Wagner's Walküre. IV, 331. |
1907 |
Een belangrijke opera-opvoering. I, 187. - De muzikale beweging van onzen tijd - Richard Strauss als dramaticus. I, 545. - Bachfeesten en Bachvereering. II, 353. - Angelo Neumann, Erinnerungen an Richard Wagner. III, 158. - Een jubilé (Liszt en zijn symphonische werken) - Joseph Joachim. III, 549. - Edvard Grieg - Een nieuwe uitgave van Haydn's werken. IV, 354. |
| |
| |
1908 |
Opdelvingen op het gebied van het ‘lyrische blijspel’. I, 173. - Het Hoftheater te Weimar en zijn verleden - Beethoven en zijn Egmont-muziek - Fransche melodrama's. I, 532. - Liszt en zijn oratorium Christus - De eerste Wagnervereeniging. II, 542. - Wederopvoering van langvergeten opera's. III, 161. - Vandalisme in de dramatische muzikale kunst. III, 556. - Brieven van Hans von Bülow. IV, 348. |
1909 |
De Toonkunst in Nederland in 1908. I, 170. - Uitvoeringen van Nederlandsche liederen - Mendelssohn-herinneringen. I, 593. - Joseph Haydn, 1809-1909. II, 327. - Een Nederlandsche internationale tentoonstelling van muziekinstrumenten. III, 140. - D.F. Scheurleer, Het muziekleven in Nederland in de tweede helft der 18de eeuw, in verband met Mozart's verblijf aldaar. III, 528. - Tooneel en muziek - Ludwig Spohr herdacht. IV, 361. - |
1910 |
Aanvang van het muziekseizoen in ons land - Een première in de Groote Opera te Parijs - Duitsche muziektoestanden. I, 168. - Richard Strauss, Elektra. I, 570. - Gedenkdagen - Necrologie eener beroemde zangeres. III, 162. - Het muziekfeest van Salzburg - Herleving eener opera. IV, 157. |
1911 |
Tooneel en Muziek - Opera en operette-compositie. I, 187. - Richard Strauss, Der Rosenkavalier. II, 167. - Richard Wagner's Mein Leben. III, 169. - Franz Liszt. 1811-22-October-1911. IV, 172. |
1912 |
Engelbert Humperdinck en zijn opera ‘Königskinder’. I, 174. - De internationale beweging op muzikaal gebied - Mabler's Achtste Symphonie. II, 183. - Nederlandsch Muziekfeest en Congres - Engeland en de Philharmonic Society. III, 348. - Bayreuth en de Parsifal-quaestie. IV, 349. |
1913 |
Nieuwe boeken over Beethoven - P. Bekker, Beethoven - W.A. Thomas San Galli, Ludwig van Beethoven. I, 568. - Richard Wagner 1813-22 Mei-1913. II, 315. |
S.A.M.B. |
|