De Gids. Jaargang 111
(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederland en DenemarkenDe culturele betrekkingen tussen Nederland en Denemarken door de eeuwen heen zijn het onderwerp van een in de oorlogsjaren geschreven boekwerkGa naar voetnoot1). De schrijvers hebben zich beperkt tot de Nederlandse invloed op de Deense beschaving, de omgekeerde invloed hebben zij slechts terloops aangeraakt. Zij hebben hun taak heel ruim opgevat: Met Denemarken is niet alleen het tegenwoordige koninkrijk bedoeld maar ook het oude hertogdom Sleeswijk en de later Zweedse provincies Schonen, Halland en Blekinge. Zo zijn ook met Nederland niet alleen de Noordelijke maar ook de Zuidelijke Nederlanden bedoeld. De eerste periode van Nederlands-Deense betrekkingen loopt van de 6de tot de 11de eeuw. In deze jaren voeren de Friezen in hun kleine schepen naar Sleeswijk, Hedeby en Ribe, steden, | |
[pagina 37]
| |
die centra werden op de Friese handelsweg van West-Europa naar de Oostzeelanden. Van de goederen, die de Friezen meebrachten, gingen de meeste verder naar het Oosten en Noorden. Maar toch had de verbinding met de Friezen betekenis voor Denemarken. Er ontstonden Friese nederzettingen op de eilanden en aan de kust van West-Sleeswijk. De steden Ribe en Sleeswijk tonen in hun aanleg eigenaardigheden, die het waarschijnlijk maken, dat zij door Friezen zijn aangelegd. De kerstening van Denemarken gebeurde langs de Friese handelsweg: De eerste zendeling Ansgarius kwam van Frankfurt over Dorestad naar Sleeswijk. Ook op de Deense taal hebben de Friezen invloed uitgeoefend. Enkele woorden uit de taalsfeer van de scheepvaart, de textielhandel en het recht en zelfs een zo gewoon woord als Fredag (Vrijdag) zijn van Friese oorsprong. In ruil voor deze materiële en geestelijke goederen werden de Friezen door de vikings uitgeplunderd, o.a. werd Dorestad verwoest. Van een invloed van de Scandinavische talen op het Fries zijn enkele voorbeelden te noemen.
* * *
In de 10de eeuw neemt de Friese handel op de Oostzee af. Van de 12de tot de 16de eeuw gaan de Deense verbindingen met West- en Zuid-Europa vooral via de Nederduitse steden. Maar de handel met Nederland gaat toch voort, alleen wordt hij nu niet meer door de Friezen gedreven, maar door de Hollanders, die met grotere schepen de ommelandsvaart direct naar de Oostzee ondernemen. Zij brengen luxewaren mee zoals wijn, wapens en linnen en zij krijgen daarvoor landbouwproducten, vooral ossen. Vaak worden door de Deense staat de Nederlanders tegen de Lübeckers uitgespeeld, die te machtig dreigen te worden. In deze periode zijn de eerste Nederlandse invloeden op het gebied der kunsten en wetenschappen te vinden: in de kerkelijke kunst en literatuur. Van 1200-1500 werden een reeks Namense doopvonten geïmporteerd, in de 14de eeuw een aantal gegraveerde metalen grafplaten uit Vlaanderen, en in de 15de eeuw uit Utrecht een interessant altaarstuk van gebrande klei. Thomas à Kempis' Navolging van Christus werd ook in het Deens vertaald.
* * *
De periode van 1500 tot ± 1560 laat een versteviging van het Nederlands-Deense contact zien. Christiaan II (1513-'23) huwde een zuster van Karel V, hij had een Nederlandse minnares, | |
[pagina 38]
| |
en haar moeder Sigbrit (Sijbrecht Willumsdochter) was zijn voornaamste raadgeefster in politieke kwesties. Waarschijnlijk bespeurt men haar - Nederlandse - invloed in de door Christiaan II gegeven wetten, die een stedelijk bestuur naar Nederlands voorbeeld inrichtten en de burgers tot groter zindelijkheid verplichtten. De wetten werden echter na korte tijd weer opgeheven, toen de koning afgezet was. Twee keer reisde Christiaan II naar Nederland om contact te leggen en hulp te zoeken. Onder zijn opvolgers waren de staatkundige betrekkingen niet bijzonder vriendschappelijk en pas door de vrede van Spiers in 1544 werd een periode van betere verstandhouding ingeleid. De Deense handel met Nederland nam in deze tijd zo sterk toe, dat de economische betrekkingen met dit land belangrijker werden dan die met enig ander land. Zo bleef de stand van zaken gedurende twee eeuwen. De goederen waren in hoofdzaak textiel, wijn, wapens en koloniale waren, die geruild werden tegen koren, ossen en Noors hout. Door vestiging van Nederlandse ambachtsen kooplieden won de Nederlandse invloed veld. Ook een echte Nederlandse nederzetting vinden wij in deze tijd. In 1521 stond koning Christiaan II het eiland Amager bij Kopenhagen aan 184 Hollandse boeren af, die op zijn verzoek naar Denemarken waren gekomen. Zij maakten het eiland door intensieve tuinbouw tot de voorraadschuur van Kopenhagen. Gedurende drie eeuwen bestuurden zij zelf hun gemeente op Nederlandse manier, bleven trouw aan de oude zeden en trouwden geen niet-Nederlanders. Zij behielden ook een eigen klederdracht en een eigen taal, die echter meer en meer tot plat-Duits verbasterde, o.a. doordat zij Nederduitse predikanten hadden. Het eiland Amager voorziet nog heden Kopenhagen van groente en bloemen, en vele van de inwoners dragen nog Nederlandse namen. Van invloed door deze kolonisten op de Deense landbouw kan men echter niet spreken. Kunsten en Wetenschappen worden in deze tijd beheerst door de geloofsstrijd, die in 1536 tot het officiële invoeren van het Lutheranisme leidt. De eerste Deense gedrukte boeken ontstaan in de drukkerij van de Nederlander Gotfried van Ghemen, die zich in Kopenhagen had gevestigd. De Deense hervormer Chr. Pedersen laat in Antwerpen boeken drukken. Erasmus wordt gelezen en vertaald; hij is van betekenis voor vele persoonlijkheden in deze tijd, o.a. voor Paulus Heliae, die om zijn humanisme en zijn poging om objectief te oordelen, van beide kanten aangevallen wordt. De schoolcomedie staat waarschijnlijk onder Nederlandse invloed. ‘Acolastus’ van Willem de Volder wordt ook in Dene- | |
[pagina 39]
| |
marken uitgegeven. ‘De Reinaert’ komt 1555 in een Deense bewerking naar het Nederduits. De late Nederlandse Gotiek heeft in de Deense bouwkunst enkele sporen nagelaten, en in de beeldhouwkunst een reeks prachtige gesneden altaarstukken uit Antwerpen. Christiaan III (1536-'59) liet Nederlandse musici naar Kopenhagen komen, en uit twee collecties muziekboeken uit die tijd blijkt dat Nederlandse componisten een leidende positie in het Deense muziekleven innamen.
* * *
In de periode van 1560 tot ± 1700 bereiken de Nederlands-Deense betrekkingen hun hoogtepunt. De verhoging van de Sonttol in 1571 leidde niet tot een breuk, o.a. dank zij de welwillende neutraliteit van Denemarken en de persoonlijke vriendschap tussen Frederik II en Willem de Zwijger. De regering van Christiaan IV (1588-1648) is merkwaardig omdat de politieke tegenstellingen verscherpt werden, terwijl de culturele betrekkingen nooit zo sterk waren als onder deze ondernemende koninklijke kunstliefhebber. Zijn vernieuwde verhoging van de Sonttol tegen de wil van zijn Raad van State leidde tot het Nederlands-Zweedse tractaat van Christianopel 1645, waardoor de Deense macht gefnuikt werd. Van nu af worden de staatkundige betrekkingen tussen de beide landen koeler. Een vloot onder leiding van J. van Wassenaar Obdam bewaarde in 1658 Denemarken voor een verovering door de Zweden, maar overigens gingen de politieke tendenties der beide landen uit elkaar. En na 1688, toen Willem III koning van Engeland werd, namen de Nederlandse belangen in het Noorden af. Terwijl de politieke betrekkingen tussen vriendschap en vijandschap wisselden, was er toch altijd, zowel in oorlogs- als in vredestijd contact tussen de beide landen. Talrijke Nederlanders vestigden zich in Denemarken. Nederlands kapitaal en Nederlands handelstalent speelden een grote rol in het Deense zakenleven. Christiaan IV poogde herhaaldelijk dit zelfstandig te maken door Deense handels-compagnieën op te richten en de Deense nijverheid te steunen. Deze pogingen om de Deense economie van Nederland onafhankelijk te maken door de Nederlanders na te bootsen, mislukten echter, en pas in de loop van de achttiende eeuw slaagde Denemarken er in, zich geheel van de Nederlandse economische heerschappij te bevrijden. Onder de Nederlandse emigranten waren ook in de 17de eeuw boeren, die zich nu in de Sleeswijkse marsen vestigden. Naar hun | |
[pagina 40]
| |
voorbeeld werden op verschillende grote boerderijen zuivelbedrijven, zgn. Hollaenderier ingericht. Bij dijkaanleg en drooglegging vooral in Sleeswijk speelden Nederlanders in de 17de eeuw en ook later een grote rol. In de kunsten en wetenschappen werd het nauwe contact met Nederland in deze tijd heel vruchtbaar. Nederland beleefde zijn Gouden Eeuw, Denemarken was achtergebleven, en daarom is Denemarken op de meeste gebieden alleen ontvangster. De Deense bouwkunst beleeft onder Nederlandse invloed een bloeitijd. De stedenbouw en fortificatie, de bouw van sloten en buitenplaatsen, van burgerwoningen, kerken en stadhuizen - alles is in Nederlandse stijl. De Deense bouwkunst van deze tijd heeft drie perioden: I. De vroege Renaissance (1560-1600), waar de stijl van Cornelis Floris en Vredeman de Vries heerst. Het voornaamste werk is het slot Kronborg, door Hans van Paeschen begonnen en door Anthonis van Opbergen voltooid. 2. De late Renaissance (1600-'60), waarin de voornaamste invloeden uitgaan van Lieven de Key en Hendrick de Keyser en wel vooral door bemiddeling van de Nederlandse architectenfamilie Steenwinkel. De voornaamste werken, de Beurs in Kopenhagen, de kerk te Christiansstad en het slot Frederiksborg zijn door de Steenwinkels gebouwd. Ook nieuwe steden werden aangelegd naar Nederlands voorbeeld. 3. De Barok (1660-1700). In deze periode gaan de invloeden uit van Jacob van Campen, Pieter Post en Philips Wingbooms. Er worden burgerhuizen gebouwd in de nieuwe stijl, en kerken, o.a. Frelsers Kirke te Kopenhagen door de Noor Lambert van Haven. De bloei in de bouwkunst hangt samen met de grote belangstelling die de Deense koningen, vooral Christiaan IV, voor het bouwen bezaten. De schilderkunst in Denemarken in de 17de eeuw is voor het grootste gedeelte in Nederlandse handen. Schilderijen worden in Nederland gekocht en besteld; Nederlandse schilders werken in Denemarken: de voornaamsten zijn Karel van Mander III en Abraham Wuchters. Van invloed van de grote Nederlandse schilders Rembrandt, Hobbema, Frans Hals, Vermeer enz. op Deense schilders van die tijd kan men niet spreken. Die komt echter in de 19de eeuw. In de beeldhouwkunst was het Nederlands-Deense contact niets nieuws. Het werd nu voortgezet. Van ± 1560 zijn het hoofdaltaarstuk te Roskilde en een aantal kleine albasten altaarstukken - alles Vlaams werk. De eerste naam, die wij tegenkomen, is die van Cornelis Floris. Hij levert na 1550 een praal- | |
[pagina 41]
| |
graf voor Frederik II in de domkerk te Sleeswijk en daarna een reeks van schitterende praalgraven, o.a. dat voor Christiaan III te Roskilde. De bouw van Kronborg lokte ook Nederlandse beeldhouwers naar Denemarken. Van grote betekenis ook op dit gebied is de familie Steenwinkel. J.G.v.d. Schardt en Adriaen de Vries maakten fonteinen. Voor een galerij op Frederiksborg werden beelden in de werkplaats van Hendrick de Keyser vervaardigd. De verbinding loopt af met de beeldhouwersfamilie Quellinus. In de muziek wordt onder Christiaan IV de Nederlandse invloed voortgezet. Onder diens vooraanstaande musici is Melchior Borchgrevinck de belangrijkste. Zijn dood in 1632 is het einde van de Nederlandse invloed op de Deense muziek. Maar toen de muzikale invloed ophield, begon de dramatische. Onder de verschillende toneelgezelschappen, die Denemarken bezochten, waren ook Nederlandse. Kopenhagen kreeg in 1663 zijn eerste vaste schouwburg, op initiatief van een Nederlander, de koopman Andries Joachimsen Wolf. Onder de troepleiders waren de Nederlanders Jan Baptista van Fornenbergh en Jacob van Rijndorp. Hun uitvoeringen vonden bijval, vooral de kluchten, die na de ernstige drama's opgevoerd werden. Welke stukken zij speelden, weten wij nauwelijks, maar naast bewerkingen van buitenlandse zijn er zeker ook Nederlandse geweest. Van de repertoires van de Duitse troepen in Denemarken kunnen wij ons echter een helderder voorstelling maken, en het is opmerkelijk, dat daar zowel Nederlandse stukken als Nederlandse bewerkingen van Spaanse stukken in voorkomen. De Nederlandse letterkunde van de 17de eeuw oefent vooral indirect - via Duitsland - op de Deense haar invloed uit. Vondel is in Denemarken geweest en heeft een paar huldegedichten gemaakt op Deense personen en gebeurtenissen. Maar hij schijnt geen invloed op de Deense letteren te hebben uitgeoefend. De enige van de Nederlandse classici, die werkelijk in Denemarken bekend was, is Cats geweest. Hij werd er vertaald, zelfs twee keer. Hij wordt in deze tijd en ook later beschouwd als de Nederlandse schrijver, niet alleen de grootste, maar ook de meest typische Nederlander. Aan vertalingen zijn er verder twee toneelstukken, ‘Lermin’, misschien naar Jac. van Rijndorp, en ‘Den beklagelige Tvang’ naar de vertaling van Lope de Vega's ‘La fuerza lastimosa’ door Isaac Vos. In de wetenschappen zijn de betrekkingen belangrijk. In de jaren van 1575 tot ± 1700 studeerden 1300 Deense studenten aan Nederlandse universiteiten, vooral te Leiden. Zij vonden in | |
[pagina 42]
| |
Nederland niet zo zeer iets specifiek Nederlands, maar zij ontmoetten er het wetenschappelijke Europa. Om prestigeredenen moest de Deense staat een geschiedenis van Denemarken in onberispelijk Latijn laten vervaardigen. Die taak werd aan twee Nederlanders opgedragen, Pontanus en Meursius, van wie de laatste naar Denemarken verhuisde. Hun werk werd voortgezet door de Deen Stephanius. Deze was ook philoloog, hij ging in de leer bij Heinsius en Vossius, en door zijn editie van de middeleeuwse Deense historicus Saxo bracht hij de beste philologische methoden naar Denemarken. De Nederlandse wetenschappelijke boekhandel speelde een rol in Denemarken: Elzevier had verkooplokalen in de Beurs te Kopenhagen. In de natuurwetenschappen kreeg Denemarken een reeks uitstekende onderzoekers, waarvan de meesten in Nederland hadden gestudeerd: Thomas en Rasmus Bartholin, Nicolaus Steno, Ole Borch. Deze mannen waren niet slechts leerlingen van de Nederlanders, zij leverden eigen bijdragen tot de internationale wetenschap. Rasmus Bartholins onderzoek over de dubbele breking van het IJslandse dubbelspaat had betekenis voor de undulatietheorie van Christiaan Huygens. Hetzelfde betreft het onderzoek over de snelheid van het licht door Ole Rømer, die wel is waar niet in Nederland gestudeerd had, maar in Parijs in verbinding met Huygens kwam. De Deense cartographie heeft veel aan de Nederlandse kaarttekenaars te danken. De enge verbinding tussen Nederland en Denemarken, vooral in de Gouden Eeuw, heeft ook sporen in de Deense taal nagelaten. In het Deens van de 17de eeuw blijft de Nederlandse invloed niet zo ver bij die van het Duits en het Frans achter, en hij overtreft verre die van alle andere moderne talen. Het voornaamste gebied van de Nederlandse invloed is alles wat betrekking heeft op de zeevaart (scheepsbouw, handel, oorlog, enz.), maar ook in de omgangstaal, zelfs in het accentsysteem van het Deens, is die invloed te bespeuren.
* * *
Na 1700 werd de Nederlandse invloed op haast alle gebieden vervangen door andere. Staatkundige betrekkingen zijn er weinig meer. De poging, om de Deense handel en nijverheid zelfstandig te maken, gelukte; de voorrechten, die Nederlandse schepen in Deense havens hadden genoten, werden in 1739 ingetrokken. In de landbouw werden in de laatste helft van de achttiende eeuw Hollandse methoden ingevoerd, maar door tussenkomst van Engeland. Sinds 1800 heeft men in Denemarken o.a. met Neder- | |
[pagina 43]
| |
lands stamboekvee, vlas en aardappelen gewerkt, en de Nederlandse tuinbouw heeft de Denen tot voorbeeld gediend. Nederlandse kunsten en wetenschappen van ná 1700 hebben nauwelijks invloed uitgeoefend. Maar enige Deense schrijvers hebben door bezoeken aan Nederland impulsen gekregen. Ludvig Holberg (1684-1754) is herhaaldelijk in Nederland geweest. Hij is door verscheidene Nederlanders uit vroeger tijd beïnvloed, zo door Erasmus en Grotius. Hij spreekt bij verschillende gelegenheden over de Nederlanders in 't algemeen, soms met afkeer, soms met bewondering. In zijn roman Niels Klim schijnt het volk der Potuanen - dat met sympathie geschilderd wordt - in de meeste opzichten naar het model der Nederlanders te zijn gemaakt. De Nederlandse klucht is niet zonder betekenis voor Holbergs blijspelen. Erik Pontoppidans roman Menoza (1742) schijnt evenals Niels Klim door de vrijzinnigheid en het helder oordeel der Nederlanders te zijn geïnspireerd. Pas meer dan honderd jaar later werden een paar Deense schrijvers weer door een bezoek aan de lage landen bij de zee beïnvloed. Holger Drachmann werd omstreeks 1880 door de Vlaamse beweging en de oude beschaving der Vlaamse steden geïnspireerd tot een afstandnemen van de modernistische en internationale Georg Brandes. In Nederland vond Alfred Ipsen steun voor dezelfde houding. Hij schreef een boek ‘Holland’, maar zijn poging tot culturele toenadering tussen de beide landen had niet veel succes. Omstreeks 1900 werden Max Havelaar, De kleine Johannes en Vosmaers Amazone in het Deens vertaald, en van 1927-'42 een lange reeks van romans, de meeste behorende tot het genre der ontspanningslectuur. - In de wetenschappen is in onze tijd op verschillende gebieden een Nederlands-Deense samenwerking te vermelden.
* * *
De geschiedenis van de Nederlands-Deense betrekkingen geeft dus eerst een belangrijke verbinding met de Friezen in de vroege middeleeuwen te zien, dan later van 1500 tot 1700 een steeds nauwer contact, dat kort na 1700 afslijt. Sindsdien valt er slechts nu en dan Nederlandse invloed in Denemarken te vermelden. Dat de belangstelling en sympathie voor Nederland in de laatste jaren is gegroeid, daarvan is het verschijnen van dit boek op zich zelf een teken. De hoofdperiode is de Gouden Eeuw van Nederland, waarin op alle gebieden een grote Nederlandse invloed te vermelden valt.
* * * | |
[pagina 44]
| |
Het schijnt dat de redactie de verschillende schrijvers de vrije hand heeft gelaten. Bijgevolg berusten de artikelen niet op eenzelfde beginsel, en zijn zij van geheel verschillende waarde. Zo geeft het artikel over de oorlogsvloten een vrij groot aantal minder belangrijke details, terwijl dat over muziek wat mager van inhoud is. De hoofdstukken over de staatkundige en economische betrekkingen (handel) zijn daarentegen helder en grondig. Het artikel over bouwkunst onderscheidt zich van de meeste andere artikelen over kunsten en wetenschappen, doordat niet de vermelding van de Nederlanders in Denemarken of van Deense leerlingen van Nederlanders de hoofdzaak is. Het gaat verder en gebruikt de biographische gegevens slechts als grondslag voor een onderzoek naar de stijl: Wat is het kenmerkende van de Nederlandse bouwkunst uit die tijd en in welke vorm vinden wij dat in Denemarken weer? Iets dergelijks proberen ook de schrijvers van de twee artikelen over de wetenschappen. Maar men voelt, dat zij op minder bewerkte grond staan dan de bouwkunst-historicus. De redacteuren geven toe, dat het werk het onderwerp niet uitput en betreuren dat sommige gebieden niet behandeld zijn, zo o.a. de scheepsbouw; daar staat tegenover, dat juist dit gebied - al is het niet in een afzonderlijk artikel - toch behandeld wordt, ten eerste in het artikel over de taal, ten tweede in dat over de oorlogsvloten. Een onbeantwoorde vraag is, of er in de theologie al dan niet Nederlandse invloed te vinden is. In elk geval bevatten de duizend bladzijden van het werk een schat van gegevens, die men nergens anders zal aantreffen. Het boek is keurig uitgevoerd, rijk voorzien van illustraties, een uitvoerig register en een dito bibliographie, die het gebruik als handboek vergemakkelijken. Het werk is in het Deens geschreven, maar er zijn resumé's in het Nederlands aan toegevoegd, waardoor de Nederlander, die maar weinig Deens kent, zich kan oriënteren om dan slechts dat te lezen, waarvoor hij belangstelling heeft. Dank zij de bemoeiingen van een der redacteuren, de Utrechtse oud-hoogleraar Dr L.L. Hammerich, is het werk in de voornaamste bibliotheken van Nederland aanwezig. Tue Gad |
|