| |
| |
| |
Bij het honderdjarig bestaan van het Communistisch Manifest
‘Le socialisme est autoritaire ou il n'est pas, et l'on ne peut défendre les Droits de l'homme et du citoyen tout en planifiant l'économie’.
(Louis Rougier in: Les Mystiques Economiques, Paris, 1938)
Op een opvallend sobere wijze is in Februari j.l. door het internationale socialisme het feit herdacht, dat honderd jaar geleden het door Karl Marx en Friedrich Engels opgestelde Communistisch Manifest verscheen. De soberheid van die herdenking was opvallend, omdat zij toch een geschrift gold, dat van de allergrootste betekenis is geweest en ook thans nog is voor de propaganda en de kadervorming van het moderne socialisme. Werner Sombart schreef terecht (in 1924): ‘In den Grundanschauungen des Kommunistischen Manifestes ist noch heute der gesamte proletarische Sozialismus befangen’. Die ‘Grundanschauungen’ zijn zo beschreven, dat het manifest beschouwd mag worden als ‘das unstreitig grösste Meisterwerk der demagogischen Kunst aller Zeiten’.
In ons land heeft in socialistische kringen steeds grote belangstelling voor het Communistisch Manifest bestaan. Om in de steeds aanhoudende behoefte te voorzien werd door De Arbeiderspers te Amsterdam in 1929 aan Frank van der Goes opgedragen een nieuwe (de vierde) Nederlandse vertaling te verzorgen van ‘het grondleggende geschrift der moderne sociaal-democratie’. Het is begrijpelijk, dat de oude S.D.A.P. het historische document in ere hield en er bovendien voor zorgde, dat ook voor andere grondleggende geschriften van het wetenschappelijke socialisme de belangstelling van de partijleden wakker werd gehouden. Zo werd, kort voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog, door de Arbeiderspers een ‘Socialistische studiebibliotheek’ uitgegeven. Het eerste nummer van deze bibliotheek handelt over ‘Hedendaags Marxisme’. Het werd geschreven door L. de Jong. De schrijver is van mening, dat de socialistische beweging een objectieve theorie niet kan ontberen. Een onbevoordeeld wetenschappelijk onderzoek behoeft het socialisme niet te vrezen. Ook niet, wanneer die critiek komt van burgerlijke zijde. ‘Want’, aldus De Jong, ‘het kapitalisme brengt niet alleen met het pro- | |
| |
letariaat, zoals Marx en Engels het uitdrukken, zijn eigen doodgraver voort; de objectieve wetenschap der kapitalistische periode, die het voorbijgaand karakter van die periode aannemelijk maakte, heeft ook geleerd, hoe de kuil gegraven kan worden’ In het boek wordt dan op enkele punten aangeduid in welke richting de theorie van Marx en Engels verder ontwikkeld kan worden. Marx en Engels waren derhalve in 1937 nog de leermeesters van de Nederlandse sociaal-democratie, die, blijkens haar beginsel-program, dat in het zelfde jaar tot stand kwam, om het oude Leidse program van 1912 te vervangen, een democratisch socialisme nastreefde.
Het tweede deeltje van de Socialistische Studiebibliotheek heeft tot titel ‘Van Utopie tot Wetenschap’. Het is een Nederlandse vertaling van een van de bekendste geschriften van Friedrich Engels. Dr H. Brugmans schreef er een inleiding bij, waarin hij als zijn overtuiging uitspreekt, ‘dat een hernieuwde kennismaking van de jonge socialistische generatie met het oorspronkelijke Marxisme bevruchtend en richtinggevend kan werken’. Vóór 1940 werd in ons land, dit moge uit het voorgaande blijken, door de leiding van de S.D.A.P. er ernstig naar gestreefd, dat de kennis van de grondleggende geschriften van het Marxisme niet uitdoofde. Thans, drie jaren na de bevrijding van de tweede wereldoorlog, is de belangstelling voor het marxistische socialisme groter, maar anders van aard dan voor 1940. En dit is begrijpelijk. De woorden, waarmede Marx en Engels honderd jaren geleden hun Communistische Manifest aanvingen, zijn werkelijkheid, harde werkelijkheid geworden. Ein Gespenst geht um in Europa - das Gespenst des Kommunismus. Wat evenwel niet verwezenlijkt is, zijn de slotwoorden van het Manifest. De wereld, waarin het communistische spook rondwaart is niet, die welke Marx en Engels in 1848 verwachtten. ‘Die Kommunisten verschmähen es ihre Ansichten und Absichten zu verheimlichen. Sie erklären es offen, dass ihre Zwecke nur erreicht werden können durch den gewaltsamen Umsturz aller bisherigen Gesellschaftsordnung’. ‘Mögen die herrschenden Klassen vor einer kommunistischen Revolution zittern. Die Proletarier haben nichts in ihr zu verlieren als ihre Ketten. Sie haben eine Welt zu gewinnen. Proletarier aller Länder vereinigt euch’.
Het communistische spook, door Marx en Engels begroet als de bevrijder van een eensgezind proletariaat uit de ketenen, waarin het geklonken werd gehouden door heersende klassen, die sidderden voor de revolutie, rinkelt zelf met ketenen! En deze moeten dienen om het proletariaat, dat tot voor het uitbreken van de
| |
| |
eerste wereldoorlog in vrijheid en gestaâg toenemende welvaart leefde, van zijn vrijheid te beroven om het te kunnen doen worden tot een willoos werktuig, niet van een klasse, maar van een kleine leidersgroep. En nu deinst de Westerse sociaal-democratie terug voor de consequenties van een propaganda, die een eeuw lang onder de massa gevoerd werd. In 1843 schreef Karl Marx aan Arnold Ruge, toen nog een vriend van hem: ‘Das Selbstgefühl des Menschen, die Freiheit, wäre in der Brust dieser Menschen erst wieder zu erwecken’. Inderdaad! Het spook van het communisme heeft de mensen wakker geschud. De Westerlingen weten, dat het in het steeds krachtiger wordend verzet tegen het communisme gaat om de beveiliging van de hoogste cultuurwaarde in de wereld van het Christendom: de persoonlijke vrijheid. Marx kan, in 1843, aan Ruge schrijven, dat het ‘Selbstgefühl mit den Griechen aus der Welt und mit dem Christentum in den blauen Dunst des Himmels verschwindet’, wij weten thans beter. En dit danken wij niet in de laatste plaats aan de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek van ‘burgerlijke denkers’, op wie de Jong zinspeelt in zijn hierboven aangehaalde zin uit het geschrift ‘Hedendaags Marxisme’. Honderd jaren na de verschijning van het beginselprogram van het wetenschappelijke socialisme, weten wij, dat er een andere weg is dan die welke door Marx en Engels werd aangewezen, om het Westerse ideaal van een maatschappelijke orde, ‘worin die freie Entwicklung eines jeden die Bedingung für die freie Entwicklung aller ist’, te benaderen. Deze belofte van het Communistisch Manifest, is de belofte van de Westerse beschaving. Zij is niet communistisch, niet Marxistisch, zij is de belofte van het Christendom. Het spook van het communisme, dat aan de propaganda van het Marxisme zowel zijn bewegingsruimte als zijn
bewegingsvrijheid te danken heeft, moet juist het ‘Selbstgefühl des Menschen’ en het geloof in de cultuurwaarden van het Christendom vernietigen, wil het zijn aardse heerschappij kunnen vestigen. Dit kunnen wij leren uit het Communistisch Manifest en uit alle grondleggende geschriften van het wetenschappelijke socialisme. Daarom doet het vreemd aan in het boek ‘Het Revolutiejaar en het Communistisch Manifest van Marx en Engels’ van de democratische socialist A.W. IJzerman te moeten lezen: ‘Inderdaad, de dag van de verschijning van het Communistisch Manifest is voor de geschiedenis der mensheid van geen geringer betekenis geweest dan die, waarop de Augustijner monnik Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de hoofddeur van de slotkerk te Wittenberg heeft gehecht’.
Niemand die iets afweet van de sociale geschiedenis van de ne- | |
| |
gentiende en twintigste eeuw, zal ontkennen, dat de propaganda van het Marxistische socialisme deugdelijk is geweest voor de vorming van een massale aanhang van socialistische politieke partijen en vakverenigingen. Ontkend zal ook niet worden, dat de bestudering van de Marxistische geschriften ‘burgerlijke denkers’ heeft gebracht tot critisch nadenken over de socialistische aanklacht tegen de bestaande maatschappelijke orde. Het critisch onderzoek heeft evenwel ook tot resultaat gehad, dat, vooral na de eerste wereldoorlog, scherper dan voordien geschiedde, onderscheid wordt gemaakt tussen dat wat in het moderne socialisme zuiver Westers en dat wat Marxistisch is.
De Russische Marxist Toegan Baranovsky schreef, jaren voor de bolsjewistische revolutie, dat Marx aan het socialistisch credo niets had toegevoegd en er niets van had afgenomen. Wat nieuw en eigen is in het Marxisme is: de theorie van de actie. Inderdaad is deze opmerking juist. Maar zij gaat nog niet ver genoeg.
De socialistische (communistische) belofte is door en door individualistisch. Ook de belofte van het Communistisch Manifest. Individualistisch is het, wanneer Marx in zijn critiek op de eerste programma's van de Duitse sociaal-democratie schrijft, dat de dictatuur van het proletariaat de laatste en hoogste phase van het communisme verwerkelijkt, t.w.: een samenleving, waarin ieder geeft naar zijn capaciteiten en ontvangt naar zijn begeerten. Marx heeft hier een gedachte overgenomen van de utopist Charles Fourier. Voor het overgangstijdperk van de proletarische dictatuur, wanneer nog klassen bestaan, de economische ongelijkheid niet verdwenen is en een klassestaat niet kan worden gemist, geldt dan de regel van Saint Simon: ‘ieder presteert naar zijn capaciteiten en ieder ontvangt naar zijn prestaties.’ Wat het Marxistisch socialisme belooft is dus door en door individualistisch gedacht. De maatschappelijke orde die dat leven in vrijheid en volledige bevrediging van begeerten mogelijk moet maken is evenwel een orde, die de persoonlijke vrijheid niet kan dulden. Ziehier de grote tegenstrijdigheid in het moderne socialisme! De belofte van een vrije wereld van vrije mensen is zuiver Westers. De socialistische maatschappelijke orde maakt evenwel een verwerkelijking van de belofte onmogelijk. Tot deze conclusie zijn tal van ‘burgerlijke’ wetenschappelijke onderzoekers gekomen. Allen volgden in hun onderzoek de weg, die de Kantiaanse filosoof Karl Vorländer in 1929 in zijn boek over Karl Marx aangaf.
‘Der Sozialismus muss unserer Ansicht nach, wenn er nicht in den Utopismus vergangener Zeiten oder in eine reine ethische Orientierung zur ückfallen, sonst aber in der Luft schweben will,
| |
| |
mit der Betrachtung der Wirtschaft beginnen’. Welnu, dit hebben de ‘burgerlijke’ critici van het socialisme gedaan.
De onmogelijkheid van een socialistische orde van vrije mensen (de belofte!) hebben zij aangetoond in een critische analyse van de socialistische wijze van voortbrenging. En zij hebben hun onderzoek gericht op de kernvraag van elk economisch sociaal stelsel. Deze kernvraag betreft niet de regeling van de voortbrenging, maar die van de verdeling. De Nederlandse economist Pierson was een van de eerste wetenschappelijke critici van het socialisme. In 1902 stelde hij aan de woord- en penvoerders van het socialisme de vraag: hoe wordt in de door u nagestreefde orde het maatschappelijk product verdeeld? Na 1902 is deze vraag herhaaldelijk gesteld. Een groot aantal ‘burgerlijke’ economisten heeft zich de moeite getroost de mogelijkheid en de wenselijkheid van een socialistisch stelsel van voortbrenging te onderzoeken. Belangwekkende geschriften verschenen van Ludwig Mises, Wilhelm Röpke, Adolf Weber, Georg Halm, Friedrich van Hayek, Lionel Robbins, Richard Hall, Louis Rougier, Vilfredo Pareto, Gustav Cassel. Slechts de schrijvers van de algemeen bekend geworden geschriften zijn hier opgesomd. Er bestaat evenwel een omvangrijke en onoverzichtelijk geworden literatuur over het vraagstuk van de verdeling in een socialistisch stelsel van voortbrenging. Opvallend is nu inderdaad, dat tot op de dag van heden de socialistische auteurs er niet in zijn geslaagd op wetenschappelijke aanvaardbare gronden aannemelijk te maken, dat in het door hen nagestreefde stelsel van voortbrenging vrijheid van beroepskeuze en vrijheid van verbruikskeuze gewaarborgd blijven. Marx kon in de tijd, waarin hij werkte aan ‘Das Kapital’ schrijven, dat hij geen keukenrecepten voor de toekomst gaf. Karl Kautsky, eens de Paus van het Marxisme genoemd, nam in 1891 in zijn commentaar op het Erfurter Programm van de Duitse sociaal-democratie het woord van Marx over. Hij leerde, dat het strijdende proletariaat zich niet
behoefte te bekommeren over het ‘hoe’ van de socialistische orde. Wanneer het proletariaat eenmaal de macht in de staat veroverd heeft, zal het handelen zoals het in de historische situatie handelen moet. Tot na de eerste wereldoorlog hebben de woord-en penvoerders van het moderne socialisme zich aan deze opvatting van Marx en Kautsky gehouden.
De ervaring van de bolsjewistische revolutie heeft hen evenwel tot nadenken gestemd. Helaas is dit nadenken gegaan in een richting, die niet leidde tot de hierboven gestelde kernvraag, waarom het in de strijd voor en tegen het socialisme gaat. Niet de beginselen van verdeling van het maatschappelijk product
| |
| |
werden aan een discussie onderworpen, maar de beginselen van de politieke democratie. Deze moest, ook al is zij dan volgens de Marxisten een schepping van de klasse der bourgoisie, toch zo lang mogelijk behouden blijven, omdat zij, om met L. de Jong te spreken, de kuil kan zijn, die de heersende klasse zelf graaft voor het kapitalisme, wanneer dit eenmaal ter ziele is.
De fascistische revolutie van Mussolini en de nazi-revolutie van Hitler hebben ons doen ervaren, dat ook in de landen, waarin de sociaal-democratie sterk is, een niet-proletarische dictatuur gevestigd kan worden. Begrijpelijk is daarom, dat na 1933, in nog sterkere mate dan voordien het geval was, de politieke (burgerlijke) democratie door de democratische socialisten verdedigd wordt.
De burgerlijke democratie moet evenwel met politieke democratische middelen worden ontwikkeld tot een socialistische democratie. Dit was hetgeen de Oostenrijkse Marxist Max Adler leerde in het tijdperk tussen de twee wereldoorlogen. En dit is ook wat verkondigd wordt zowel in het partijprogram van 1937 van de S.D.A.P. als in het program van de Partij van de Arbeid.
Van een socialistische democratie kan geen begripsomschrijving in een enkele zin worden gegeven. Het wezenlijke er van zal in elk geval zijn, dat zij is de staatsvorm van een geleide economie. De tegenwoordige democratische socialisten hebben de eis van afschaffing van de particuliere eigendom van de voortbrengingsmiddelen laten vallen. Zij aanvaarden thans de opvatting van de revisionist Eduard Bernstein: zoveel socialisme (d.i. gemeenschapsbezit) als mogelijk is. Ludwig Mises heeft er evenwel terecht op gewezen (in 1922), dat in de economische orde eigendom betekent beschikkingsmacht. Welnu, men kan de eigenaar in naam eigenaar laten, maar zijn beschikkingsmacht in de economische orde dermate beperken, dat niet door hem, maar door openbare organen wordt beslist, welke bestemmingen zullen worden gegeven aan zijn eigendom (grondstoffen, machines, werktuigen, transportmiddelen). Het wezen van de geleide economie is nu juist, dat overheidsorganen zullen vaststellen hoe het beschikbare productieve vermogen in de samenleving zal worden aangewend. En de verdeling van de opbrengst van de arbeid? Moet ook deze door openbare organen worden vastgesteld? Ziehier de oude kernvraag, waarop tot nog toe niet anders dan uiterst vage antwoorden door de woord- en penvoerders van het democratisch socialisme worden gegeven. Zij blijven dat doen, niettegenstaande gezaghebbende economisten als Wilhelm Röpke, Friedrich van Hayek, Louis Rougier en Lionel Robbins op aannemelijke gronden heb- | |
| |
ben aangetoond, dat elke geleide economie onvermijdelijke ‘Kommando-Wirtschaft’ moet zijn. Het socialisme brengt geen vrijheid maar dwang. Juister is wellicht nog wanneer gezegd wordt: een socialistisch experiment zal nooit verder komen dan een politieke dictatuur, die noodzakelijk is om een geleide economie in stand te houden. Het democratisch socialisme is
niet socialistisch, wanneer het democratisch blijft, het blijft niet democratisch, wanneer het socialistisch is.
De proletarische dictatuur, die in het Communistisch Manifest geleerd wordt, is niet alleen de kern van het marxistisch socialisme, maar de kern van alle proletarische socialisme. En dit, omdat een geleide economie niet anders dan door commando's (voorschriften) de massa kan dwingen zich tevreden te stellen met de hoeveelheid en de hoedanigheid van een schaars maatschappelijk product, dat een bevrediging van ieder naar zijn begeerten uitsluit.
Het is veelzeggend, dat een Engelse socialist, een van de grootsten onder de voorgangers van de Labour Party, in bedekte termen de mogelijkheid van een labour-dictatuur erkent. Harold Laski schrijft in een boek getiteld ‘Reflections on the Revolutions of our Time’: ‘The acceptance of a planned economy involves the necessity to think of freedom in terms of the assumption that the decision to plan is broadly respected ...’ Accoord. De beslissing om te ‘plannen’ is algemeen aanvaard. In Engeland betekent dit, dat de meerderheid van het Lager Huis, die geen meerderheid in het volk behoeft te vertegenwoordigen, er voor is. Laski eist nu van de Conservatieven, dat zij in dit geval meewerken aan de uitvoering van de ‘planning’. Gesteld nu, dat de uitvoering van de plannen leidt tot teleurstellingen, tot ontevredenheid. Professor Bouman heeft in zijn inaugurele rede te Groningen over ‘Sociale Spanningen’ er op gewezen, dat de geleide economie geen algemene tevredenheid zal verwerkelijken. Sociale spanningen zullen blijven bestaan. Wat dan? Handhaving van de politieke democratie? Harold Laski geeft het antwoord. ‘Freedom will not be maintained if there is room for doubt whether the decision to plan as an essential element in its life is likely to be reversed by some chance hazard of electoral fortunes...’ Waar overeenstemming ontbreekt, verklaart Laski, moeten bepaalde vormen van initiatief worden beperkt of opgeheven. De vrijheid wordt niet gehandhaafd, verklaart hij elders in zijn boek, wanneer de plan-economie gevaar loopt te mislukken. Dus: zoveel socialisme als mogelijk is. (Bernstein). Zo veel dictatuur als noodzakelijk is (Laski).
Gustav Cassel sloeg daarom de spijker op de kop toen hij in Mei
| |
| |
1934 in een te Londen gehouden voordracht over ‘From protectionism through planned economy to dictatorship’ zei: ‘The parlementary system can be saved only by wise and deliberate restrictions of the functions of parliament. Economic dictatorship is much more dangerous than people believe. Once authoritative control has been established, it will not always be possible to limit it to the economic domain’.
En zoals de ‘burgerlijke’ Zweed Gustav Cassel oordeelde, oordeelde ook de Nederlandse sociaal-democraat Dr F.M.W.-baut. In zijn memoires, verschenen onder de titel ‘Levensbouw’, schreef deze even voorname als bekwame socialist: ‘.... hoe sterk het verschil thans is tussen de leiding van Sowjet-Rusland en de sociaal-democratie, toch zal ik mij verheugen, wanneer dit verschil op de duur komt te verdwijnen. Want het proletariaat zal het socialisme, het internationale, niet veroveren zolang het niet zijn weg tot de eenheid vindt. Bij die verovering zal dictatuur op economisch gebied niet zijn te ontgaan’.
Socialisme leidt tot dictatuur en komt hier niet boven uit. Elke dictatuur leidt in onze moderne samenleving tot een totalitaire ordening van het leven. Hiermede heft de dictatuur de persoonlijke vrijheid op. Waar dit in de Westerse beschavingsgemeenschap reeds een feit werd, is de bevolking opgenomen in de levenssfeer van het Russische imperialisme waarvoor het communisme middel en geen doel is.
Honderd jaren na de verschijning van het Communistisch Manifest worden de volken van het Westerse beschavingsgebied geplaatst voor de noodzakelijkheid, datgene te beschermen wat hun beschaving heeft mogelijk gemaakt: de persoonlijke vrijheid. De democratische socialisten hebben gekozen. Zij willen zijn strijders voor die vrijheid. Welnu, is dan ook niet voor de wetenschappelijke socialist het ogenblik gekomen, dat hij zich opnieuw gaat bezinnen op de vraag: Wat is de werkelijkheidswaarde van het marxistisch socialisme? ‘Het kan de man van wetenschap gebeuren, dat hij midden in zijn werk van onderzoek, van nadenken en combineren, opziet en zich de vraag stelt: waarop steunt nu ten slotte dit alles’, aldus de grote Nederlandse rechtsgeleerde Paul Scholten in zijn rede voor Leidse studenten over ‘Beginselen van Samenleving’ (1934). De wetenschappelijke socialist in Nederland overdenke dan ook deze woorden van Scholten, die van het Marxisme zeide:
‘Het communisme leefde en leeft van ressentiment, afgunst, wrok. In die haat blijft ieder op zich zelf staan. Dat er onder de Marxisten zijn, bewogen met de ellende van velen, mensen voor
| |
| |
wie we niet dan eerbied kunnen hebben, in wie dus wel iets anders leefde, doet aan deze karakterisering niet af. Ik oordeel niet over de communisten, wel over het communisme. De mens is vaak anders dan zijn leer. Het historisch materialisme vermoordt trouwens ieder gemeenschapsgevoel van hooger ordelijk besef dat hier niet anders dan historische noodzakelijkheid is, bederft zulk een warm gevoel van zelven’.
Honderd jaren na de verschijning van het Communistisch Manifest moeten wij, rijk aan ervaring, komen tot afwijzing van het proletarische socialisme.
In een vrije, maar steeds menselijk onvolmaakte samenleving, moet iedere politieke partij een Partij van de Arbeid zijn. Arbeid in de ruimste zin van het woord is schepping van cultuurwaarden. ‘Neem de arbeid uit een cultuur weg en er blijft niets over’, aldus Karl Dunkmann in zijn ‘Soziologie der Arbeit’. Arbeid, dat is een activiteit die uitsluitend menselijk is, dat wil zeggen: een activiteit, die alleen kan worden ontwikkeld door wezens, die in de schepping geplaatst zijn als personen. Het wezenlijke van de persoon is: zelfbestemming. Het wezenlijke van zelfbestemming is: vrijheid.
In een socialistische orde wordt dat alles opgeheven, omdat deze orde in haar aard antithetisch is. Doel en middel verdragen elkaar niet.
Met de democratische socialisten van heden moeten wij het eens zijn, dat ontproletarisering het kernprobleem is van het sociale vraagstuk. Voorwaarde voor een bevredigende oplossing van dit vraagstuk is: opheffing van het proletariaat als bewust strijdende klasse met een historische zending. Deze opheffing is mogelijk, want het proletariaat als bewuste klasse bestaat slechts in de leer van het Marxisme.
Bevrijden wij, honderd jaren na de verschijning van het Communistisch Manifest, de Westerse samenleving van alle sporen van Marxisme, die er nog in worden aangetroffen.
W. Lubberink
|
|